| |
| |
| |
Politiek overzigt.
Amsterdam, 25 September 1863.
Wij zijn gewoon, dat bij ons de sluiting van het oude zittingjaar der Staten-Generaal de ouverture is van de opening van het nieuwe, en dat - vreemd genoeg - die sluiting niet het begin, maar het einde vormt der vacantie van onze volksvertegenwoordigers. De vacantietijd heeft ditmaal niet zeer lang geduurd, maar lang genoeg, zoo wij hopen, om de leden der beide kamers met frisschen moed en nieuwen ijver te hebben toegerust voor de taak, die hen wacht, en lang genoeg, om hun de gelegenheid te geven in hunne eigene conscientiën in te keeren en zich zelven af te vragen, welke oppositie, door hen gevoerd, aan het belang der zaak gewijd, en welke tegen de personen alleen gerigt was, en om tot de vaste overtuiging te geraken, welke gedragslijn hun in het volgende zittingjaar wordt voorgeschreven door hunne vaderlandsliefde en door de eischen eener onpartijdige en eerlijke behartiging der publieke zaak.
Wij gelooven, dat velen met ons den kampstrijd om portefeuilles en de voortdurende wisseling van ministeriën moede zijn; dat de meerderheid met ons verlangt, dat er veel en goed werk worde verrigt; dat er worde gehandeld, bestuurd en geregeerd; dat er ontwikkeling kome zoowel op stoffelijk als zedelijk gebied, en dat men met soberheid zich aan het behagelijke genot van oratorische oefeningen overgeve, welke ons onwillekeurig herinneren aan het onvruchtbare ‘l'art pour l'art.’ De discussie in het parlementaire krijt is niet bestemd om persoonlijke ijdelheid te streelen, gelukkige gaven van welsprekendheid te openbaren en te doen bewonderen, kwistig te strooijen met spranken van vernuft, en te grasduinen in vele en
| |
| |
veelzijdige citaten; zij heeft niet tot doel om aan te toonen, tot welke handigheden de zoogenaamde onopregte stijl den veteraan der oratorie en van 't syllogisme in staat kan stellen; zij mag niet gelijken op eene wandeling op een zomerschen achtermiddag in de bekoorlijke omstreken van Arnhem of Driebergen, waarbij men naar hartelust nu eens dit bijpaadje, dan weder gindsche slingerlaan en verderop gene bevallig-kronkelenden landweg in mag slaan; de parlementaire discussie heeft naar onze meening eene andere en hoogere, eene nuttiger roeping. Zij moet voet bij stuk zetten; zij moet de kwestie, welke haar bezig houdt, grondig bezien; zij moet door argumentatie tot eene daad trachten te komen; zij is middel om tot stand te brengen; zij is geen doel. Alle elementen, aan het behandelde onderwerp vreemd, moet zij ter zijde laten; zij heeft alleen te doen met de beste wijze, waarop de zaak, welke aan de orde is, kan worden ingevoerd en tot een wettelijk bestaan gebragt.
Niet die vertegenwoordigers zijn het kostbaarst, die der natie het meest kosten - 't zij aan tijd, 't zij aan geld - maar zij, die 't ijverigst en bekwaamst zijn om goede beginselen in goede wetten te helpen formuleren en zich bereid toonen om krachtig mede te werken tot de ontwikkeling, de welvaart en den vooruitgang van hun volk. Een naauwlettend toezigt op de rigting en de handelingen der regering, eene waakzame contrôle op de naleving van de wetten des lands, behoort tot de pligten der vertegenwoordiging, en wij wenschen, dat de nederlandsche vertegenwoordiging dien pligt met volkomen onafhankelijkheid vervulle. Maar dat toezigt moet gepaard gaan met de opregte begeerte om het regeren vruchtbaar te doen zijn in resultaten, niet om het onmogelijk te maken of te bemoeijelijken. Wie door persoonlijke bedoelingen of door persoonlijke vriendschap of antagonisme het gouvernementele raderwerk belemmert, moge een welsprekend redenaar zijn, een gewenscht volksvertegenwoordiger is hij niet.
