De Gids. Jaargang 29
(1865)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 266]
| |||||||
Het constitutioneel keizerrijk.Discours prononcé par S.A.I. le Prince Napoléon le 15 Mai 1865, pour l'inauguration du monument élevé dans la ville d'Ajaccio à Napoléon I et à ses frères. Paris, Dentu.Eensgezindheid is nooit een karaktertrek der familie Bonaparte geweest. Gelijk bekend is, verschilde Napoleon I herhaaldelijk in gevoelen met zijne broeders, vooral met Lucien en Louis. En Frankrijk's tegenwoordige Keizer heeft in zijn ongezeggelijken neef Prins Napoleon een bloedverwant, die al meer dan eens hem in kwade luim gebragt heeft. Ontrouw aan de spreuk: qu'il faut laver son linge sale en familie, doet de Keizer geene moeite, binnen de muren van zijn kabinet te houden hoe hij over zijn neef denkt, getuige het onlangs voorgevallene naar aanleiding der redevoering door Prins Napoleon den 15den Mei ll. uitgesproken bij de inwijding van het monument, ter eere van Napoleon I en zijne vier broeders te Ajaccio opgerigt. De berisping is geschied ten aanhoore van de geheele wereld, en de verzoening is nog niet gevolgd, waartoe, indien het standpunt waaruit wij het gesprokene meenen te moeten beoordeelen juist is, inderdaad bij den Keizer goede redenen bestaan. Wij zullen ons echter bij dien twist tusschen de beide keizerlijke neven niet ophouden en evenmin bij hetgeen over het voorgevallene is gezegd en geschreven. Wij willen er ons toe bepalen bij de prinselijke redevoering zelve een korte wijl stil te staan, niet zoozeer omdat wij daarvan voor het oogenblik een politiek resultaat van eenige beteekenis verwachten, als omdat daarin het kort doch be- | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
langrijk tijdperk der Honderd dagen, en meer speciaal de daarin plaats gehad hebbende verandering in het keizerlijk régime wordt besproken en beoordeeld. Het toen door Napoleon I omhelsd politiek stelsel, waarbij hij met zijne antecedenten geheel brak, vormt in zijn leven eene hoogst eigenaardige episode, en de waardering daarvan heeft thans te meer waarde, nu het constitutioneel keizerrijk van 1815 door een lid der familie Bonaparte als het ideaal der toekomst aan het Fransche volk wordt voorgespiegeld. | |||||||
I.Alvorens de aandacht op het constitutioneel keizerrijk van 1815 te vestigen is het, om de scherpte van het contrast te doen uitkomen, onvermijdelijk een oogenblik te vertoeven bij de leidende gedachte van het keizerrijk, dat met de restauratie in 1814 ten onder ging. De Fransche omwenteling had het doel dat zij beoogde voorbijgestreefd. Tot buitensporigheden vervallen, had zij hare zedelijke kracht ondermijnd, tweedragt met volle handen uitgestrooid en voor reactie den weg geopend. Tijdens het Directoire, dat na de stormachtige dagen der Conventie weder wat verademing schonk, vertoonde Frankrijk het beeld van een volk, dat door overmaat van inspanning uitgeput, tot matheid en onverschilligheid dreigt over te slaan, en onzeker wat de toekomst brengen zal, te vergeefs naar hulp uitziet. Het had al de ellenden aan een almagtig veelhoofdig bestuur eigen, in volle mate ondervonden, en het gevoelde dat, zouden de goede vruchten der revolutie behouden blijven, er eene regering noodig was, die uitgaande van ééne leidende gedachte, in den chaos orde schiep en eene regelmatige werking aan het groot organisme van den staat verzekerde. Dat doel, het sprak van zelf, kon slechts door de krachtige wil van een enkelen bereikt worden, en die enkele moest een man wezen van groot genie. Het was deze overtuiging, die de rol van Napoleon I mogelijk maakte. Hij vertegenwoordigde den redder dien het volk zocht, en hij heeft te regt kunnen zeggen: ‘Ik heb de kroon niet overweldigd; ik heb haar opgeraapt uit den modder en het volk heeft mij die op het hoofd gezet.’ | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
De omwenteling te voltooijen, de beginselen van 1789 te vestigen op vaste grondslagen, dit was de roeping van Napoleon. Hij heeft daaraan voldaan, maar slechts gedeeltelijk. Door hem werd in Frankrijk gelijkheid voor de wet en vrijheid van godsdienst gevestigd; door hem werden die wetboeken in het leven geroepen, die ook buiten Frankrijk een vast en goed regt in plaats van willekeurige costumen en keuren hebben gesteld; door hem werden in vele takken van administratie die beginselen van orde en regelmaat ingevoerd, die vorige eeuwen nooit hadden gekend. Wat hij van de beginselen van 1789 heeft in practijk gebragt is blijven bestaan en is rijk geweest aan goede resultaten. Doch wat hij verzuimde en met opzet verzuimde, was de toepassing van hetgeen de revolutie ten opzigte der staatkundige vrijheid had verkondigd. Te dien aanzien is hij te kort geschoten en heeft hij de wenschen van het volk niet bevredigd. Napoleon ontkende het geenszins dat hij de vrijheid aan Frankrijk onthouden had, doch hij verdedigde zulks door te wijzen op de eischen die 's lands politiek tegenover Europa medebragt. In de proclamatie van 22 April 1815, waarbij hij de Acte additionnel aux constitutions de l'Empire aan de goedkeuring der burgers onderwerpt, geeft hij te kennen dat hij tot 1814 het plan koesterde om een groot europeesch federatief stelsel in het leven te roepen, en dat hij, om dat plan te volvoeren en daaraan den meest mogelijken omvang en vastheid te geven, ‘de vestiging van onderscheidene instellingen, meer bepaaldelijk bestemd om de vrijheid der burgers te beschermen, had uitgesteld.’ Uitgesteld. Was dit wel het ware woord? Doch hoe het zij, er blijkt uit de verklaring des Keizers zelve, dat hij een hooger ideaal kende dan de enkele voltooijing der revolutie. Ook Prins Napoleon, die anders weleens met de woorden van zijn oom juist het tegenovergestelde zoekt te bewijzen van hetgeen zij zeggen, erkent dat tien jaren lang het keizerrijk geene vrijheid heeft gehad. ‘Napoleon, zegt hij, heeft de europesche monarchie beoogd; dit is onwederlegbaar, en waarom het te ontkennen? Hij wilde eene politieke en economische eenheid.... Wat hij droomde, was een europeesch Statenverbond’Ga naar voetnoot1. Het politieke plan des Keizers leed echter ten slotte schip- | |||||||
[pagina 269]
| |||||||
