De Gids. Jaargang 26
(1862)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 853]
| |||||||||
Thiers' beschrijving van den veldtogt van 1815.A. Thiers, Histoire du Consulat et de l'Empire, vol. XX.Geen veldslag in het bloedige einde der vorige en het begin dezer eeuw heeft op zulk een belangrijk tijdstip plaats gehad, noch op het lot van vorsten en volken zulk eenen beslissenden invloed uitgeoefend, als de slag van Waterloo. Marengo, Austerlitz, Jena, Friedland mogen ook beslissend heeten in zoo verre zij de voorbereiding waren tot het sluiten van eenen vrede, waarbij wel is waar aan den overwinnaar groote voordeelen toevielen, doch waarbij de overwonnen vorsten bleven bestaan, en zij, ofschoon dan ook aan landbezit aanmerkelijk gesmaldeeld of in hunne financiën op rantsoen gesteld, niettemin voldoende krachten behielden, om zich later tot het bestrijden en ten val brengen van den Franschen dwingeland te vereenigen. De slag van Leipzig alleen kan in belangrijkheid gelijk gesteld worden met dien van Waterloo, en echter moesten na Leipzig nog stroomen bloeds vloeijen, vóórdat Napoleon genoodzaakt werd afstand van zijne kroon te doen. Bij geen der veldslagen van den laatsten tijd eindelijk, waren de voorbereidende bewegingen en wapenfeiten in zulk een kort tijdsbestek bijeengedrongen geweest; bij geen der bloedigste veldslagen, zelfs bij Leipzig niet, werd het verlies van | |||||||||
[pagina 854]
| |||||||||
den slag gevolgd door zulk eene algeheele ontbinding, zulk een ordelooze vlugt en verlies van alles, als bij Waterloo. Het was de laatste slag, waardoor de reeds lang ondermijnde Napoleontische dynastie, in den persoon van Napoleon I, scheen verpletterd te zijn geworden, en zonder juist bepaald de meening te beamen, dat het winnen van den slag van Waterloo Napoleon voor goed op zijn kort te voren herwonnen troon zoude bevestigd en de verbondene mogendheden tot het sluiten van vrede met hem zoude genoopt hebben, zoo is het echter niet te berekenen, welken invloed het achtercenvolgend verslaan en uit elkander drijven der Engelsche en Pruissische legers op den verderen loop der krijgsgebeurtenissen zoude gehad hebben. Geen wonder dus, dat alle voorafgegane vijandelijke ontmoetingen en bewegingen; dat alle bevelen der hoofd- en onderbevelhebbers, die op den uitslag van het laatste groote bedrijf, Waterloo, van invloed zijn geweest, ja dat zelfs de berekening van tijden en afstanden in een tal van schriften onderzocht, en met hartstogtelijkheid over en weder volgehouden en bestreden zijn geworden. Was diergelijke polemiek een natuurlijk verschijnsel bij de overwinnaars, die onderling strijd voerden over de vraag, wie der beide groote deelgenooten, het Engelsche of het Pruissische leger, het meeste tot den gelukkigen uitslag had bijgedragen; nog natuurlijker was het verschijnen van een aantal schriften van de overwonnen partij, waarin een ieder het aandeel aan den noodlottigen uitslag van een veldtogt, die met een volkomen succès geopend was geworden, van zich af en op rekening van een ander trachtte te schuiven. Allereerst in rang doet zich als van zelf voor de groote veldheer, dien het om het redden zijner kroon te doen was geweest, die de leiding van den laatsten veldtogt, even als van al zijne vorige krijgsbedrijven, geheel in zijne hand had gehad, en die bij de hem steeds toegeschreven onfeilbaarheid, zich beijverd heeft al de door hem genomene maatregelen in het schitterendste licht te plaatsen en het mislukken zijner plannen enkel aan het toeval, aan het noodlot en aan de zwakke ondersteuning of verkeerde opvatting zijner onderbevelhebbers toe te schrijven. Deze onderbevelhebbers zijn niet in gebreke gebleven daartegen protest aan te teekenen, de beschuldiging van gehrekkige mede- | |||||||||
[pagina 855]
| |||||||||
werking terug te kaatsen op den keizer zelven, en het mislukken van den veldtogt grootendeels toe te schrijven aan tijdverlies in de belangrijkste momenten, aan gemis van veerkracht in het vervolgen van den aanvankelijk geslagen vijand, in één woord aan verzwakking van die veldheerseigenschappen, waardoor de keizer in vroegere jaren, en ook nog in den laatsten veldtogt van Frankrijk, uitgemunt had en die hem onbetwistbaar den eersten rang onder de groote oorlogsmannen van vroegeren en lateren tijd hebben doen verwerven. Zonder nu de onpartijdigheid van eenen schrijver te verdenken alleen omdat hij òf tot de overwonnen, òf tot de zegevierende partij behoort, zonder tot een libel als dat van Siborne af te dalen, is het echter geheel overeenkomstig de menschelijke natuur, dat al de werken, die over den gewigtigen veldtogt van 1815 in het licht zijn verschenen, eenigermate de kleur dragen der natie, tot welke de schrijver behoort, en dus allen, ongerekend de duistere punten, die altijd in de details eener operatie of van een veldtogt overblijven, niet dan met de meeste omzigtigheid als zuivere waarheid moeten aangenomen worden. In een tal van schriften is alles wat op den merkwaardigen veldtogt