Het zittingjaar 1862-1863 van de Staten-Generaal werd den 19den September, namens den koning, door den minister van binnenlandsche zaken gesloten. Met voldoening werd in de sluitingsrede teruggewezen op hetgeen tot stand was gebragt; op de drie traktataten met België; op de wetten, regelende het middelbaar onderwijs en de wijze van exploitatie der staatsspoorwegen en op vele andere belangrijke maatregelen, welke men aan het gemeenschappelijk overleg tusschen de uitvoerende en wetgevende magt had te dan- | |
| |
ken. Het afgeloopen jaar werd door den minister een goed jaar genoemd. Zeer zeker, ook wij zijn erkentelijk voor het vele goede, dat ons daarin werd geschonken en wij waarderen de vele gewigtige wetsontwerpen in dat tijdvak door de regering ingediend. Maar wij mogen toch betreuren, dat de spoorversmalling van den hollandschen spoorweg niet tot stand is gekomen, en wij nog onder den last der tienden blijven zuchten. Wat echter bovenal onze blijdschap heeft getemperd, is de treurige loop, dien de zaak der doorgraving van Holland-op-zijn-smalst, dank zij veler en velerlei tegenwerking, deels uit gemoedelijke financiële, deels uit andere meer persoonlijke motieven voortgesproten, heeft genomen. In weêrwil dat een hernieuwd onderzoek en eene herhaalde berekening de uitvoerbaarheid van het werk boven allen redelijken twijfel gesteld, en eene som van 21 millioen als het maximum der kosten aangewezen hebben, is het noch den Heer Jäger, noch het comité mogen gelukken het vereischte kapitaal bij elkander te brengen, en is zelfs de maatschappij niet geconstituëerd geworden, ofschoon voor meer dan het wettelijk vereischte bedrag was deelgenomen en de inschrijvingen waren geaccepteerd. De uitslag en loop - wij willen nog niet zeggen: afloop - dezer gewigtige zaak, heeft zeker bij een ieder, wien het belang der hoofdstad ter harte gaat, een zeer pijnlijken indruk gemaakt, en 't ware inderdaad wenschelijk dat het
volle licht opging over alles, wat met de geschiedenis der inschrijving, met wat er aan voorafging, en wat er op is gevolgd, in verband staat, opdat men weten moge, aan welke oorzaken het ongunstig lot der onderneming toe te schrijven is. Men is toch alligt geneigd bij iedere mislukking naar de schuldigen te zoeken, aan wie die mislukking kan worden geweten, en zonder juiste en volledige kennis der feiten loopt het publiek groot gevaar onbillijk te worden jegens sommige van hen, die regtstreeks of zijdelings in de zaak betrokken zijn. Ter voorkoming van alle miskenning en van alle onjuist oordeel, zou 't schrijven van de geschiedenis der concessie het beste voorbehoedmiddel zijn.
Dit staat echter vast, dat niet à posteriori aan de bepalingen en voorwaarden der concessie zelve de mislukking mag worden toegeschreven. Toen men juichte en petitionneerde, toen men vlaggen liet wapperen en schitterende lichten ontstak, toen men ondersteunde en aandrong, was de concessie bekend, en de vorm van een prospectus kon haar noch voor- noch nadeeliger maken voor hen, die zich
| |
| |
niet door smakelijke inkleeding van een financiëel plan plegen te doen verleiden.
Wij zijn overtuigd, dat ook de regering van ganscher harte den loop der zaken betreurt en niets liever zoude wenschen dan een middel te vinden, waardoor alsnog deze gewigtige onderneming kan worden verwezenlijkt. De ondervinding heeft nu geleerd, dat opgewondenheid alleen niet volstaat om grootsche dingen te scheppen.
Onmiddellijk na de sluiting van het oude zittingjaar, werd het nieuwe op plegtige wijze door den koning zelven op den 21sten September geopend.
De troonrede kondigt vele belangrijke wetsontwerpen aan en opent ons het verschiet op eene vruchtbare zitting, zoo men althans goed kan vinden, met ijver de handen aan het werk te slaan.
De regeling van het beheer en de verantwoording der koloniale geldmiddelen; de reglementen op het beleid der regering in West-Indië; een nieuw wetboek van strafvordering; eene wet tot regeling der schutterijen en verscheidene belastingwetten zullen aan de Staten-Generaal worden ingediend of zijn reeds bij hen ingekomen.
Aan werkzaamheid zal het dus der vergadering niet ontbreken.
De gunstige toestand van 's lands financiën; de krachtige voortzetting van den aanleg der staatsspoorwegen; het uitzigt op verdere schulddelging zijn zoovele mededeelingen, welke wij met groot genoegen hebben vernomen. Hoe spoediger het spoorwegnet wordt voltooid, des te voordeeliger zal zulks zijn voor de schatkist en des te eer zal de tijd aanbreken, waarop de uitgegeven gelden beginnen kunnen rente af te werpen.
In het personeel der vertegenwoordigers hebben eenige wijzigingen plaats gehad. De Heeren Kingma en Wichers hebben voor het lidmaatschap der Tweede; de Heer Hartevelt voor dat der Eerste Kamer bedankt; de plaats van den Heer Wichers is vervuld door den Heer Geertsema van Groningen; de beide anderen zijn nog onvervuld. De Heer van Reenen is weder door den koning, op voordragt zijner medeleden, tot voorzitter der Tweede Kamer benoemd. - Wij verwachten van hem eene kalme en onpartijdige leiding en eene opregte zucht tot welwillende medewerking en overeenstemming met de hoofden der verschillende ministeriële departementen, en tot het geven van eene rigting aan de discussie, waardoor contemplatieve meditatie zoo min mogelijk bevorderd, maar daartegen handelingen en practische resultaten ten nutte des lands in ruime mate verkre- | |
| |
gen worden. ‘Behoud der orde’ is eene grens aan de discussie te stellen; tevens moet ‘ter-zijde-stelling van alles, wat aan de behandeling van 's lands zaken vreemd behoort te blijven,’ haar als pligt worden opgelegd. Wij hebben daar niet veel bij te voegen.