breuk op de vereenigde pogingen der Europesche volken, om zich aan den hun opgelegden en hun nationaliteitsgevoel kwetsenden dwang van Frankrijk te onttrekken. Deze mislukking kwam Napoleon op het verlies der regering en het land op den terugkeer van de in deze eeuw niet meer te huis behoorende Bourbons te staan. ‘De groote Keizer vestigt zich na zijn val op het eiland Elba. Gedurende tien maanden volgt hij met een oplettend oog den loop der staatkundige gebeurtenissen; hij ziet dat de Restauratie impopulair blijft; dat er een strijd tusschen vorsten en volken op handen is; dat de openbare meening hem weder gunstig wordt. Maar in de eerste plaats denkt hij na over de toekomst der wereld; in zich zelven gekeerd ontwart hij de waarheid, en komt tot de erkenning, dat, heeft het keizerrijk zonder vrijheid de wereld kunnen verbazen, de vrijheid noodig is voor het keizerrijk, om het zijne roeping te doen vervullen.’Ga naar voetnoot1. Doch met allen eerbied voor 's Prinsen waarheidsliefde, gelooven wij echter, dat aan de meditatiën des Keizers op Elba meer wordt toegeschreven, dan in goeden ernst te verdedigen is. Napoleon, wiens scherpziend oog zeer goed wist te onderscheiden, welke de voordeden en welke de bezwaren zijn aan de vrijheid eens volks verbonden, zou eerst op het tijdstip, waarop zijn genie niet meer stond op de hoogte van vroeger, er achter zijn gekomen, dat Frankrijk inderdaad, om de begrippen der revolutie bestendigd en verre verspreid te zien, de vrijheid behoefde! Zulks wordt door de geschiedenis gelogenstraft. Napoleon kende zeer goed de waarde der vrijheid als politieke beweegkracht; doch zij zou hem in Frankrijk gehinderd hebben bij de uitvoering zijner wenschen naar wereldheerschappij. Waar zij hem niet in den weg stond, gebruikte hij haar als middel; doel was zij hem, ook buiten Frankrijk, nooit. In November 1807 schreef hij aan zijn broeder Jérôme, den koning van Westphalen: ‘Wees constitutioneel koning; wanneer het verstand en het licht van dezen tijd niet voldoende waren, om u dit aan te raden, zoo zou eene wijze staatkunde het u voorschrijven. Gij zult bevinden, dat de kracht der openbare meening u een natuurlijk overwigt zal bezorgen op uwe buren, die absolute koningen zijnGa naar voetnoot2.’ Wel | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
een bewijs, dat hij bewust was, welk eene partij van een constitutioneel bestuur kon getrokken worden. Het portret van een Napoleon, boete doende voor eene vroegere zonde, en geïnspireerd door eene betere gedachte, is op zijn zachtst niet gelijkend; de Prins miskent tevens het genie van zijn oom. Ware Napoleon een gewoon eerzuchtige geweest, wien het alleen om den troon en de vestiging eener dynastie te doen was, welligt dat hij zich van den aanvang af de rol van constitutioneel souverein had getroost. Doch met een reusachtig politiek plan in het hoofd, waaraan eenheid van wil, vastheid van besluit en snelheid van uitvoering alleen het welslagen konden verzekeren, was de concentratie van alle magt en van alle hulpbronnen des lands in zijne hand voor hem eene conditio sine qua non. Er bestond voor hem geene keuze; een parlementair bewind, noodwendig uitvloeisel van het constitutioneel beginsel, zou tot logisch gevolg de onmogelijkheid hebben gehad, om Europa te dwingen zich aan zijn stelsel te onderwerpen. ‘Zijne overpeinzingen op Elba, zegt de Prins, hadden van Napoleon een nieuw mensch gemaakt; op Frankrijk en op de verbetering zijner inwendige instellingen, zou hij voortaan al de krachten van zijn genie rigten.’Ga naar voetnoot1. Met andere woorden, hij had met zijn vroeger ideaal, als voortaan onuitvoerbaar, gebroken; den tijdstroom niet meer kunnende leiden, moest hij dien wel volgen. Dat dus Napoleon, bij zijn terugkeer van Elba, aan Frankrijk den constitutionelen regeringsvorm toezegde, was niet anders dan eene concessie, een offer dat hij bragt aan de omstandigheden, een middel om de partijen van liberale en democratische rigting aan zich te verbinden. De geschiedenis der Honderd dagen leert, hoe kwalijk de Keizer zich in zijne nieuwe hoedanigheid van constitutioneel Vorst wist te schikken, hoe het hem verdriette en bevreemdde overal hinderpalen te ontmoeten op den weg, waar vroeger geen steentje hem hinderde. De overgang was dan ook groot, en menschen blijven menschen. Iemand, die tien jaren lang alleen zijn wil heeft te openbaren gehad, om dien door een groot volk zonder tegenstand ten uitvoer gelegd te zien, is zeer zeker niet in eens een volmaakt constitutioneel souverein. Bovendien be- | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
hoorde Napoleon tot de vorsten, die de natuur niet met het karakter en de eigenschappen had bedeeld, welke het hoofd van een constitutionelen staat behooren eigen te wezen. De voortvarendheid van zijn karakter maakte het hem onmogelijk de menschen genoeg te ontzien en geduld te kunnen hebben, terwijl bovendien het bewustzijn van den omvang van zijn genie hem weinig geschikt moest maken om den raad en den wil te volgen van hen, die in zoo vele opzigten beneden hem stonden. Het constitutioneel keizerrijk heeft te kort bestaan om over Napoleon in zijn nieuwen werkkring geplaatst genoeg licht te verspreiden, en een voldoend oordeel te vellen over zijne geschiktheid voor de nieuwe rol, die hij aanvaard had, doch er bestaat grond genoeg, om aan te nemen, dat, zelfs bij de meeste goede trouw van zijne zijde, die nieuwe periode zijns levens zich door onafgebroken botsingen zou hebben gekenmerkt. Beter dan zijn neef, heeft Napoleon zelf van het nieuwe standpunt, waarop hij zich bij zijn terugkeer van Elba meende te moeten stellen, reden en aanleiding verklaard. Het was in een zijner gesprekken met Benjamin Constant, den vroegeren tegenstander des Keizers, tijdens de Honderd dagen zijn bondgenoot en raadsman. ‘De natie, zeide Napoleon, heeft twaalf jaren lang van staatkundige beroering rust gehad en sedert een jaar rust zij uit van den oorlog; die dubbele rust heeft haar behoefte aan werkzaamheid geschonken. Zij wil, of meent te willen eene tribune en vergaderingen; zij heeft dit niet altijd gewild. Zij heeft zich aan mijne knieën geworpen, toen ik aan de regering kwam; gij zult het u herinneren, gij die beproefdet u tegen my te verzetten. De smaak in grondwetten, debatten en redevoeringen schijnt teruggekeerd.... In allen geval is het slechts eene minderheid, die het wil; bedrieg u daarin niet. Het volk, of wilt gij het liever, de menigte wil alleen mij.... Indien er kans bestaat, om met eene constitutie te regeren, het zij zoo.... Ik heb de heerschappij der wereld gewild, en om mij die te verzekeren, was eene onbegrensde magt mij noodzakelijk. Om Frankrijk alleen te regeren is het mogelijk dat eene constitutie beter is. Zie dus, wat gij doen kunt. Deel mij uwe denkbeelden mede. Vrije verkiezingen? openbare discussie? verantwoordelijke Ministers? vrijheid? Dat alles wil ik.... De vrijheid van drukpers | |||||||