van 1815 betrekking heeft, toegelicht geworden, onder anderen in de werken van Plotho, Damitz, Vaudoncourt Wagner, Jomini, Clausewitz etc. en voor den keizer Napoleon in Gourgaud; eindelijk nog in verscheidene militaire tijdschriften. Een der verdienstelijkste officieren van ons leger, de toenmalige majoor en adjudant van Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden, E. van Löbensels, heeft zich, tot slot van een meer omvattend werk aangaande de krijgsbedrijven van Napoleon, van de taak gekweten, een onpartijdig oordeel over den geheelen loop van den veldtogt van 1815 uit te brengen. Hij heeft daarin zoowel hulde gedaan aan de schoone opvatting van het plan door Napoleon, als aan de verdediging door de Engelsche en Pruissische bevelhebbers daartegen overgesteld, en aan den heldenmoed van beide zijden door de troepen aan den dag gelegd, en is daarbij tevens in een beredeneerd en kritisch onderzoek getreden der feilen, die het oorspronkelijk plan van Napoleon hebben doen mislukken en waardoor grootendeels onschadelijk werden gemaakt de fouten, die dezerzijds in het concentreren van zijn leger algemeen aan den Engelschen opperbevelhebber zijn ten laste gelegd. | |||||||||
[pagina 856]
| |||||||||
Nog later, en wel in 1856, heeft een Fransch hoofdofficier, de luitenant kolonel Charras, in een uitgebreid werk ‘La Campagne de 1815,’ zich nogmaals aan de bewerking van die, men zoude zeggen uitgeputte, stof begeven en zich tot taak gesteld, met de stukken, en zoo als hij zich uitdrukt, als het ware met het horologie in de hand, den loop der verschillende gebeurtenissen op de merkwaardige vier dagen van den 15den tot den 18den Junij na te gaan, de beweringen van Napoleon in zijne Mémoires op St. Helena te onderzoeken, het geheel onnaauwkeurige en verdraaide daarvan aan te toonen, en de verantwoordelijkheid van het mislukken van den veldtogt, door Napoleon op zijne onderbevelhebbers geschoven en door zijne blinde aanbidders welgevallig herhaald, op het hoofd van den keizer terug te slingeren. Dit werk, dat voorzien is van naauwkeurige kaarten en waarin de verschillende slagvelden zoowel als de loop der gevechten met eene helderheid zijn beschreven, die niets te wenschen overlaat, bewijst de grondige kennis en ijverige studie van den schrijver, die zijne beschouwingen aangaande de krijgsverrigtingen staaft door bewijzen en redeneringen, die zelfs voor den nietmilitair zeer bevattelijk zijn. In dien stand van zaken zag men met belangstelling het twintigste deel te gemoet van het beroemde werk van Thiers, ‘Histoire du Consulat et de l'Empire,’ waarin dit laatste bedrijf van den gevallen keizer zijne plaats zoude erlangen; en hoewel reeds de voorafgaande deelen, vooral die, waarin de ongeluksjaren van 1812-1814 behandeld waren, eene voorstelling der militaire feiten bevatten die wegens hare eenzijdigheid en partijdigheid voor Napoleon, aan den bekwamen schrijver menige scherpe kritiek had berokkend, zoo hoopte men evenwel dat hij aan het slot van zijn werk weder het standpunt van onbevangen oordeel zoude betreden hebben, waarop hij zich in vele opzigten, wat de politiek van Napoleon aangaat, in zijn belangrijk werk geplaatst had, te meer nog daar zelden aan een schrijver zulk een tal van stukken ter beschikking heeft gestaan als aan hem. Het verschijnen van het 20ste deel heeft echter die verwachting teleurgesteld. De geheele voorstelling van de krijgsbedrijven van 1815 is, op een enkel punt na, eene eenvoudige herhaling van het reeds lang algemeen als onwaar erkende verhaal van Napoleon in zijne mémoires op St. Helena. Het is | |||||||||
[pagina 857]
| |||||||||
een talentvol pleidooi, waarin de onschuld van den kliënt door allerlei spitsvindigheden volgehouden, de geloofwaardigheid der meest soliede getuigen òf verdacht gemaakt òf eenvoudig met stilzwijgen voorbijgegaan wordt, of waar zulks niet toereikende is, stukken als bestaan hebbende worden opgegeven, die nimmer door iemand gezien zijn, en die alleen op goed geloof als volkomen afdoende moeten aangenomen worden. De heer Thiers beweert dat men wel moet toezien, alvorens zich aan eene kritiek der handelingen van Napoleon in het veld te wagen, en dit zal wel door niemand worden tegengesproken. Doch indien het plan van den veldtogt van 1815 algemeen is beschouwd als een meesterstuk, den grooten veldheer waardig, zoo blijft echter de uitvoering onderworpen aan de regelen der krijgskunst, die hij zelf geleerd en zoo herhaaldelijk in zijne talrijke veldtogten in toepassing heeft gebragt, en het gezond menschenverstand is volkomen bevoegd te beoordeelen, of die regelen bij de uitvoering van het plan de campagne zijn in acht genomen of niet. Thiers zelf heeft in den loop van zijn uitgebreid werk herhaaldelijk zijn persoonlijk gevoelen over krijgskundige operatiën kenbaar gemaakt. Eene andere vraag is echter, of voor Napoleon eene onfeilbaarheid op den voorgrond mag gesteld worden, waarop geen generaal, hoe beroemd ook, aanspraak maken kan. Frederik de Groote is