Zoo wij thans het liefelijk 's Gravenhage verlaten vol van goede verwachting over de dingen, die komen zullen, dan geschiedt het niet zonder nog een laatsten sehnsuchtsvollen blik te slaan op die vredige, rustige residentie, welke zoo gunstig afsteekt bij het tooneel van wanorde en strijd, dat vele andere landen van ons werelddeel ons te aanschouwen geven. De geestverwanten van Stahl mogen met genoegen van den Haag naar Berlijn reizen, ons valt die togt bang en zwaar. Von Bismarck-Schönhausen is voor ons indigestibel, en wij zijn geene vrienden van eenige oproeping van het volk op de straat. Allerminst behaagt ons eene verraderlijke taktiek en het opwerpen eener leuze, waardoor de onwetende massa in den waan wordt gebragt, dat er geen alternatief is tusschen goed-Pruis, royalist en feudaal, of niet-Pruis, republikein, oostenrijkschgezinde en liberaal te zijn. Oostenrijksch-gezinde en liberaal! Zij, die in onze rigting steeds geweest en gebleven zijn, zullen die zamenkoppeling moeijelijk zonder een kleinen glimlach kunnen lezen, bij de levendige herinnering hoe weinig synoniem die woorden vóór 1859 waren! En toch, zoo ver is het in Duitschland, in Pruissen gekomen, dat een liberaal niet anders kan worden gestigmatiseerd en welligt uit het parlement geweerd, dan door de aantijging, dat hij een voorstander is der oostenrijksche hervormingsplannen, en dientengevolge een vijand van zijn land en van zijn koning. Wij doen het pruissische ministerie niet de beleediging van te meenen, dat dit werkelijk zijne gedachte is; wij zien er alleen eene electorale krijgsmachine in, even als hier te lande het weren der bisschoppen was, en wij hebben zelfs eenige bewondering voor de handigheid, waarmede het hoofd van het kabinet het juiste oogenblik heeft weten te kiezen om zijn slag te slaan, en de snaar heeft weten aan te raken, welke in 't gemoed zijner landgenooten 't gemakkelijkst trilt. Hetgeen men sedert langen tijd verwachtte, is geschied. Het
pruissische huis der vertegenwoordigers is bij koninklijk besluit van 4 September ontbonden, ingevolge art. 51 der constitutie. Het rapport van het ministerie, waarop dit besluit is gegrond, luidt als volgt:
- ‘Nadat het Uwer Majesteit op den 27sten Mei van dit jaar had behaagd, de sluiting der zitting van het huis der afgevaardigden te
| |
| |
bevelen, omdat de meerderheid van het huis hare medewerking had geweigerd aan Uwer Majesteits gouvernement, hebben wij aan Uwe Majesteit in ons rapport van 15 Junij onze nederige overtuiging te kennen gegeven, dat men desniettegenstaande, door nieuwe onderhandelingen met de vertegenwoordiging des lands, moest trachten in den loop van dit jaar te geraken tot eene wettige vaststelling van het budget van den staat, en het huis zoo spoedig weder moest bijeenroepen, dat het mogelijk werd vóór het einde des jaars daarover te doen stemmen. Wij konden ons evenwel niet ontveinzen, dat de nadere onderhandelingen met het huis weinig kans aanboden tot een vergelijk te komen omtrent de punten van verschil. De houding, die de meerderheid van het huis tegenover Uwe Majesteit en de regering had aangenomen, en de eischen, waardoor deze meerderheid had getracht inbreuk te maken op de constitutionele prerogatieven der kroon, sloten alle hoop op eene langere zamenwerking en eene bevredigende oplossing uit. Het is daarom, dat wij ons veroorloofden, Uwer Majesteit als ons gevoelen te doen kennen, dat eene ontbinding van het huis noodzakelijk de opening eener nieuwe zitting moest voorafgaan.
Vóór uw vertrek heeft Uwe Majesteit zich verwaardigd in den ministerraad van 16 Junij deze zienswijze te omhelzen en zich tot na hare terugkomst een definitief besluit omtrent het tijdstip der ontbinding vóór te behouden.
De toestand van zaken in Uwer Majesteit's staten heeft sinds dien tijd geene aanleiding gegeven om eenige wijziging te brengen in de boorstellen, die Uwe Majesteit heeft goedgekeurd; maar van de andere zijde hebben zich op het gebied der Bondsconstitutie voornemens geopenbaard, waarvan de blijkbare strekking is de stelling van Pruissen als groote mogendheid in Duitschland en Europa te verzwakken, eene stelling, welke het welverkregen erfgoed vormt der glorierijke geschiedenis onzer vaderen en welke het pruissische volk te allen tijde vastbesloten is geweest zich niet te laten ontrooven.
In deze omstandigheden zullen Uwer Majesteit's onderdanen de behoefte gevoelen om bij de aanstaande verkiezingen het bewijs te leveren, dat geen verschil van meeningen in Pruissen in staat is, om tegenover eene poging, die Pruissen's waardigheid en onafhankelijkheid bedreigt, de éénheid van het volk en zijne onkreukbare trouw aan de dynastie te schokken.