[pagina 272]
| |||||||
vooral; haar te onderdrukken is ongerijmd; in dit opzigd staat mijne overtuiging vast.... Ik ben de man des volks; indien het volk werkelijk de vrijheid wil, ben ik verpligt die te geven; ik heb zijne souvereiniteit erkend, en daarom moet ik het oor leenen aan zijnen wil, en zelfs aan zijne luimen. Ik heb het nimmer willen onderdrukken voor mijn genoegen; ik had groote voornemens; het lot heeft daarover beslist, ik ben geen veroveraar meer en kan het niet meer worden. Ik weet wat mogelijk is en wat het niet is; ik heb nog slechts ééne roeping: Frankrijk op te beuren, en daaraan de regering te geven, die het behoeft.... Ik haat de vrijheid niet; ik heb haar verwijderd, toen zij mij den weg belemmerde; maar ik begrijp haar; ik ben in hare denkbeelden opgevoed.... Bovendien, het werk van vijftien jaren is vernield, en kan niet op nieuw worden opgevat. Daartoe zouden twintig jaren noodig zijn en twee millioen menschen moeten worden opgeofferd.’ In deze ontboezeming ligt de geheele ziel des Keizers; duidelijk spreken daarin zijne verwachtingen, maar tevens zijne twijfelingen. Hij ontveinst het niet, dat hij bukt voor de omstandigheden. Die toestand is natuurlijk, is waar. Napoleons verbindtenis met het constitutioneel keizerrijk is een mariage de raison, meer niet; hij sloot haar, gelijk een aantal uitstekende mannen toen en later hebben geloofd en verzekerd, te goeder trouw, zonder de nevengedachte van, alle gevaar geweken zijnde, den band te breken. Doch zijn hart bleef gehecht aan het eerste, het absolute keizerrijk met zijne glorievolle herinneringen, en niemand, die ligtelijk zal beweren, dat ware de restauratie niet tusschen beide getreden, hij uit eigen beweging het ideaal zijner politieke liefde zou verstouten hebben. De bewering trouwens van Prins Napoleon, dat zijn oom als een nieuw mensch van Elba zou zijn teruggekeerd, wordt door de feiten gelogenstraft. Hoe weinig hij, ondanks zijne goede bedoelingen, zich aan de eerste eischen van den constitutionelen souverein wist te onderwerpen, bleek al dadelijk uit de wijze, waarop de nieuwe constitutie tot stand kwam. Bij decreet van 13 Maart 1815 had Napoleon eene constituerende vergadering bijeengeroepen, wier taak het wezen zou eene nieuwe grondwet voor het Rijk zamen te stellen. Dit was niet meer dan rationeel. De Keizer immers brak met | |||||||
[pagina 273]
| |||||||
het verledene; eene nieuwe phase, met de vrijheid tot kenmerk, zou het volk intreden. Al ware het den Keizer alleen te doen geweest, om van de opregtheid zijner bedoelingen een blijk te geven, had hij moeten willen, dat het volk, door zijne vertegenwoordigers, den vorm zijner toekomstige regering zelf had omschreven. Doch de aard van den vroeger alvermogenden vorst kwam weldra weder boven. Het vooruitzigt der uit den aard der zaak langdurige en gerekte debatten eener talrijke vergadering kon aan dat voortvarende karakter weinig behagen. Vandaar dat er van de constituerende vergadering niets kwam, en de Keizer zelf de taak op zich nam, om eene constitutie zamen te stellen en aan het votum des volks te onderwerpen. Die taak aanvaardende gevoelde hij zich niet sterk genoeg om het verledene te verloochenen. Eene nieuwe orde van zaken bragt hij immers mede van Elba, door eene breede kloof van de vroegere gescheiden, en waarom dan, gelijk hij deed, den veranderden staatsvorm eenvoudig als een aanvulling van een vroegeren toestand voorgesteld? De grondwet van 1815 was, zoo heette het, niet anders dan de kroon op de vroegere staatsregelingen des keizerrijks gezet; vandaar de karakteristieke naam van Acte additionnel aux constitutions de l'Empire. Het was eene grove fout, die velen met wantrouwen en twijfel vervulde, en bovendien eene onwaarheid en eene ongerijmdheid; want de nieuwe staatsregeling, in plaats van de vroegere te verbeteren, wierp die in hare meest fundamentele beginselen ter aarde, en dreigde daarenboven bij den spoed waarmede zij was zamengesteld, voorschriften van vroeger dagen, in lijnregten strijd met den geest van den pas omhelsden regeringsvorm, te bestendigen. Bovendien had Napoleon, door zelf de zamenstelling der constitutie op zich te nemen, zich aansprakelijk gesteld voor de daarin opgesloten beginselen. De Acte additionnel was niet veel anders dan eene herziene uitgave van het charter van Lodewijk XVIII. Hare waarde als grondwet voor Frankrijk in gewone tijden beoordeelen wij niet. Doch in de bijzondere omstandigheden, waarin de Keizer verkeerde, gedwongen om zoo veel mogelijk de partijen te ontzien, moest zij aanleiding geven tot ontevredenheid. Het was een ongelukkig denkbeeld des Keizers eene erfelijke Pairskamer op te rigten, waarvan het aantal door hem te benoemen leden | |||||||
[pagina 274]
| |||||||