herhaaldelijk geslagen geworden, dikwijls ten gevolge van eigen schuld. Bij Hochkirch verloor hij zijne geheele artillerie, duizenden aan dooden, gekwetsten en gevangenen, en zoude, zonder het dralen van Daun na den slag, geheel vernietigd zijn geworden. Hij werd geslagen, omdat hij zich in weerwil der waarschuwing van Keith in zijne gevaarlijke positie veilig achtte, en omdat hij, welligt even als Napoleon, zijnen vijand minachtte. Zal daarom aan Frederik den naam van een groot generaal ontzegd worden? Van diergelijke schuldbekentenis wil Thiers echter ten aanzien van Napoleon niets weten, en in zijnen ijver om tot zelfs het verlaten van het leger na den slag van Waterloo te vergoêlijken, moet daarvoor alweder Grouchy de schuld dragen, die (beweert Thiers op blz. 313) men zeggen kan tweemaal den keizer in het verderf gestort te hebben, de eerste maal door bij Waterloo niet op te komen, en de tweede maal door zijn legerkorps te redden en daardoor den keizer, die denken moest dat hij verloren was, genoopt te hebben van Laon naar Parijs terug te keeren. | |||||||||
[pagina 858]
| |||||||||
Mijne bedoeling in de volgende bladzijden is geenszins het verhaal van Thiers van den beginne tot het einde geregeld te behandelen. De beste wederlegging daarvan is te vinden in het zoo onpartijdige werk van Löbensels en in het bijzonder in het voortreffelijke werk van Charras. Beide komen overeen in de beschuldiging aan nalatigheid van Napoleon in het verkennen en achtervolgen van Blücher na den slag van Ligny; van tijdverlies, zoowel in den morgen van den 16den als van den 17den; van verzuim in het nemen van maatregelen tegen de vereeniging van Wellington en Blücher op den 18den, en zoo zij al niet Grouchy geheel vrijpleiten, wijten zij echter het grootste gedeelte der schuld van diens niet-verschijnen op het slagveld van Waterloo, aan Napoleon zelven, die geheel onvoorbereid aldaar is overvallen geworden door den heldhaftigen, onverschrokken Blücher, en wel door eene operatie, die aan de activiteit van den generaal Bonaparte, in zijnen veldtogt van Italië, doet denken, en waarbij zelfs het verschijnen van Grouchy op het slagveld in den laten avond, onmogelijk de ramp had kunnen afwenden, welke door de vereeniging van Blücher en Wellington over Napoleon losgebroken is. Ik zal voorts zoo min mogelijk in herhaling treden van argumenten, in de twee bedoelde werken met zooveel talent bijeengebragt. In eenige herhaling zal ik echter wel moeten treden, omdat het werk van Thiers het laatst uitgekomene is, en er wel zal dienen aangetoond te worden, welke hoofdbedenkingen tegen de operatien des keizers, in vroegere werken te berde gebragt, in het verhaal van Thiers, òf wel eenvoudig met stilzwijgen voorbijgegaan, òf wel bestreden worden op grond van beweringen van Napoleon op St. Helena, die algemeen als geheel bezijden de waarheid zijn erkend geworden. Enkele onderdeelen van het verhaal van Thiers zal ik daarbij aan de bestaande orders, aan algemeen als waarheid erkende feiten en eindelijk aan de uitspraak van het gezonde verstand toetsen, om zoo ik meen daardoor het voldingend bewijs te leveren, dat geheel het romantisch verhaal van Thiers wegens den fraaijen stijl uiterst boeijend is, maar wat de onpartijdige voorstelling en beoordeeling der militaire feiten aangaat, geenszins op die goedkeuring en bewondering kan aanspraak maken, die voor het overige aan den beroemden auteur | |||||||||
[pagina 859]
| |||||||||
bij het volbrengen van zijn groot werk zoo regtmatig is ten deel gevallen.
Wij beginnen met den dag van den 15den Junij. Het plan van den veldtogt, door Napoleon ontworpen, was ongetwijfeld zeer schoon en volkomen den grooten veldheer waardig. Het zamentrekken der troepen voor den aanval bestemd was echter eene operatie, door de omstandigheden zoozeer als van zelven aangegeven, dat het onmogelijk is hiervoor eene andere wijze te bedenken. De 1ste, 2de, 3de, 4de en 6de korpsen, in de vestingen langs het noorder frontier verspreid liggende, en het punt van aanval gekozen zijnde, moesten de korpsen welke zich regts van dit punt bevonden zich links; die van de linkerzijde zich regts; de Garde van Parijs zich regtuit naar dat punt begeven, en zoo als van zelf spreekt, die verschillende marschen naar gelang der afstanden begonnen worden, onder het bezigen van zoodanige voorzorgen van geheimhouding als het goed geluk zoude gelieven te begunstigen. Was dat een ‘phénomêne dont l'histoire de la guerre ne presente pas d'exemple’, zoo als Thiers op blz. 27 beweert? En indien die bewondering gegrond is, welke lof komt dan niet toe aan den wakkeren Blücher, die op dusdanige wijze overvallen ‘sans qu'il s'en doutait’, 24 uren na dien overval 90,000 man, en zonder het dralen van een zijner onderbevelhebbers, zijn geheele leger van 120,000 man te Sombref bijeengetrokken had? In plaats van aan dit grooter phénomène regt te laten wedervaren, zegt Thiers op blz. 56 eenvoudig: ‘Les Chefs alliés n'avaient pas employé le temps aussi bien que Napoleon.’