De gebeurtenissen der laatste dagen hebben ons dus slechts kun- | |
| |
nen bevestigen in de voorstellen, die wij met eerbied in de maand Junij aan Uwe Majesteit hebben onderworpen, en daar de nieuwe verkiezingen een tijdvak van bijna twee maanden zullen vereischen, behooren de maatregelen, door Uwe Majesteit in den ministerraad van 16 Junij goedgekeurd, zonder eenig verwijl te worden ten uitvoer gelegd, opdat het aan het huis mogelijk zij de beraadslagingen over het budget nog vóór het einde des jaars te doen afloopen. Wij stellen dus met de diepste onderdanigheid aan Uwe Majesteit voor om nevensgaand ontwerp-besluit tot ontbinding van het huis der afgevaardigden in werking te brengen.’ -
Dit kostbare staatsstuk is onderteekend door de heeren von Bismarck-Schönhausen, von Bodelschwing, von Roon, von Itzenplitz, von Mühler, von Lippe, von Selchow en zu Eulenburg, en is gedagteekend van 2 September. Men kan er uit zien, dat reeds in Junij tot de ontbinding van het huis besloten was en dus twee maanden vóór het oostenrijksche ontwerp tot hervorming van den duitschen Bond bij het pruissische ministerie bekend kon zijn. Voor de derde maal zullen dus de pruissische kiezers uitspraak hebben te doen tusschen de regering en de vertegenwoordiging. In weêrwil van den pijnlijken indruk, dien het oostenrijksche initiatief op vele gemoedelijke Pruissen heeft gemaakt, achten wij het niet twijfelachtig, dat de meerderheid van het huis onveranderd zal blijven. Al de handigheid van het pretext; al het gunstige van het gekozen tijdstip, kan, dunkt ons, het gezond versland der natie niet zoodanig benevelen, dat zij niet meer zou inzien dat het hier alleen een strijd geldt tusschen een fcodaal en reactionair ministerie en eene liberale vertegenwoordiging; niets meer en niets anders. - De buitenlandsche politieke vraagstukken hebben daarmede niets gemeen; integendeel mag men veilig aannemen, dat Pruissen nooit zulk eene treurige en vernederende rol zou hebben gespeeld en Oostenrijk's taktiek nooit zou zijn geslaagd, zoo een krachtig, liberaal bewind te Berlijn de teugels had gevoerd. De heer von Bismarck-Schönhausen is ongeveer zulk een fantastisch staatsman als von Radowitz, van wien keizer Nicolaas van Rusland' verklaarde dat hij alles begreep, behalve de politiek von Radowitz. Men spreekt van terzijdestelling der constitutie, van een absoluten regeringsvorm aan de eene, van een algemeen stemregt aan de andere zijde; men mompelt van een verbond tusschen Pruissen, Rusland en Frankrijk en van de inéénsmelting van geheel noordelijk Duitschland in den Pruissischen staat.
| |
| |
De heer von Bismarck-Schönhausen is volkomen de man, om al deze droombeelden te koesteren; maar het is evenzeer mogelijk, dat hij zich laat bekeeren tot de liberaliteit. Psychologisch moge zulk een diplomaat eene belangrijke studie opleveren; te beklagen is het land, welks lot aan zulk een regeerder is toevertrouwd. - Wij zeiden, dat het even mogelijk was, dat de Berlijner premier een warm liberaal werd, als dat hij tot een coup d'état overging. Wij beroepen ons voor deze meening op het contra-ontwerp eener bondshervorming, dat van hem is uitgegaan. De koning van Pruissen heeft den 23sten een antwoord gerigt aan de vorsten en de vertegenwoordigers der vrije steden, die hem de besluiten, te Frankfort genomen, hebben medegedeeld. In dit antwoord worden de oostenrijksche hervormingsontwerpen verworpen en in overeenstemming met het rapport zijner ministers, door den koning de volgende punten als basis vooropgesteld: Het regt van veto voor elk der beide duitsche groote mogendheden tegen eene oorlogsverklaring, zoolang het bondsgebied niet aangevallen wordt; - volkomen gelijkstelling van Pruissen en Oostenrijk in het Directorium; - directe verkiezingen voor de Bondsvertegenwoordiging en uitbreiding harer regten en bevoegdheid. - Het ministerie stelt den koning voor, over bovenstaande punten met zijne bondgenooten in onderhandeling te treden en, zoo noodig, eene conferentie van ministers bijeen te roepen om een ander hervormingsontwerp te bewerken, dat later aan de goedkeuring der vertegenwoordigers van het geheele duitsche volk of van de wetgevende kamers der afzonderlijke staten zou moeten worden onderworpen.
Kan men liberaler voor Frankfort en voor den Bond zijn dan de heer von Bismarck-Schönhausen, die te Berlijn en voor Pruissen alle inmenging der volksvertegenwoordiging schuwt en tracht te doen ophouden?
Intusschen wordt het volk ijverig door de feodale organen en door de officiële raadgevers bewerkt, om te stemmen voor opregte liefhebbers van land en koning, welke liefhebbers geene andere kunnen zijn dan jonkers en antirevolutionairen. Die een liberaal lid herkiest, bezondigt zich aan Pruissen's waardigheid en aan Pruissen's dynastie. Bij eene aanneming dezer leer, behoeft niet eens de constitutie en het vertegenwoordigend stelsel te worden afgeschaft; zij begraven zich zelven.
Wij zijn dan ook niet bevreesd, dat het pruissische volk in dezen strik zal loopen; wat wij veel meer zouden duchten, is dat het nieuwe
| |
| |
huis, door een halstarrig en kleingeestig volhouden aan eigen meening op ieder ondergeschikt punt, de hooge en edele beginselen schade zal toebrengen, welke het geroepen is te handhaven. Mogten wij ons daarin bedriegen! Mogten de nieuwe vertegenwoordigers, waar het wezen van den regeringsvorm niet in 't spel is, toonen zacht van inkleeding te kunnen zijn bij onwrikbare krachtige handhaving van beginselen en zaken!