onbeperkt was. Napoleon had in 1815 even als voorheen zijn groeten aanhang bij de lagere volksklasse. Van de onderscheidene partijen was er geene, die hem thans met meer opregtheid en nadruk ter zijde stond, als de democratische, de partij der oude revolutionnairen. Waartoe haar thans in eene erfelijke Pairskamer een steen des aanstoots gegeven? Weinige weken te voren had hij, bij zijn decreet van Lyon, den adel afgeschaft en daardoor aan de aristocratie den oorlog verklaard. Inconsequentie van beginselen was het minste, dat de democraten den Keizer verwijten konden, vreesachtige zucht, om de vermogende klassen der zamenleving door het lokaas van hooge staatswaardigheden tot zich te trekken. De keizerlijke constitutie heeft slechts een korten levensduur gehad. Men lette slechts op eenige data. Den 22sten April werd de Acte additionnel bekend gemaakt, om aan de stemming der burgers te worden onderworpen; den 1sten Junij werd de natuurlijk gunstige uitslag der volksstemming in het Meiveld afgekondigd: den 4den Junij had de opening plaats der Kamers; den 18den Junij leed het Fransche leger de nederlaag bij Waterloo; den 22sten Junij deed Napoleon afstand van den troon. De gebeurtenissen volgden elkander met snelheid op; er was geen tijd, geene plaats, geene gelegenheid om aan de ontwikkeling der pas gelegde constitutionele grondslagen de hand te staan, veel min om te beslissen in hoeverre zij in de practijk voldeden. Dit gevoelen wordt niet door Prins Napoleon gedeeld: ‘De feiten, roept hij uit, beantwoorden aan de beloften. Tegenover het vereenigd Europa geplaatst, genoot ons land nooit meer vrijheid dan toen’ (in 1815)Ga naar voetnoot1. Mogt Prins Napoleon over deze stelling nog eens ernstig nadenken, dan zou hij hoogst waarschijnlijk tot deze slotsom komen, dat, gesteld al eens, dat zijne bewering waarheid bevatte, dan nog uit de vergelijking eener regering van weinige weken, met die van jaren, geene andere dan valsche gevolgtrekkingen te halen zijn. Eenmaal in het keizerrijk van 1815 zijn toonbeeld van een vrij gouvernement hebbende geplaatst, gaat Prins Napoleon verder en vraagt: ‘Waarom is, in spijt onzer nederlagen, het keizerrijk van 1815 populair gebleven? Het volk gevoelde het: dáár was het keizerrijk der toekomst; dáár het waar | |||||||
[pagina 275]
| |||||||
verbond der vroegere grootheid met de vrijheid.’ Dat de Honderd dagen, met hunne talrijke elkander als zonder tusschenpoozen opvolgende lotgevallen, zich in de herinnering der Franschen gegrift hebben als een treffend drama, waarvan het slot den definitieven val en de verbanning des grooten Keizers naar St. Helena vertoont, het is niet meer dan natuurlijk. Doch wanneer hebben van de populariteit van den regeringsvorm der Honderd dagen de sporen zich ooit op indrukwekkende wijze doen gevoelen? Is het in 1830 geweest? of in 1848? Neen. En voor ieder, die zien wil, is de reden daarvan niet duister. Bonapartisme en constitutionalisme hebben steeds in de werkelijkheid en in het gevoel des volks tegenover elkander gestaan. Ofschoon Napoleon in 1815 de vaan van het constitutioneel gouvernement omhoog hief, was het de eigenlijke constitutioneel-monarchale partij, die het meest vijandig tegen hem optrad. De groote kracht van Napoleon lag niet bij hen, wier zaak hij schijnbaar verdedigde, maar veeleer bij de democraten. De constitutionele partij in Frankrijk, althans het meest geavanceerde deel daarvan, had reeds in 1815 de regering van Orleans in het oog, en tot op dit oogenblik is het niet het keizerrijk van 1815, maar de Julij-regering, wat zij, des noods gewijzigd naar de behoefte des tijds, terugverlangt. Er zijn er in Frankrijk, die het keizerrijk van Napoleon III aanhangen; er zijn er, die de republiek willen; er zijn er, die den graaf van Chambord, er zijn er, die den graaf van Parijs in de Tuileriën gevestigd zouden willen zien. Die vier rigtingen vertegenwoordigen ieder een beginsel van regering, waarvan elkeen weet, wat het beduidt. Maar dat het keizerrijk van 1815 ook een beginsel vertegenwoordigde, afgescheiden van de genoemde, hebben zeker velen thans voor het eerst vernomen. En bij een reeds eenigzins oppervlakkig onderzoek zal spoedig, aan ieder, die het beproeft, blijken, dat het keizerrijk van 1815, althans met de Acte additionnel tot grondslag, niets vertegenwoordigt, wat niet reeds bij de andere partijen, vooral bij die van Orleans, wordt aangetroffen. De constitutionele partij in Frankrijk was, gelijk wij zoo even opmerkten, met het constitutioneel keizerrijk niet ingenomen. Voor zoo verre zij de Bourbons aanhing, wachtte zij den loop der dingen af, en voor zooverre zij Orleans in het oog had, was zij, ofschoon bedektelijk, in de weer, om zoo mogelijk in troebel water te visschen. Wat de laatste hoopte | |||||||
[pagina 276]
| |||||||
was, dat de Kamers in de gelegenheid zouden gesteld worden, om bij het eventueel openvallen van den troon door eene tweede abdicatie van Napoleon, de keuze van een nieuwe regering te doen. Openlijk kwam zij tegen den Keizer niet in verzet, maar zij bereidde zich er op voor, van de eerste goede gelegenheid tegen hem partij te trekken. Vandaar gedurende de Honderd dagen eene zonderlinge verwarring in de verhouding der politieke partijen. Napoleon, die de vlag van het constitutioneel gouvernement met ophef in de hoogte stak, vond zijne volgelingen in het leger, in de lagere klasse, in de vroegere republikeinen, bij gevolg, in die elementen, die òf zuiver democratisch waren, òf nog van harte gehecht aan de traditie van het eerste keizerrijk. De middenstand, waarbij de constitutionele partij hare meeste aanhangers telde, vertrouwde de verandering des Keizers niet, en zoo zij daarop al vertrouwde, vreesde zij daardoor toch niet genoeg gevrijwaard te zullen zijn tegen eene nieuwe reeks van oorlogen, die op handel en nijverheid nogmaals drukken zouden. Zoo was hier het eigenaardig verschijnsel, dat de Keizer in de Honderd dagen steunen moest op krachten, die zich vereenigden onder eene leuze, die de hare niet was. Napoleon, ofschoon hopende de gegoede burgerklasse door zijne constitutie tot zich te trekken, begreep echter zeer goed, dat hij vooral op het volkselement moest en ook kon rekenen. Hij wist dat er tusschen de overblijfselen der partijen van de republiek en de Bourbonsgezinden nog altijd eene oude veete bestond; na de eerste restauratie waren zij op allerlei manieren achteruitgezet en door het Hof en de teruggekeerde emigranten met een kwaad oog aangezien. Wanneer eene tweede restauratie de troon der Bourbons voor goed mogt gevestigd hebben, zou hun toestand er niet op verbeteren. ‘Gij zoudt een kwaad spel wagen, zeide Napoleon tegen Constant, indien gijlieden mij verriedt. Na mij zoudt gij allen, revolutionnairen, verloren zijn. Ik ben uw laatste dictator. Denkt daaraan.Ga naar voetnoot1.’ Inderdaad, de revolutionnairen dachten er aan, en toen na den slag van Waterloo de Kamer der vertegenwoordigers op 's Keizers abdicatie aandrong, waren het Carnot, de strenge republikein en zijne geestverwanten, die het trouwst de zijde van Napoleon bleven houden. | |||||||
[pagina 277]