Het geheele verhaal van Thiers aangaande de bevelen, die in den avond van den 15den door Napoleon aan Ney zouden gegeven zijn tot het bezetten van de Quatre-Bras, is eene herhaling der beschuldiging, die de eerste goedgevonden heeft op St. Helena aan zijnen dapperen maarschalk ten laste te leggen. In de ‘Relation de la Campagne de 1815 pour servir à l'histoire du Maréchal Ney, par le colonel Heymès’ en later in de ‘Documents inédits sur la campagne de 1815’, uitgegeven | |||||||||
[pagina 860]
| |||||||||
door den zoon van den maarschalk Ney, wordt beweerd en door getuigen gestaafd, dat Ney toen bevel heeft ontvangen ‘de pousser l'ennemi’ op de chaussée van Charleroi naar Brussel. Napoleon beweert, bepaalden last gegeven te hebben tot het bezetten van de Quatre-Bras, welk beweren door Thiers in eene lange noot op blz. 47 als eene onomstootelijke waarheid wordt voorgedragen, ten ware, zegt hij, men veronderstellen wilde, dat Napoleon, die van alle bekende generaals het meest naauwgezette en aanhoudende gebruik der kaart maakte, op dat oogenblik die nog niet ingezien had, of dat hij voor den meest onbedreven nieuweling in het vak moet gehouden worden. Hoezeer dit laatste nu door niemand, die zijn gezond verstand bezit, zal beweerd worden, zoo volgt daaruit nog geenszins het besluit, dat Napoleon reeds op den avond van den 15den aan Ney aan het hoofd van een zwak korps, het bezetten van het vier uren vooruitgelegen punt van de Quatre-Bras bevolen heeft. De luitenant kolonel Charras heeft op eene uitnemende wijze in zijn gemeld werk: ‘Histoire de la Campagne de 1815’, de twee beweringen met elkander vergeleken, en met de bestaande orders, de positie, de troepenmagt en met het horologie in de hand, het bewijs geleverd, dat, al wilde men, tegen de getuigenis van verscheidene oor- en ooggetuigen aan, veronderstellen, dat werkelijk door Napoleon op den avond van den 15den de positie van de Quatre-Bras als doel der beweging aan Ney is voorgeschreven geworden, deze als een ervaren officier, bij den ondervonden tegenstand, zijnen aanval tot aan de Quatre-Bras niet heeft kunnen noch mogen uitstrekken en hij zich te regt bij het bezetten van Frasnes bepaald heeft. Thiers is het echter niet met hem eens, en zegt blz. 45: ‘Ney, malgré sa bravoure, devenu tres hésitant, comme la plupart de nos generaux, fut atteint de la double crainte de ce qu'il pouvait avoir sur son front et sur ses derrières. Il s'arreta devant la route ouverte des Quatre-Bras, c.a.d. devant la fortune de la France, qui était là, et qu'il eut en étendant la main, infailliblement saisie.’ Na alzoo beweerd te hebben, dat Ney, door niet op den avond van den 15den door te tasten, ‘la fortune de la France’ uit zijne handen had doen glippen, volgt er verder op blz. 49, dat toch eigenlijk, wel beschouwd, het bezetten van de Quatre-Bras op den avond van den 15den vrij onverschillig was. Al- | |||||||||
[pagina 861]
| |||||||||
daar leest men: ‘Il eût mieux valu sans doute que Ney eut déjà oceupé les Quatre-Bras pour mettre les Anglais dans l'impossibilité absolue de secourir les Prussiens, mais ce qui ne s'était pas fait le soir du 15, pouvait se faire le matin du 16, pendant que Napoleon serait aux prises avec les Prussiens et s'achever même assez tôt pour que Ney put l'aider de quelques détachements, surtout Napoleon et Ney devant être adossés l'un a l'autre pendant qu'ils combattraient chacun de son coté.’ ‘On peut donc par consequent affirmer que tout avait réussi.’ Nu volgt, blz. 102, de bekende beschuldiging jegens Ney van niet vóór twee uur de zwakkere divisie van Perponcher aangevallen en zich van de Quatre Bras meester gemaakt te hebben, welke beschuldiging door Thiers echter zeer verzacht wordt, als zijnde de late aanval van Ney een noodzakelijk gevolg geweest van het dralen van Reille in het doen oprukken van het 2de korps van Gosselies naar Frasnes, waardoor die aanval twee of drie uren is vertraagd geworden. Met regt is op het blijven bezetten van de Quatre-Bras door de onzen groote waarde gesteld, en allezins verdiend is de hulde, die aan de troepen, aangevoerd door haren heldhaftigen Prins van Oranje, daarvoor is toegebragt geworden. De vraag is echter, of het bezetten van de Quatre-Bras voor Napoleons operatiën te Ligny eene voordeeliger uitkomst zoude opgeleverd hebben, dan thans door het niet innemen van die positie het geval is geweest? Gesteld dat Ney den 16den, omstreeks twee of drie uur, het Nederlandsche korps verdreven, en het punt van de Quatre-Bras werkelijk ingenomen had, dan zoude dit echter niet belet hebben, dat hij door de troepen, die zich spoedig daarna op de chausseën van Nivelles en vooral van Brussel concentreerden en die allengs eene groote overmagt verkregen, ongetwijfeld ware aangevallen geworden. Hij zoude zich dus in de positie van de Quatre-Bras hebben moeten verdedigen tegen de steeds aangroeijende magt van Wellington, even als hij zich later in zijnen terugtogt naar Frasnes tegen die overmagt heeft moeten verdedigen, zonder dat hij, bij het gemis van het korps van d'Erlon, een enkel detachement van zijne reeds te geringe magt naar Napoleon te Ligny had kunnen afzenden. Had zich na den slag van Ligny eenig Pruissisch korps langs | |||||||||
[pagina 862]
| |||||||||