Dit is ook de welgemeende raad, dien een vroeger, meer liberaal minister, de heer von Schmerling, aan zijn volk geeft. Bovenal is eenige toenadering op het punt der legerorganisatie - het lievelingsdenkbeeld des konings - uit een politiek oogpunt vooralsnog wenschelijk en raadzaam.
Het vorstencongres te Frankfort, waarover wij onze lezers de vorige maand vrij uitvoerig hebben onderhouden, is den 1sten September gesloten. Oostenrijk heeft alle reden over den uitslag der conferentie tevreden te zijn en zich te verheugen over zijn initiatief. Het aantal leden van het directorium is op zes bepaald: de regtstreeksche keuze der bondsvertegenwoordiging is met bijna eenparige stemmen verworpen, zoodat ook daarin het oostenrijksche ontwerp heeft getriomfeerd; alleen is het cijfer van 300 op 302 leden gebragt ten behoeve van de vrije stad Hamburg. Het belangrijke art. 8 is gewijzigd in dien zin, dat de beslissing van oorlog en vrede zal worden genomen met drie vierden der stemmen van het Directorium, terwijl art. 11 bepaalt, dat voor alle veranderingen in de bondsconstitutie volkomen eenstemmigheid wordt vereischt. Bij de eindstemming hebben zich tegen het hervormingsontwerp verklaard: Baden, Saksen-Weimar, Mecklenburg, Waldeck en Reuss, benevens Luxemburg, dat zich refereerde aan den koning-groothertog. Men verlieze echter niet uit het oog, dat de aanneming door de meeste vorsten is geschied onder voorbehoud van de latere sanctie der wetgevende kamers van hun land. De keizer van Oostenrijk zelf heeft eenige réserves gesteld, en deze omstandigheid, gevoegd bij de onthouding van Pruissen, geeft aan het geheele vorsten-congres een karakter van vaagheid en van louter voorbereiding, waardoor de beteekenis zijner besluiten niet wordt verhoogd. De keizer van Oostenrijk heeft het congres gesloten met eene aanspraak, waarin hij zijne bondgenooten dank zegt voor de vele bewijzen van overeenstemming en belangeloosheid, welke zij gedurende de tiendaagsche debatten hebben gegeven. Hij eindigt met deze woorden: - ‘Ik verzoek mijne door- | |
| |
luchtige bondgenooten de betuiging mijner innige erkentelijkheid te ontvangen voor het vertrouwen en de vriendschap, die zij mij persoonlijk hebben bewezen. Onze eerste
bijeenkomst van duitsche vorsten sluit met den wensch, dat zoo spoedig mogelijk eene tweede haar volge en al de leden vereenige van het groote gemeenschappelijke vaderland en aldus onze pogingen bekroone! God behoede Duitschland en ons allen!’ -
Na het sluiten der vergadering heeft Frans Joseph, alvorens zich naar zijne staten te begeven, een bezoek afgelegd bij koningin Victoria van Engeland op het kasteel Rosenan. Aan dit bezoek wordt geene staatkundige beteekenis toegekend; het is zuiver eene daad van haute courtoisie.
Wij mogen echter niet vergeten, dat het vorstencongres ten slotte weder eenen brief aan den koning van Pruissen heeft gerigt, om hem kennis te geven van al de genomen besluiten en hem tot adhaesie uit te noodigen. Men kent het Pruissische antwoord en het contraontwerp van den heer von Bismarck.
't Zou minder belangrijk zijn, indien wij den keizer van Oostenrijk of den koning van Saksen of de overige potentaten wilden vergezellen bij den luisterrijken intogt, dien zij in hunne staten deden na hun terugkeer uit de grijze rijksstad. Met geestdrift werden zij door de bevolking hunner landen ontvangen en zij mogten zich overtuigen, dat de publieke opinie ook voor de duitsche vorsten aangename en streelende openbaringen ten beste heeft, als zij er de landskinderen naar behandelen.
De oostenrijksche rijksraad heeft een besluit genomen, dat zijn bewustzijn van eigen regt en waardigheid schitterend heeft bewezen. De galicische afgevaardigde Rogawski was, wegens zijne inmenging in den poolschen opstand, gearresteerd, doch op grond, dat hij niet op heeterdaad was betrapt en dus op zijne onschendbaarheid geen inbreuk mogt worden gemaakt, heeft de rijksraad uitgesproken, dat hij weder op vrije voeten behoorde te worden gesteld, en het ministerie heeft zich aan die uitspraak onderworpen. Het feit ontleent zijne waarde aan de politieke ontwikkeling, waarvan de oostenrijksche vertegenwoordiging daardoor blijk heeft gegeven.
Op zijne reize naar de Krim, heeft de grootvorst Constantijn van Rusland aan het hof van Weenen een bezoek gebragt en is hij met eerbewijzingen en oplettendheden overladen, die zeker te Parijs niet onopgemerkt zijn gebleven. Wij meenen echter, dat er geen grond
| |
| |
bestaat, om aan eene toenadering tusschen Rusland en Oostenrijk te gelooven; de laatste diplomatieke correspondentie toont daarvan geen spoor. Iets anders is het, of, bij eene meer vertrouwelijke overeenstemming tusschen Parijs en Berlijn, niet alligt de vijandige houding van Frans Joseph tegenover keizer Alexander zou kunnen worden getemperd.