| |||||||
Eene vraag van moeijelijken aard bij de beoordeeling van den eersten Keizer is deze, of het constitutioneel régime van 1815 hem ernstig gemeend was, eene vraag alleen bij wijze van gissing te beantwoorden, en waarbij de dunk dien men van het karakter en het genie des Keizers zich vormt, hoofdzakelijk beslissen zal. Het is een feit, dat verscheidene tijdgenooten van naam, en later meer dan één geschiedschrijver, de overtuiging koesterden, dat het inderdaad in de bedoelingen des Keizers lag om, bleef hij den troon meester, ook trouw te zijn aan het nieuwe stelsel dat hij omhelsd had. Het betaamt aan de geschiedenis niet onherroepelijk uitspraak te doen in eene niet te beslissen zaak. Er zouden echter, dunkt ons, redenen genoeg zijn aan te voeren, die het waarschijnlijk maken, dat Napoleon, deels uit behoefte om den ontwakenden volksgeest te bevredigen, deels om den veranderden politieken toestand van Europa, die zijn absoluut gezag voortaan in toom houden zou, zijn weêrzin tegen de constitutionele beginselen overwonnen en later geen aanslag ondernomen zou hebben tegen zijn eigen werk, den acte additionnel. Doch definitief is de zaak natuurlijk niet uit te maken, tenzij men mogt willen zweren op het gezag van Prins Napoleon, die de goede trouw des Keizers ten stelligste verdedigt. ‘De goede trouw van Napoleon was zóó volkomen, dat zij hem het eenige voorbeeld van zwakheid gedurende zijn leven deed geven: hij wilde namelijk niets ondernemen tegen de Kamer van 1815, met haren valschen, bekrompen en bedorven geest. Het leger en het volk op zijne hand hebbende, kon hij op beide een uiterst beroep doen, en het is niemand gegeven met zekerheid te zeggen welk gevolg het verbond van een groot man en van een groot volk, beide met overspannen hartstogten en krachten, zou gehad hebben. Maar Napoleon zag zich hierin door zijn verleden verhinderd; hij gevoelde, dat, meer dan iemand anders, hij gematigd moest zijn, en zoo verzwakte zijn vroeger dictatorschap den tegenstand van het tegenwoordige; hij wilde geen verzet en gaf de voorkeur aan eene tweede ballingschapGa naar voetnoot1.’ Napoleon's trouw aan de constitutie is in de oogen van zijn neef eene zwakheid! Arme politieke moraliteit, wanneer gij door zulke bedorven begripsverwarring moest beheerscht worden! | |||||||
[pagina 278]
| |||||||
Eene bijdrage meer tot de vele, hoe antipathiek het constitutioneel en het Bonapartistisch beginsel zijn, en hoe kwalijk de partij, die het eerste omhelst, haar vertrouwen plaatsen zou, wanneer zij in iemand als den redenaar van Ajaccio een wezenlijken steun zocht, en hetgeen hij ter verheerlijking van het constitutioneel keizerrijk zegt, voor goede munt opnam! Het oogenblik van zwakheid des Keizers, door den Prins bedoeld, is zijne houding in het korte tijdvak tusschen de nederlaag van Waterloo en zijn vertrek naar Rochefort, een tijdvak voor Napoleon rijk aan bittere ondervinding en grievende teleurstelling, waarin zijn geest beurtelings van diepe wanhoop tot overspannen hoop oversloeg, en dat onwillekeurig een gevoel van medelijden opwekt met eene zoo diep gevallen en zwaar beproefde grootheid. Een vlugtig overzigt van die dagen zij ons vergund. Den 20sten Junij, twee dagen na de nederlaag bij Waterloo, was de Keizer te Parijs teruggekeerd. Spoed kwam hem onvermijdelijk voor, ten einde zoo mogelijk te beletten dat de Kamer onder den indruk van het gebeurde voor hem of zijne dynastie vijandige maatregelen nam. Hij vermogt echter niet den storm te keeren. Op voorstel van Lafayette verklaarde de Kamer der vertegenwoordigers zich permanent, en ieder, die haar mogt willen ontbinden, voor landverrader; een maatregel, waarbij zich ook de Kamer der Pairs aansloot. Zoo ontstond er een toestand van openlijk verzet tegen het keizerlijk bestuur, en had Napoleon geene andere keuze, dan tusschen een coup d'état en abdicatie. Het berigt, dat het aanvankelijk voor verloren gehouden corps van Grouchy bij Waterloo was behouden gebleven, wakkerde nog eens den gezonken moed des Keizers aan. Wie wist, wat een beroep op het volk, wat eene algemeene wapening zou te weeg brengen! misschien kon zoodoende de vreemdeling van het Fransch territoir geweerd worden! Ontbond hij de Kamers, dan kon hij weder vrij de inspraken van zijn genie volgen. De Keizer aarzelde echter, want hij was niet verblind genoeg om niet in te zien, dat hij op die wijze eene daad van wanhoop zou begaan, hoogst twijfelachtig wat den uitslag betreft, en in allen geval van de rampzaligste gevolgen voor het land. Hij onderwierp zich ten slotte aan zijn lot en getroostte zich eene tweede abdicatie, ten behoeve van zijn zoon. Tevens noodigde hij de Kamers tot het maken eener wet, op het regent- | |||||||
[pagina 279]
| |||||||
schap uit. Doch er kwam bij de Kamer noch van eene uitroeping van Napoleon II, noch van een regentschap; integendeel werd er een voorloopig bestuur van vijf leden benoemd, hetgeen den Keizer met verontwaardiging deed uitroepen: ‘Ik heb mijne kroon niet nedergelegd ten behoeve van een nieuw Directoire; ik heb afstand gedaan ten behoeve van mijn zoon. Wanneer men hem niet uitroept, is mijn afstand van nul en geener waarde. De Kamers weten wel, dat het volk, het leger, de openbare meening, het Verlangen, maar de vreemdelingen houden haar terug. Het is niet, door zich bij de gealliëerden druipstaartend en geknield te vertoonen, dat zij deze dwingen zullen de nationale onafhankelijkheid te erkennen.’ Weldra werd den gevallen vorst de wensch te kennen gegeven, dat hij Parijs verlaten zou, en den 25sten Junij nam hij zijn intrek op Malmaison, waar hij van nabij bewaakt werd. Intusschen naderen de gealliëerden Parijs; het oude krijgsmansgenie en de herinnering aan de op tallooze slagvelden geoogste glorie, doen het bloed van Napoleon koken. Hij is geen keizer meer; hij is tot werkeloosheid verpligt. Dit doet hem tot het natuurlijk onaanneembaar, maar desniettemin treffend besluit komen, zijne diensten als gewoon Generaal aan te bieden. ‘Afstand doende van het gezag,’ zoo schrijft hij aan het Voorloopig Bestuur, ‘heb ik geen afstand gedaan van het edelst regt des burgers, liet regt om mijn land te verdedigen. De vijanden naderen de hoofdstad, en er is geen twijfel aan hunne voornemens en hunne kwade trouw. Mij beschouwende als de eerste soldaat des vaderlands, bied ik in deze moegelijke omstandigheden mijne diensten aan als generaal.’ Het aanbod werd van de hand gewezen, en den 29sten Junij vertrok hij van Malmaison naar Rochefort, vanwaar hij de ballingschap op St. Helena te gemoet ging. Aanleiding voor den Keizer om in zijn hopeloozen toestand het uiterste te wagen moge er bestaan hebben, het zou desniettemin het toppunt van ongerijmdheid en zwakheid zijn geweest aan de opwellingen van zijnen hartstogt den vrijen loop te laten. En wanneer Prins Napoleon het onder bedekten vorm schijnt te betreuren, dat Napoleon dien weg niet insloeg, en zulks van zijn standpunt zwakheid noemt, dan miskent hij geheel én den toestand van Napoleon en dien van Frankrijk in 1815. | |||||||