den straatweg van Namen naar Nivelles met Wellington bij de Quatre-Bras vereenigd, of ware de Quatre-Bras een versterkt punt geweest, 't welk later met verlies van tijd en soldaten weder had moeten heroverd worden, dan had Napoleon regt gehad het niet innemen en bezetten van dat punt door Ney, als eene ramp voor zijn operatieplan te beschouwen, en dan ware zijne aanklagt jegens Ney begrijpelijk en natuurlijk geweest; maar nu Wellington, zelfs bij het permanent bezit van de Quatre-Bras op den 16den, niet bij magte is geweest, een enkel man tot ondersteuning van Blücher af te zenden en geen enkel man van Blücher naar Wellington heeft kunnen komen, nu kan het eenigermate als onverschillig beschouwd worden, of Ney den nacht van den 16den op den 17den te Frasnes, dan wel bij de Quatre-Bras heeft doorgebragt. Het al dan niet bezetten van de Quatre Bras door Ney op den 16den, zoude een groot verschil in de operatien van den 17den hebben kunnen maken, indien Napoleon vroegtijdig uit Ligny naar de Quatre-Bras ware opgerukt, doch aangezien deze eerst tusschen een en twee uur met zijne hoofdmagt aldaar is aangekomen, zoo heeft het niet hezetten van dat punt door Ney geenen invloed op de operatiën van den 17den uitgeoefend, en hoogstens eenig oponthoud in het defileren zijner troepen aldaar tegen den middag tegelijk met die van Napoleon veroorzaakt. Het bezetten van en standhouden aan de Quatre-Bras tot in den morgen van den 17den, had zelfs voor Wellington zeer noodlottig kunnen worden, indien Napoleon vroegtijdig van Ligny ware opgerukt en Ney, Wellington tot aan het verschijnen van Napoleon ongemoeid in zijne positie latende, zoo als hij nu gedaan heeft, deze tegelijkertijd door Ney van den kant van Frasnes, en door Napoleon langs den straatweg van Namen ware aangevallen en Wellington zoodoende, bij de verspreiding van verscheidene zijner korpsen op dat tijdstip, welligt met moeite eene geduchte nederlaag zoude ontgaan zijn. Al de klagten, door Napoleon aangeheven wegens de werkeloosheid van Ney in den morgen van den 17den, moeten alleen dienen, om de werkeloosheid van den keizer zelven te verbloemen. Wat nu de verontschuldiging aangaat, door Thiers daarvoor bijgebragt, te weten: de afmatting der troepen, zoo is het menschelijkerwijze zeer goed te begrijpen, dat eenige uren | |||||||||
[pagina 863]
| |||||||||
meerder rust voor de afgematte strijders van den 16den hoogst welkom zullen geweest zijn; doch daar het Pruissische leger den 15den en 16den ook sterk gemarcheerd, den 16den even hevig gestreden had als het Fransche, en nogtans bij het aanbreken van den dag den 17den uit de nabijheid der Franschen verdwenen is, zoo volgt daaruit, dat, wat voor de geslagen Pruissen mogelijk was, eveneens uitvoerbaar ware geweest voor de overwinnende Franschen, en Napoleon zeker in vroegere dagen noch aan zich zelven, noch aan zijne troepen in zulke dringende en gewigtige oogenblikken dergelijke rust zoude toegestaan hebben. Tot verontschuldiging van het dralen van Napoleon bezigt Thiers verder argumenten, die wegens de zwakke gronden, waarop zij steunen, zonderlinge tegenstrijdigheden bevatten. Zoo zegt hij bij de recapitulatie van den veldtogt op blz. 278: ‘Mais dans cette journée (le 17), le temps etait il la consideration décisive? assurement non.’ Ieder militair, die de bijzondere positie van Napoleon, de verhouding zijner krachten tot het gecombineerd Engelsch-Pruissische leger in aanmerking neemt, zal volmondig antwoorden: ‘oui.’ Hij zelf laat er op volgen: ‘Apres avoir battu les Prussiens, il fallait battre les Anglais et le plus tôt etait le mieux. Pour les battre il fallait les rencontrer, et la possibilité de cette rencontre dépendait du duc de Wellington et non de Napoleon. Une demi-marche seulement nous séparant des Anglais, on ne pouvait songer à les gagner de vitesse.’ En dit wordt door Thiers beweerd, terwijl Wellington tot omstreeks tien à elf uur te Quatre-Bras was gebleven, en de zoo gemakkelijk te winnen demi-marche bestond in het vroegtijdig afleggen van den afstand van Ligny naar de Quatre-Bras! Het ‘gagner de vitesse’ ware moeijelijk geweest indien Wellington een of twee marschen verwijderd ware geweest. Bij het winnen der demi-marche van Ligny naar Quatre-Bras ware Wellington tegen den middag gedwongen geworden den slag aan te nemen tusschen Quatre-Bras en Waterloo, indien de later opgekomen stortregen hierin geene belemmering had te weeg gebragt. In allen gevalle ware hij door de talrijke en versche kavallerie van Napoleon in zijn terugtogt welligt zeer gehavend en in verwarring in die positie aangekomen, en niet te berekenen waren de gevolgen, welke diergelijk benuttigen van het eerste | |||||||||
[pagina 864]
| |||||||||
gedeelte van den dag door Napoleon, voor Wellington's gedeeltelijk verspreid leger zoude kunnen gehad hebben. Uit een en ander volgt, dat Ney op den 16den volkomen aan het doel van Napoleon heeft beantwoord, namelijk ‘de mettre les Anglais dans l'impossibilité absolue de secourir les Prussiens’ en dat zijn vroeger oprukken den 17den, bij het niet tegelijker tijd verschijnen van Napoleon, voor het leveren van den slag op den 17den geheel doelloos zoude geweest zijn; dat bij gevolg al die klagten over het ‘laisser échapper la fortune de la France,’ door Thiers op het gezag van Napoleon herhaald, van allen grond ontbloot zijn. Neen; la fortune, le salut, le sort de la France, waarmede zoo herhaaldelijk in het werk van Thiers geschermd wordt, bevond zich op den merkwaardigen dag van den 16den in geheel andere handen dan in die van Ney of van