Te midden van dien altoosdurenden naijver tusschen de beide duitsche groote mogendheden en van de kleine veeten der overige duitsche staten onderling, zich nog illusiën te vormen over een éénig Duitschland, is inderdaad niet aan ons gegeven. Het vereischt eene ‘Illusionsfähigkeit, welke wij bekennen te missen, en die zeker in de laatste dagen niet is versterkt, als wij den blik vestigen op de gespannen verhouding tusschen den duitschen bond en Denemarken. Het deensche gouvernement heeft bij een breedvoerig schrijven geantwoord op het besluit der bondsvergadering van 9 Julij; het beroept zich op de volkomen autonomie aan de hertogdommen verleend, bij eene gelijkstelling met de overige deelen van het rijk ten opzigte der liberale grondwettige regten en instellingen van Denemarken, en het meent eene eventuële bondexecutie alleen in het licht van internationaal regt te moeten beschouwen. Het kabinet van Kopenhagen heeft inmiddels zijne maatregelen genomen; een traktaat is tusschen Denemarken en Zweden gesloten, waarbij het laatste zijne hulp toezegt ingeval van eene bondexecutie en eene aanranding van het deensche grondgebied. De meest intieme verstandhouding heerscht tusschen de beide landen; beiden rusten zich uit tot den strijd en vereenigen hunne vloten, en zoo de duitsche bond tot vijandelijkheden overgaat, zullen vermoedelijk de Scandinavische rijken die beantwoorden door eene blokkade der Duitsche havens. Onmiddellijk gevaar voor eene vredebreuk is er echter niet; men kan met Duitschland lang, zeer lang à couteaux tirés staan - zonder te vechten.
Zoo het moeijelijk is zich van een vorst te ontdoen, volgens de getuigenis der duitsche demokraten van 1848, het schijnt bijna even moeijelijk te zijn er zich een aan te schaffen. Nog altoos wacht Griekenland op zijn jeugdigen koning, die wel is waar den 17den September met zeer veel praal uit Kopenhagen is vertrokken, doch niet naar zijn koningrijk is gegaan. Hij zal eerst de hoven van St. Petersburg, Londen, Brussel en Parijs bezoeken, en eerst wanneer de Ionische eilanden behoorlijk geannexeerd, de financiën geregeld, de rust en orde hersteld en de teedere kwestiën van de persoonlijke
| |
| |
eigendommen van zijn voorganger uit den weg geruimd zijn, zal hij den steven wenden naar zijne smachtende onderdanen. Inmiddels is de toestand van Griekenland verre van gunstig; wanorde en partijschap heerscht allerwege en contra-revoluties worden met moeite bedwongen; de schatkist werd met groote inspanning bewaakt, hoe vreemd zulk een voorzorg ook klinken moge in de ooren der grieksche fondsenhouders, die zich de atheensche schatkist nooit anders dan ledig hebben kunnen voorstellen. Ook die andere Jérôme Paturot - wij bedoelen Mexiko - is nog niet zeker van zijn zaak, ofschoon zijne kansen op het verkrijgen van een keizer thans vrij gunstig staan. Vijf leden van de deputatie, welke aan den oostenrijkschen aartshertog Ferdinand Maximiliaan de kroon zal aanbieden, bevinden zich in Frankrijk en zullen weldra naar Miramar vertrekken. Het zijn de heeren Gutierrez de Estrada, Juarez Peredo, Hidalgo, Antonio Escandon en Landa. Men verzekert, dat de aartshertog zeer genegen is de kroon te aanvaarden, ook zelfs wanneer hij niet al de waarborgen mogt kunnen verkrijgen, die hij aanvankelijk heeft verlangd. Op de bescherming van Frankrijk zal hij kunnen staat maken, wanneer hij daarvoor zijne erkentelijkheid op de juiste wijze weet te toonen. Inmiddels is het land, op welks troon hij zich zal plaatsen, verre van een paradijs; paradisische onschuld en vrede worden zeker in Mexiko minder nog dan ergens elders gevonden. Een volk, dat gedurende eene halve eeuw verdeeld is geweest door partijschappen en een prooi van avonturiers van den dag, dat aan spaansche indolentie en bigotisme de meeste creoolsche ondeugden paart, mag niet worden geacht op een hoogen trap van zedelijke beschaving en materiële ontwikkeling te staan. Daarbij, - groot als de vorderingen der fransche wapenen zijn, die thans ook Tampico hebben veroverd, geeft de partij van Juarez den kamp nog niet op. De generaal zelf houdt zich nog staande te San Luis Potosi; generaal Doblado -
een ieder is daar generaal of pater - handhaaft zich in Guanaxuato; de generaals Ortega, Comonfort en Tapia schijnen daarentegen zich aan de fransche bevrijders aan te sluiten. De steden en het platteland zijn nog voortdurend blootgesteld aan plundering en moord door de guerillabenden, die de meeste provinciën doorkruisen; de financiën verkeeren in eenen verwarden toestand en de maarschalk Forey moet niet alleen op het slagveld, maar tevens op de bureaux van den fiscus krachtig werkzaam zijn. Zoodra men dan ook van de aanneming van de kroon door den aartshertog verzekerd is, zal eene nieuwe leening
| |
| |
worden uitgeschreven, waarvan de opbrengst allereerst zal moeten dienen tot teruggave der oorlogskosten aan Frankrijk.