[pagina 280]
| |||||||
II.Wanneer wij den indruk, dien de rede van den Prins achterlaat, in het kort teruggeven, dan komt het ons voor, dat hij van den eersten Keizer een phantastisch constitutioneel souverein heeft gemaakt. Met welk doel? Moeijelijk is een ander te gissen, dan dat hij, behoefte hebbende om aan een bepaald politiek denkbeeld een ligchaam te geven, zich meester heeft gemaakt van de Honderd dagen, om aan dat denkbeeld het prestige van de zwaarst bewogen episode uit de geschiedenis van Napoleons regering te schenken. Ernstig gemeend is de schildering van het constitutioneel keizerrijk niet; zij is niet anders dan een middel om zijne gedachte te populariseren. Begrepen de Franschen niet genoeg, welk een paradijs van politieke vrijheid hen gewacht zou hebben, indien het keizerrijk van 1815 niet gevallen ware, hij, Prins Napoleon, zou het penseel nemen, om dat schoone land van belofte met frissche kleuren te schilderen. Hij wees hen op het einddoel, de kroon van het geheel politiek leven des eersten Keizers; op een ideaal nog in onzen tijd onverpoosd na te jagen. De Honderd dagen waren de gouden eeuw geweest van Frankrijks vrijheid; met het oog daarheen moest hij, die aan het roer stond, het schip van staat besturen. Indien men de wezenlijke strekking der rede van Prins Napoleon vatten wil, schijnt men dan ook het best te doen, het beeld van Napoleon, zooals de geschiedenis dat teekent, in de schaduw te laten, en het alleen te beschouwen als een orgaan, waardoor de Prins zijne eigene denkbeelden van staatsbestuur zoekt te verkondigen. Doet men dit niet, dan ontaardt de redevoering in een chaos van verwarring en tegenstrijdigheid, terwijl bovendien onze opvatting geheel strookt met de blijkbare bedoeling van den Prins om zijn eigen politiek programma te ontvouwen. Welk is dat programma, door hem, zij het dan, gelijk wij gezien hebben en nog zien zullen, zonder grond, het constitutioneel keizerrijk van 1815 genoemd? In de eerste plaats de buitenlandsche politiek. ‘In Frankrijk teruggekeerd, zou ik de onveranderlijkheid zijner grenzen als beginsel hebben aangenomen. Iedere toekomstige oorlog zou voortaan verdedigend, iedere uitbreiding van grondgebied anti-nationaal geweest zijn. Ik zou mijn | |||||||
[pagina 281]
| |||||||
zoon hebben doen deelnemen in het bestuur; mijne dictatuur zou haar einde, de constitutionele regering een aanvang gekomen hebben’Ga naar voetnoot1. Met deze door Napoleon op St. Helena afgelegde verklaring vereenigt zich de Prins, dus met de politiek des vredes, met het ‘l'Empire c'est la paix’ van Napoleon III. De leuze is schoon, vooral voor een magtig en krijgshaftig volk. Jammer maar, dat de Prius naast zijne vredelievende, politieke beginselen voorstaat, die haar in de practijk alras tot eene zuivere illusie zouden maken. Wij meenen in de eerste plaats zijne zienswijze omtrent de question brûlante der nationaliteiten. Breedvoerig zet de Prins het standpunt van Napoleon ten dien opzigte, gedurende zijn loopbaan vóór 1814, uiteenGa naar voetnoot2. Wij staan daarbij echter, voor zoo ver de Poolsche, Hongaarsche en Italiaansche kwestiën en de zoo teedere zaak van het wereldlijk gezag des Pausen betreft, niet stil; alleen wijzen wij op het algemeen beginsel zijner politiek, dat Napoleon zelf aldus heeft omschreven: ‘Een mijner grootste gedachten is geweest de zamenvoeging, de vereeniging der geographisch dezelfde volken, welke de omwentelingen en de staatkunde hebben ontbonden en verbrokkeld’Ga naar voetnoot3. ‘De Napoleontische traditie,’ zegt de Prins, ‘moet noodwendig tegenwoordig in hare middelen verschillen, maar het doel moet hetzelfde blijven; wij hebben niet meer de magt en den wensch om Europa onzen wil op te leggen; de tijden zijn veranderd; het is in zich zelf en in het verbond met liberale volken, dat wij onzen steun moeten zoeken. Maar weg met die theoriën, die het genie van Frankrijk in boeijen willen kluisteren! In onze dagen zullen onze grootste overwinningen in het buitenland bestaan in de emancipatie der volken en de erkenning der nationaliteiten’Ga naar voetnoot4. En onmiddellijk hierop laat hij de woorden van Napoleon volgen: ‘De eerste souverein, die te midden van de eerste groote politieke verwarring, te goeder trouw de zaak der volken zal omhelzen, zal zich bevinden aan het hoofd van geheel Europa, en zal alles kunnen ondernemen, wat hij zal willen.’ | |||||||
[pagina 282]
| |||||||
De theorie des vredes is, bij de opvatting, die Prins Napoleon van de roeping van Frankrijk heeft, dus niet veel meer dan een klank. En dit wordt niet verminderd door de wijze, waarop de tractaten van 1815 door hem worden beoordeeld. ‘In 1815,’ zegt hij, ‘is aan Europa door overmagt, geweld en haat een staat van zaken opgedrongen, die op niets minder dan de waarheid berust. Er is een valsch evenwigt gevestigd, gevolg van de hartstogten van het oogenblik en ontstaan uit de vermenging van het oude regt met de feiten van het tegenwoordige. Gij wilt dat daar het uitgangspunt is van een staat van vrede, die slechts op de bevrediging van de wenschen der volken kan gegrondvest zijn! En gij zoudt ons, die nog weinige jaren geleden de overwonnenen van 1815 waren, willen dwingen die verdragen te aanbidden, of, door een woordenspel, zoudt gij ons wel willen veroorlooven die verdragen te verfoeijen, mits men die te gelijker tijd naleefde’Ga naar voetnoot1. Eenige zinsneden om dien krassen uitval te temperen, zeggen niets. De redenen, die