Kellerman; het lag in het gewigt, dat het korps van d'Erlon in de schaal had kunnen leggen, indien het, tegen den avond in de nabijheid van Napoleon te Fleurus aangekomen, door dezen onmiddellijk in de rigting van Wagnelée, op den regter vleugel van Blücher ware gerigt en deze op den weg naar Namen ware teruggedrongen, terwijl zijn centrum gelijktijdig door de Fransche Garde ware doorbroken geworden, en zoo doende de bloote bezetting van het slagveld, zoo als die nu heeft plaats gehad, in eene bijna onmisbare vernietiging van het leger van Blücher uitgeloopen zoude zijn, of dat leger ten minste in alle gevallen genoodzaakt geworden ware in de rigting van Namen of Luik terug te trekken. Blücher had bijgevolg alsdan zijne krachtige en afdoende medewerking te Waterloo niet kunnen verleenen. Of, en door wien de order tot het doen aanrukken van d'Erlon van de omstreken van Frasnes naar die van Fleurus gegeven is, zal bij de tegenstrijdigheid der opgaven wel steeds met een ondoordringbaren sluijer bedekt blijven. Napoleon ontkent het stellig, en hij is ditmaal te gelooven, omdat hij, Ney belast hebbende met eene operatie tegen de Quatre-Bras en verder met het zenden van een detachement naar Marbais, waartoe hij hem ongeveer 43,000 man had afgestaan, niet zoo maar in het midden van den strijd hem bijna de helft daarvan zal hebben afgenomen, zonder acht te geven op de schromelijke gevolgen, die zulk eene substractie voor Ney zoude hebben kunnen na zich slepen en zonder zich te bekommeren om den | |||||||||
[pagina 865]
| |||||||||
invloed, dien zulks op het zenden van het detachement naar Marbais noodzakelijk hebben moest. Van Löbensels veronderstelt dat de kolonel Forbin-Janson, de tweede order van kwart over drie uur van Fleurus naar Ney overbrengende, waarin bij dezen op het afzenden van een detachement of korps van de Quatre-Bras naar de regterflank der Pruissen bij herhaling wordt aangedrongen, en bekend met den inhoud van die order, op eigen gezag de rigting van St. Amand aan het van Gosselies naar Frasnes marcherende korps van d'Erlon en later aan dien generaal zelven zoude aangewezen hebben, en ongerekend eenig verschil in het tijdstip van het aantreffen van dit korps, komt die uitlegging als de meest waarschijnlijke voor. Andere berigten, waaronder die van Ney, en die, voorkomende in de documents inédits van zijn zoon den hertog van Elchingen, noemen den generaal de Labedoyère, wederom andere den kolonel Laurent, als den overbrenger eener met potlood geschreven order. Thiers beweert in zijn werk, ditmaal in strijd met Napoleon zelven, die het bepaald heeft ontkend, dat na het vertrek van den kolonel Forbin-Janson met de order van kwart over drie uur van Fleurus, door middel van Labedoyère een briefje in potlood aan d'Erlon is toegezonden geworden, met last onmiddellijk van de omstreken van Gosselies naar den linker vleugel der Franschen te Fleurus op te trekken, ‘et de se rabattre sur le moulin de Brye.’ Het geheele verhaal van Thiers, tot staving van het zenden van die order, wemelt echter van onwaarschijnlijkheden. Zoo laat hij op blz. 89 ongevraagd door Friant aan Napoleon een advies geven aangaande eene operatie in den rug der Pruissen op een tijdstip, dat het mislukken der regtstreeksche aanvallen op St. Amand en Ligny nog geenszins gebleken was. Daarop zoude Napoleon geantwoord hebben: ‘Sois tranquille; j'ai ordonné ee mouvement trois fois, je vais l'ordonner une quatrième,’ alsof de last tot het zenden van een detachement door Ney naar den regter vleugel der Pruissen, hier bedoeld, hetwelk geheel afhing van zijne nog onbekende operatie tegen de Quatre-Bras, door Napoleon kon zijn genoemd eene driemaal gegevene order, die hij nu ten vierdemaal ging herhalen! Verder zegt Thiers: ‘Il (Napoleon) savait en effet que le corps de d'Erlon mis en marche le dernier, devait avoir dépassé tout au plus Gosselies.’ Let wel dat d'Erlon, die den | |||||||||
[pagina 866]
| |||||||||
avond te voren tusschen Marchienne en Jumet en dus op zijn best één uur van Gosselies verwijderd was, en die in den loop van den morgen hoogstens tegen elf uur bevel moest ontvangen hebben Ney te rejoigneren, eerst omstreeks half vijf uur, zijnde het vroegste tijdstip van de aankomst van Labedoyère met zijn potloodbriefje te Gosselies, en bijgevolg na een marsch van vijf à zes uren, door Napoleon op de hoogte van dat dorp zoude zijn verondergesteld geworden, terwijl hij volgens Thiers op blz. 102 en 103 reeds vroeg in den morgen aan Ney had laten gelasten om de Engelschen te Quatre-Bras met de korpsen van Reille en d'Erlon te attaqueren en hij dus kwalijk tegen vier uur te Fleurus kon veronderstellen dat d'Erlon om dien tijd eerst te Gosselies, en dus nog drie uren van de Quatre-Bras verwijderd zoude zijn geweest. Eindelijk leest men op blz. 123: ‘Tout à coup vers trois heures et demie le Général de Labedoyère arrivant avec un billet de l'Empereur (bij Frasnes), avait réitéré l'injonction de marcher sur Brye.’ Nu heeft men op blz. 89 gezien, dat, terwijl de kolonel Forbin-Janson de order van kwart over drie uur naar Ney bragt, het boven aangehaalde gesprek tusschen Napoleon en Friant, en ten gevolge van dat gesprek, de afzending van de order in potlood door Labedoyère zoude plaats gehad hebben. Dit kan dus op zijn allervroegst ten half vier uur geweest zijn. Van Fleurus over Gosselies naar Frasnes nu, zijnde de weg dien al de overbrengers van orders gevolgd hebben, en dien vooral Labedoyère moest volgen, omdat volgens Thiers, het korps van d'Erlon in de omstreken van Gosselies verondersteld werd, is een afstand van volle vier uren of twintig kilometers, dien Labedoyère met den meesten spoed in niet minder dan 1½ uur kon afleggen, zoodat hij dus niet voor vijf uur het korps van d'Erlon in de omstreken van Frasnes kon aantreffen, of wel Labedoyère moet tegen twee uur met zijn briefje Fleurus verlaten hebben, hetgeen in klaarblijkelijke tegenstrijdigheid is met de order van kwart over drie uur van Forbin-Janson. Uit een en ander blijkt ten duidelijkste, dat de potlood-order van Labedoyère volstrekt niet in den loop der gebeurtenissen te passen is, en bijgevolg dat al hetgeen daaromtrent in het verhaal van Thiers voorkomt, berust op eene fictie, die door alle omstandigheden als zoodanig gekenmerkt wordt. Hoedanig nu de ware toedragt der zaak moge geweest zijn, één punt staat vast, dat d'Erlon, tusschen vijf en zes uur | |||||||||
[pagina 867]
| |||||||||
op een klein uur afstands van het slagveld van Ligny verschenen, door Napoleon herkend, en van daar weder verdwenen is, zonder dat Napoleon hem het bevel heeft doen toekomen onverwijld den zoo belangrijken en beslissenden aanval op den regter vleugel en in den rug der Pruissen te ondernemen. d'Erlon beweert, en zulks geheel overeenkomstig de waarheid, dat hij van Ney stellige en dringende bevelen heeft ontvangen naar Frasnes of de Quatre-Bras terug te keeren. Zijn divisie-generaal Durutte, dien hij op de hoogte van Fleurus met zijn divisie achterliet, verhaalt verder dat d'Erlon ‘reçevait en même temps de nouvelles instances de la droite pour marcher sur Brye.’ De vraag is nu: wat moet onder instances verstaan worden? Napoleon was opperbevelhebber en nimmer gewoon door instances bij zijne onderhoorigen te werken, en bijna ongerijmd is het beweren van Thiers op blz. 124, waar hij aangaande de weifeling van d'Erlon zegt: ‘du coté de Ligny on ne parlait que de completer un triomphe; du coté des Quatre-Bras il s'agissait, lui disait-on, de prévenir un désastre.’ Eene zonderlinge mededinging voorwaar tusschen twee bevelhebbers, waarin de keuze, wien hij volgen zal, aan den ondergeschikten derden wordt overgelaten! Neen, voor een ieder die weet hoe Napoleon zijne ondergeschikten geheel in de hand had, bestaat er geen de minste twijfel, bijaldien d'Erlon een oogenblik geaarzeld had, naar welke zijde zich te wenden, of onmiddellijk ware aan die weifeling door eene bepaalde order van Napoleon een einde gemaakt, te meer nog daar, volgens Thiers, d'Erlon op specialen last van den keizer in de omstreken van Fleurus verschenen was, en hij zich niet zoude onderstaan hebben in weêrwil van dien, weder naar Ney te trekken. Heeft hij dit evenwel gedaan, zoo kan dit niet anders dan, zoo al niet op Napoleon's bevel, althans met diens stilzwijgende goedkeuring geschied zijn, en zoo is derhalve deze alleen en niet Ney of d'Erlon er voor aansprakelijk, dat eene der beslissendste operatiën van den veldtogt niet heeft plaats gehad en dat een korps van 20,000 man gedurende den strijd eenen marsch en contramarsch tusschen twee slagvelden heeft gemaakt, zonder op een van beiden het gewigt zijner magt in de schaal te leggen.
Gaan wij thans over tot de beschouwing van de gebeurtenissen bij Ligny. | |||||||||
[pagina 868]
| |||||||||
Overbekend zijn de aanmerkingen ten aanzien van den kostbaren tijd, welken Napoleon in den ochtend van den 16den deed verloren gaan. Thiers ontkent de gegrondheid daarvan en beweert, dat Napoleon, tegen twee uur den slag beginnende, overvloedig tijd had, dien voor het einde van den langen zomerdag te winnen en men ruimte van tijd had elkander naar hartelust te vermoorden. In eene noot onder aan blz. 67 leest men: ‘Ces délais du matin résultèrent de la nécessité de se renseigner et eussent été commandés en tout cas, par le passage de la Sambre, qui pour une partie des troupes restait à exécuter. Quant aux délais de l'après midi, ceux là beaucoup plus regrettables, furent dus, comme on le verra, soit à des accidents, soit à la faute des chefs de corps, indépendantes du Général en Chef.’ Wat nu die accidents geweest zijn, zonder welke de slag van Ligny vroeger en meer afdoende ware gewonnen geweest, wordt verder niet door Thiers vermeld, ten ware dat hieronder moet verstaan worden het verschijnen en ongebruikt laten verdwijnen van het korps van d'Erlon, of het niet zenden door Ney van een detachement naar Ligny, terwijl hij te Quatre-Bras tegen eene dubbele overmagt te kampen had. Evenmin blijkt het, waarin die fautes des chefs de corps hebben bestaan, zij, die in den geheelen veldtogt, even als de troepen onder hunne bevelen en in het bijzonder te Ligny, hun bloed verspild hebben met eene dapperheid en mildheid, in geen der vorige veldtogten overtroffen. Het is dus niets anders dan eene van die ongegronde en onverdiende beschuldigingen, die van blinde ingenomenheid met Napoleons onfeilbaarheid in het veld doen blijken, ten koste van anderen, die volstrekt voor de begane misslagen of vergissingen moeten boeten. Het hoofdpunt, hetwelk Thiers onder allerlei fraaije woorden tracht te verbergen, is, dat Napoleon zich niet heeft kunnen voorstellen, dat Blücher, dien hij meende den vorigen dag in zijne uitgestrekte cantonnementen te hebben overvallen, 24 uren daarna drie vierde van zijn leger bij Sombref geconcentreerd, ja zonder het dralen van Bulow, zijne geheele magt van 120,000 man bijeen zoude gebragt hebben; eene handeling, waartoe het verschuiven van den slag tot half drie uur, of met andere woorden: ‘les delais du matin’ hem zeer behulpzaam | |||||||||