Het budget van den oorlog - van de meest improductieve uitgave - op te maken, zou in onzen tijd tot zeer verrassende resultaten leiden. Wie telt al de millioenen, die de krijg reeds heeft verslonden in Amerika en in Polen? In welke evenredigheid zal de uitkomst staan tot den prijs, dien zij heeft gekost?
Die wanverhouding bestaat, dunkt ons, bovenal bij den burgeroorlog in Noord-Amerika, die 't laatste bedrijf schijnt ingetreden te zijn, een bedrijf, bloediger nog en afschuwelijker dan die er aan voorafgingen. Onbetwistbaar wint het Noorden terrein; generaal Rosencranz heeft Chattanoga bezet; Burnside rukt vooruit in Tennessee; Meade bespiedt het leger der geconfedereerden onder Lee bij den Rapidan en Culpepper, en Gillmore gaat voort Charleston te bombarderen en te doen blokkeren. Om Charleston concentreert zich de algemeene belangstelling. Het eiland Morris is door de Noordelijken bezet; de forten Sumter en Wagner zijn tot zwijgen gebragt, doch niet genomen, en de held van het zuiden, de moedige Beauregard, verdedigt de veege stad met onverzwakte kracht. Gillmore heeft haar te vergeefs opgeëischt; zij heeft nog geen lust zich aan het Noorden te onderwerpen, al vertoonen hare wallen slechts reusachtige puinhoopen. Hoe groot echter haar moed en hare volharding wezen mogen, haar eindelijke val kan bezwaarlijk worden voorkomen, en de inneming van Charleston is voor Gillmore vermoedelijk slechts eene kwestie van tijd en van granaten.
Het Zuiden gaat nog voort met de worsteling; het bereidt zich tot eene geduchte nieuwe krachtsinspanning en heeft daarbij de hulp ingeroepen der.... slaven! Men heeft besloten vijfhonderdduizend negers onder de wapenen te roepen en hun de vrijheid en het bezit van vijftig morgen lands te beloven na het einde van den oorlog. Hoe nu; wat is dan het doel van dezen burgerkrijg? Is niet slavernij contra abolitionisme de leuze? En het Zuiden, het land der slavernij, neemt in den uitersten nood zijne toevlugt tot emancipatie. Emancipatie! de kracht van dat beginsel zal overwinnen in het brandpunt der slavernij; maar het Zuiden zal er evenmin door geholpen worden, als door het voornemen der mexikaansche regering - welke? - om de Confederatie te erkennen, als door de langdurige pogingen, door zijnen diplomatieken agent te Londen, den heer Mason, in het werk gesteld om den zedelijken steun van Engeland te ver- | |
| |
werven; pogingen, die zonder eenig gevolg zijn gebleven bij Lord Russell en den ouden Pam. Wij vernemen dan ook, dat de heer Mason het perfide Albion heeft verlaten, na eene verklaring, waarbij hij al het hopelooze en doellooze zijner zending aan het britsche ministerie herinnert. Welligt zal zijn collega in Frankrijk beter slagen, zoo de uitslag niet te laat komt.
Rijker aan afwisseling nog dan de berigten van Noord-America zijn de tijdingen geweest omtrent de Poolsche kwestie en den Poolschen opstand. Zoo ooit, gedurende deze maand werd het publiek onophoudelijk geslingerd tusschen hoop en vrees.
De hoop op het behoud van den Europeschen vrede werd verlevendigd door het bezoek van den prins van Hohenzollern-Sigmaringen in het kamp te Châlons. Teregt of ten onregte bragt men dat bezoek in verband met openingen van Pruissen, die eene toenadering tusschen dat land en Frankrijk en bijgevolg ook eene minder vijandige houding van keizer Napoleon tegenover Rusland moesten voorbereiden. Het oostenrijksche hervormingsplan was ook hier het punt van aanknooping; even als te Berlijn was ook te Parijs de handeling van Frans Joseph ongunstig opgenomen. Geruchten omtrent Rusland's voornemens om het koningrijk Polen van het Weener congres geheel af te staan, mits het ongestoord bezit der vroegere oud-poolsche provinciën, die thans een integrerend deel van het Russische rijk uitmaken, hem werd gewaarborgd; om de kroon van Polen aan den hertog van Leuchtenberg op te dragen; om in het gansche Russische rijk een constitutionelen regeringsvorm en algemeene liberale maatregelen en instellingen in te voeren; - Engeland's onbewimpelde verklaring, dat het ongenegen was voor Polen het zwaard uit de schede te trekken; al deze geruchten deden de gemoederen met meer kalmte de toekomst te gemoet zien. Maar die meerdere gerustheid maakte plaats voor even overdreven vrees, toen al deze schoone tijdingen ongegrond bleken te zijn en Rusland noch Polen afstaan, noch liberale constituties invoeren wilde.