den oorlog kunnen motiveren, blijven bestaan, en de handhaving van den vrede in de bovenstaande gevallen wordt alleen door den Prins afhankelijk gesteld van de wel wat onbestemde en egoïstische voorwaarde, dat Frankrijk binnen de grenzen van het regt, van zijne krachten en van zijne belangen blijve, en dat het, alvorens op zijn doel af te gaan, berekene of dit de mogelijke opofferingen, die men brengen wil, waard zij. En wat wil Prins Napoleon ten opzigte der binnenlandsche politiek? Hij wil de vrijheid, maar op welken voet en hoe? De vorstelijke redenaar onderscheidt de vrijheid in twee soorten; de eene omvat allen, de andere weinigen. Tot de eigenschappen van de eerste behoort een eerlijk toegepast algemeen stemregt, de volkomen vrijheid van drukpers, behoudens de bepalingen van het gemeene regt, het regt van vereeniging. Aan de begrensde vrijheid is verbonden de beperking van het kiesregt tot een klein aantal bevoorregten, eene afzonderlijke wetgeving op de drukpers, de ontzegging van het regt van vereeniging, alles zich oplossende in de almagt van eene vereeniging van bevoorregten, die Parlement heet. Hij betuigt zijne | |||||||
[pagina 283]
| |||||||
bepaalde voorliefde voor de vrijheid van allen, als meer overeenkomstig den geest des lands. Hij geeft aan de vrijheid en aan eene staatkunde, beheerscht door den invloed eener vrije openbare meening, zich uitsprekende in de pers en in vereenigingen, de voorkeur boven Ministers, die dikwijls slechts eene parlementaire coterie vertegenwoordigen, welke zich opdringt aan den Souverein. ‘Laten wij ons,’ roept hij uit, ‘geene illusie maken omtrent de gevolgen der beperkte vrijheid; welke groote gedachte zouden de bevoorregte klassen, ik zeg niet geïnspireerd, maar zelfs ter uitvoering aanvaard hebben? Den oorlog van Italië? De vrijheid van handel? De amnestie van 1859? Tn de toekomst, de vernietiging van het wereldlijk gezag des Pausen? Neen. De geschiedenis,’ zoo vervolgt hij, ‘leert ons, dat almagtige vergaderingen, door den volksgeest bezield, alle hinderpalen omverwerpen, gelijk de Conventie eenmaal deed; maar wanneer die magtige drijfveer ontbreekt of zij daaraan geen gehoor geven, worden zij, zelfs ten opzigte van misbruiken, door en door behoudend en dikwijls reactionnair; van dien aard waren onze vergaderingen gedurende eene halve eeuw. Om te hervormen zonder omver te werpen, om eene orde van zaken op te bouwen, die de toekomst verzekert, om eene definitieve organisatie te geven aan de democratie, die groote behoefte van onzen tijd, tot dat alles is de voorbijgaande roeping’ (le rôle transitoire) ‘der Kamers gelegen in eene ernstige contrôle, en geenszins in eene almagtige inmenging in zaken van regering, die noch door het volk, noch door den Souverein zonder weêrzin geduld wordt. Wanneer de democratie in ieder opzigt zal georganiseerd zijn, dan is het oogenblik daar, om de prerogatieven van het Parlement aanmerkelijk uit te breiden; maar gunt mij tot dat oogenblik de overtuiging, dat, om met vasten tred den weg van vooruitgang te bewandelen, om radicaal te hervormen zonder omver te werpen, om met wijsheid en volharding op te bouwen, de ware formule der vrijheid voor Frankrijk in deze woorden is besloten: eene sterke regering, volkomen vrijheid voor allen, contrôle der Kamers’Ga naar voetnoot1. Men ziet, dat Prins Napoleon op eene zelfstandige volksvertegenwoordiging bitter weinig gesteld is. Wat beduiden Kamers, die alleen pene ernstige contrôle hebben uit te oefenen? | |||||||
[pagina 284]
| |||||||
Wat bedoelt die contrôle, waarbij de Prins eene bijzondere zorg schijnt te hebben, steeds het woord sérieux te voegen? Zeker niet veel meer, dan hetgeen tegenwoordig de rol is van het Wetgevend Ligchaam, eene vertegenwoordiging in naam, in haren invloed door het bezit van het minimum van bevoegdheid, dat aan eene vertegenwoordiging kan gegeven worden, begrensd, een rad in het organisme van den staat, dat zonder schade zou gemist kunnen worden. Tweeërlei opmerkingen liggen hier voor de hand, vooreerst, dat Prins Napoleon op zijn eigen hand een stelsel van constitutioneel staatsregt heeft; ten andere, dat, hetgeen hij als zijn programma mededeelt, in strijd is met zijn ideaal, het Constitutioneel Keizerrijk van 1815. Immers ligt het kenmerk van den constitutionelen staat daarin, dat geene der magten in den staat overwegende kracht heeft, maar integendeel, dat tusschen haar evenwigt bestaat. Bij de natuurlijke neiging van iedere magt, om hare grenzen te buiten te gaan, ligt in dit beginsel het eenig middel om op den duur de vrijheid van een land te handhaven, iets, dat langs den weg der ervaring op schitterende wijze wordt bewezen. In Engeland, België en Nederland is eene maat van vrijheid, als Frankrijk nimmer heeft gekend, en waarnaar door de vrijzinnigen daar te lande dikwijls met weemoedig verlangen wordt gezucht. In Frankrijk regeert ‘die sterke magt’, ce pouvoir fort, die Prins Napoleon begeert, de magt, welke alles in zich wil hebben opgelost, omdat zij het volk, dat is de numerieke meerderheid, heet te vertegenwoordigen. Wat Prins Napoleon wil is niets anders dan het tegenwoordig keizerrijk met vrijheid van drukpers en van vereeniging, en niet het constitutioneel keizerrijk, dat de eerste Napoleon had gewild. Men vergelijke slechts de Acte additionel met de denkbeelden van den Prins, en het verschil zal dadeirjk opgemerkt worden. De grondwet, die Napoleon in 1815 aan Frankrijk gaf, was immers in hare hoofdbeginselen geëigend voor eene constitutionele monarchie; men lette bijv. op de navolgende bepalingen daarvan:
| |||||||
[pagina 285]
| |||||||
Van die constitutie van 1815 wordt door Prins Napoleon gezegd, ‘dat zij de plegtige bevestiging was van al de overwinningen der moderne vrijheid’Ga naar voetnoot1, en dat is wel zeker, dat onder hare voorschriften, opregtelijk toegepast, Frankrijk onder de constitutionele staten van het vasteland eene eerste plaats zou hebben kunnen innemen. Maar terwijl hij alzoo den hoogsten lof toezwaait aan het werk des Keizers, verloochent hij tegelijkertijd twee der hoofdbeginselen van den Acte additionel en den constitutionelen regeringsvorm in het algemeen, den regtmatigen invloed der Kamers en de verantwoordelijkheid der Ministers! | |||||||