In afwachting van Rusland's antwoord, maakte de heer Drouyn de Lhuys zijne circulaire aan Frankrijk's vertegenwoordigers in het buitenland; graaf Rechberg en lord Russell hun antwoord op den eersten brief van prins Gortschakoff bekend. Eindelijk verscheen de russische dupliek in den vorm van dépêches aan de russische gezanten te Londen, Parijs en Weenen, waarbij een memorandum was gevoegd ter staving van Rusland's goed regt om zijn gezag in Polen te hand- | |
| |
haven en alle vreemde inmenging van de hand te wijzen. Deze laatste nota's van prins Gortschakoff kenmerken zich door eene hooghartigheid en eene ironie, welke aan de goede verstandhouding tusschen zijn meester en de westersche mogendheden weinig bevorderlijk moeten zijn, en met ondubbelzinnige woorden verklaart hij, dat het debat over de poolsche kwestie hierbij als gesloten moet worden beschouwd. Het was niet te verwonderen, dat de houding van den petersburger diplomaat op nieuw Europa met angst voor een oorlog vervulde, vooral toen kort daarna in den Moniteur het manifest der poolsche nationale regering, aan haren vertegenwoordiger, prins Ladislas Czartoryski, te Parijs gezonden, werd openbaar gemaakt. Men zag in die mededeeling eene vijandige handeling van Frankrijk en ook in Engeland verwekte het jongste antwoord eene groote verontwaardiging, welke echter op zich zelve den vrede niet bedreigt. Wij blijven toch bij onze meening, dat Engeland geen oorlog met Rusland wenscht en zich te gelegener tijd van de poolsche kwestie zal weten af te maken. Niet zoo gerust zijn wij omtrent de bedoelingen van Frankrijk; maar hoe oorlogzuchtig ook gestemd, zal keizer Napoleon zich tweemaal bedenken, alvorens hij den strijd met Rusland aanbindt. Nu de eerste ontroering over den toon der russische nota voorbij is, neigt men algemeen tot de overtuiging, dat de vrede in ieder geval tot het voorjaar ongestoord zal blijven.
Wat de liberale en constitutionele hervormingsplannen van keizer Alexander betreft, zoo kunnen wij bezwaarlijk alle geloof daaraan opgeven, vooral na de lezing van de redevoering, waarmede hij den finschen landdag te Helsingfors heeft geopend. De vorst, die de afschaffing der lijfeigenschap heeft doorgedreven en aan de landbouwende bevolking tegen matigen prijs grondbezit wil toewijzen, heeft antecedenten, die ons ook verdere schreden op den weg van vooruitgang mogen doen verwachten, en wij beschouwen het in geenen deele als onmogelijk, dat de constitutionele regeringsvorm in Rusland worde ingevoerd, al gelooven wij ook niet, dat daardoor ooit de tegenstand van Polen zal worden overwonnen.
De poolsche opstand breidt zich uit; na gedurende een paar maanden te zijn verflaauwd, heeft hij met nieuwe kracht in deze maand het hoofd opgestoken en niet alleen het zoogenaamde koningrijk Polen, maar de meeste vroegere poolsche provinciën, vooral die aan Gallicië grenzen, zijn thans in verzet en vertoonen talrijke benden welgewapende patriotten, die den guerilla-oorlog met goeden uitslag
| |
| |
tegen Rusland voeren. Talrijke overwinningen zijn door hen behaald, vooral in het palatinaat Lublin, en ofschoon zij het verlies van hun dapperen aanvoerder Lelewel te betreuren hebben, tegenover dat verlies staat een voortdurende aanwinst van troepen en officieren. Ook de magt en de invloed van de poolsche nationale regering schijnt dagelijks toe te nemen, en men vreest meer hare ongenade, dan die van Rusland. Van hunne zijde schijnen de Russen evenzeer hunne krachten te versterken; de generaal Muravieff gaat voort met gevangennemen, onthoofden of transporteren, en sedert de stedehouder van Polen, de grootvorst Constantijn, naar Petersburg is ontboden en zijne betrekking heeft nedergelegd, is het laatste spoor van een ordelijk burgerlijk bestuur verdwenen en bukt alles onder het ijzeren régime van den sabel.
Polen heeft zich ook nog in eene andere ondersteuning te verheugen dan die der diplomatieke nota's van Engeland, Frankrijk en Oostenrijk. Te Rome namelijk is op den 13den September en volgende dagen met buitengewone luister en geestdrift het herinneringsfeest gevierd der bevrijding van Weenen van de Turken door koning Jan III Sobiëski van Polen, een feest, dat gereede aanleiding gaf tot menige warme demonstratie ten gunste der goede, roomsch-katholieke, verdrukte poolsche opstandelingen.
Behalve deze en eenige andere kerkelijke feesten, behalve het plaatsen op den Index van Rénan's Vie de Jésus en het heimelijk aanmoedigen van bourbonsche propaganda, heeft het romeinsche gouvernement eene handeling van openbare vijandschap tegen het koningrijk Italië bij wijze van représaille gepleegd. Het heeft den italiaanschen consul te Rome zijn exequatur ontnomen en hem aangezegd de stad te verlaten. Deze maatregel - wij herhalen het - is eene représaille. Het italiaansche gouvernement toch had te Napels den pauselijken consul doen arresteren, omdat hij in 't geheim de rooverijen en den opstand bevorderde door het afgeven van vrijgeleiden en passen; - na de représaille-maatregel van den paus, heeft de regering van Victor-Emanuël aan al de pauselijke consuls in het koningrijk Italië hun exequatur onttrokken. De verhouding tusschen Rome en Italië is dus meer strak dan ooit, en naarmate het laatste zich consolideert, naar diezelfde mate zal het moeijelijker worden nieuwe botsingen te voorkomen.
Ook de italiaansche kwestie heeft haar laatste woord nog niet gesproken; aan den volzin ontbreken deze twee: Rome, Venetië.
|
|