III.De redevoering van Prins Napoleon is een politiek manifest; eene critiek van het tegenwoordig régime. Luide roept hij om vrijheid van drukpers, om vrije vereeniging. Wat de eerste betreftGa naar voetnoot2, deelt Napoleon III de zienswijze van zijn oom niet, en bekend genoeg is het, hoe thans de pers in Frankrijk aan exceptionele maatregelen is onderworpen; hij wil geene vrijheid geven, die eens verleend, niet gemakkelijk zou kunnen worden teruggenomen, en ligt aan zijne regering meer zorg en | |||||||
[pagina 286]
| |||||||
moeite zou berokkenen, dan zij eens deed aan Karel X, Louis Philippe en de republiek van 1848. Het gemis eener vrije drukpers in Frankrijk is, men moet het erkennen, niet anders dan een consequent gevolg van den tegenwoordigen vorm van regering, die de verantwoordelijkheid voor het beleid der zaken doet rusten op het hoofd van den Staat alléén. Vrijheid van drukpers is alleen mogelijk òf in eene vrije constitutionele monarchie, òf in eene democratische republiek. In de eerste rigten de aanvallen zich tegen de vertegenwoordiging of tegen de Ministers; vindt de strijd, door de pers gevoerd, weêrklank, dan zal bij de periodieke aftredingen der vertegenwoordigers, haar invloed zich bij de verkiezingen doen gevoelen. Wat zij dan treft, zijn niet instellingen, maar personen. Het beginsel van stabiliteit, de onverantwoordelijke en onschendbare vorst blijft ongedeerd. Geen dagblad kan zonder leugen den vorst een daad, die afkeuring verdient, ten laste leggen. Dit is de schoone vrucht van de constitutionele leer; de pers moge van hare vrijheid een goed of een kwaad gebruik maken, de grondslagen van den staat blijven buiten haar bereik. Ook in de democratische republiek, waarmede wij hier meer bepaaldelijk die der Vereenigde Staten in het oog hebben, is het gevaar der drukpers mede zeer getemperd. Daar worden, op eene enkele uitzondering na, allen, die eenig deel van het gezag in den staat vertegenwoordigen, voor een zeer korten tijd gekozen. Voortdurende afwisseling is daar beginsel van regering. De massa des volks is er niet in naam, maar feitelijk souverein. De pers moge hare wapenen keeren tegen wie en wat zij wil, zoolang zij de numerieke meerderheid, d.i. den souverein zelven, niet op hare hand heeft, vermag zij niets. Gevaar voor de staatsinrigting is dus van haar nooit te duchten. Doch hoe geheel anders is de toestand, wanneer aan het hoofd eener democratie een vorst staat, aan wien en wiens nakomelingen het volk eens voor al de kroon bij stemming heeft opgedragen. De verantwoordelijkheid voor alle regeringsdaden berust bij hem, in wiens handen het volk zijne souvereiniteitsregten voor het meerendeel heeft nedergelegd. Hij is het zwaartepunt der regering, de ziel van het staatsligchaam, de man aan wien goed en kwaad in het bestuur geweten wordt. Wanneer bij zulk een toestand de grieven des volks eene zekere maat te boven gaan en de algemeene opinie eene andere | |||||||
[pagina 287]
| |||||||
rigting wil zien ingeslagen, dan is er slechts één middel tot het verkrijgen van verandering, namelijk de revolutie. Hoe kan in een land, waar een vorm van regering bestaat, die de verantwoordelijkheid voor alles direct of indirect op het hoofd van den staat doet rusten, eene vrije pers worden gedacht? Zou niet Napoleon III aan zijne vijanden het geduchtste wapen verschaffen om hem en zijn bestuur omver te werpen? Met het regt van vrije vereeniging is het even zoo gesteld. Politieke meetings zouden, zoo zij van der regering vijandige beginselen uitgingen, noodwendig tegen den souverein gerigt zijn. Men herinnere zich wat de clubs in Frankrijk geweest zijn; men herinnere zich, hoe zelfs de veel onschuldiger banquets tijdens de Julij-regering, geduchte wapenen werden tegen het gouvernement, en eindelijk de aanleidende oorzaak der Februarij-omwenteling? Met die lessen voor zich, kan de Fransche Keizer geen onbegrensd regt van vereeniging dulden, dat niet tegen verantwoordelijke Ministers, maar tegen hem, den verantwoordelijken souverein, zou gerigt wezen. Onze slotsom is dus deze, dat Prins Napoleon in zijn programma de vereeniging wil van heterogene bestanddeelen, het Bonapartistisch beginsel rustende op de leer der souvereiniteit des volks en de vrijheid eigen aan den constitutionelen staat. Prins Napoleon houdt aan het Fransche volk het lokaas voor der vrijheid van drukpers en van vereeniging, dat de begeerlijkheid opwekt, maar niet kan gegeven worden, dan onder de ééne voorwaarde, dat met een constitutioneel gouvernement het evenwigt der magten hersteld en het genot der politieke vrijheid definitief aan Frankrijk verzekerd worde. En hiermede nemen wij van de redevoering van Prins Napoleon afscheid. Zij getuigt noch van oorspronkelijkheid, noch van een helderen politieken blik. Zij verwringt de geschiededenis ter wille van een denkbeeld, dat, moest het in toepassing gebragt worden, onhoudbaar zou blijken te zijn. De denkbeelden van den Prins zijn onbestemd en onlogisch, ingerigt op het effect en misschien juist daarom geschikt indruk te maken op een deel van het publiek. Het tijdperk der Honderd dagen is door hem met onware kleuren geschilderd; hij heeft aan dat fragment uit de geschiedenis van den eersten Napoleon, wat het politiek leven des volks betreft, eene gezochte beteekenis gegeven. Prins Napoleon schijnt te gevoelen, dat het tegenwoordig regime op den duur niet te houden | |||||||
[pagina 288]
| |||||||
zal zijn; hij zoekt naar een geneesmiddel en vindt dat naar hij denkt in de uitbreiding van de regten des volks, bepaaldelijk door de toekenning van eene vrije pers en een ongestoord regt van vereeniging. Hij tracht het onvereenigbare te vereenigen, doch hij zal er niet in geslaagd zijn, zelfs enkelen, die eenigzins doordenken, tot zijn programma over te halen. Waarom niet liever het keizerrijk van 1815 met zijne constitutionele voorschriften, in de Acte additionnel vervat en gewijzigd naar de behoeften van den tegenwoordigen tijd, als het doel aangewezen, waarheen gestreefd moet worden? Zoodoende zou Prins Napoleon zich zelven gelijk gebleven, en door hem tevens de weg aangewezen zijn, waarlangs Frankrijk geraken kan tot een toestand, die een verbond tusschen vrijheid en orde mogelijk maakt.
Mr. J. Luzac. |