[pagina 869]
| |||||||||
geweest zijn, aangezien hij tegen den middag nog slechts twee korpsen aldaar bij zich had, en eerst na 12 uur door dat van Thielmann is gerejoigneerd geworden. Uit alle omstandigheden, uit de overtuiging van Napoleon, Blücher den vorigen dag in zijne uitgestrekte cantonnementen overvallen te hebben, blijkt ten duidelijkste, dat hij meende slechts een Pruissisch korps voor zich te hebben. De order aan Ney luidt dan ook als volgt: ‘En avant de Fleurus 16 Juin à 2 heures. l'Empereur me charge de vous prévenir que l'ennemi a réuni un corps de troupes entre Sombref et Brye, et qu'à deux heures et demie Mr. le Maréchal Grouchy avec le 3me et 4me corps l'attaquera.’ Aangezien echter bij de uitkomst is gebleken, dat dit corps de troupes bestond in het drievierde gedeelte van het geheele Pruissische leger, zoo laat Thiers dit reeds vóór het gevecht en op de plaats zelve door Napoleon ontdekken. Van zijn observatorium, de molen van Fleurus, zegt Thiers, blz. 79, ‘Napoleon avait tres distinctement aperçu les 30,000 hommes de Ziethen, rangés partie dans les villages de St. Amand et de Ligny, partie sur les talus en arrière, et au dessus sur la grande chaussée de Namur a Bruxelles, le corps de Pirch égal en nombre à celui de Ziethen, enfin les troupes de Thielmann qui venait de Namur, commençant à garnir les coteaux vis-à-vis de notre extrême droite. Il évalua cette armeé à 90,000 hommes et il ne se trompait guère, puisqu'elle était en réalité de 88,000, par suite de legères pertes de la veille.’ Het is inderdaad niet mogelijk naauwkeuriger een vijandelijk leger te schatten dan met een gering verschil van 2000 man op de 90,000. Hoe echter Napoleon in de mogelijkheid is geweest, dat vraagstuk op te lossen op meer dan een uur afstands, in een zeer golvend, met houtgewas, dorpen en digte rijen boomen bezaaid terrein, en met al het koren op het veld, blijft voor een ieder, die dit slagveld bezocht heeft (zoo als ik dezen zomer nog gedaan heb), onverklaarbaar. Zoo als overigens blijkt uit de beschrijving van Thiers zelf, op blz. 84 zegt hij: ‘En approchant de St. Amand le terrain allait en pente, des haies, des clotures, des vergers précédaient le village; an delà se trouvait le lit du ruisseau, marqué par une hordure d'arbres très-épaisse, à travers laquelle quelques éclaircies laissaient apercevoir les réserves Prussiennes.’ Een | |||||||||
[pagina 870]
| |||||||||
zeer onvoordeelig terrein voorwaar, om daarachter een leger van 90,000 man op 2000 na te schatten. ‘Napoleon’ (heet het verder op blz. 81) ‘descendu du moulin, d'où il avait si bien jugé la situation, donna sur le champ les ordres d'attaque. Les chefs de corps rangés autour de lui étaient comme la veille (?) fort préoccupés de ce qu'ils avaient sous les yeux. Tandis que Ney aux Quatre-Bras croyait avoir toute l'armée anglaise devant lui, eux s'imaginaient avoir à combattre les Anglais et les Prussiens réunis. Pourtant l'armée anglaise ne pouvait être à la fois aux Quatre-Bras et à St. Amand,’ voegt Thiers er zeer naïf bij, en wanneer men in het oog houdt, dat het leger en des te meer de generaals bekend moesten zijn met de omstandigheid, dat het Engelsch-Pruissische leger in zijne, op 20 à 30 uren afstands verspreide cantonnementen, den vorigen dag door Napoleon was overvallen geworden, dan grenst het aan het bespottelijke te veronderstellen, dat generaals, die niet, door vrees overmand, geheel en al het hoofd hadden verloren, denken konden, het vereenigd Engelsch-Pruissische leger op één punt voor zich te hebben. Dat verdacht maken der generaals schijnt overigens in de oogen van Thiers er toe te behooren, om door hun zwakker doortasten, het minder goed gelukken der plannen van den keizer te verklaren. Zoo is Ney, de held zonder vrees, elders reeds tres hesitant, en op blz. 71 ‘plein d'ardeur mais privé de sang froid, craignant fort d'avoir sur les bras l'armée anglaise toute entière,’ die men zeide 100,000 man sterk te zijn. Girard a Wagnies, blz. 72, voit de ce point (NB, op eenen afstand van meer dan twee uren en in een zeer golvend, geaccidenteerd, met bosschen en heggen bezet terrein) ‘très distinctement les Pruissens se déployer en avant de Sombref, et affirme que l'empereur va bientot avoir sur les bras l'armée Prussienne entre Sombref et Fleurus. Ce rapport adressé à Gosselies, produit sur le général Reille une vive impression. Ce Général dont la conduite avait été si belle à Vittoria, avait malheureusement conservé de cette journée un souvenir inéffaçable; il se défie trop de la fortune pour agir avec décision et àpropos. En ce moment avoir les anglais devant soi et les Prussiens à dos, lui semblait une position des plus dangereuses.’ | |||||||||
[pagina 871]
| |||||||||
‘Les Prussiens à dos,’ let wel dat de generaal Reille te Gosselies stond, met Ney te Frasnes voor zich, met Napoleon bij Fleurus en 60,000 man tegen de Pruissen regts van hem en d'Erlon met 20,000 bij Marchiënne achter zich. Waar heeft Thiers diergelijk, voor eenen officier als Reille, beleedigend vermoeden vandaan? Zeker niet van hem zelven. Wat was nu het geval geweest? Reille, waarvan eene divisie, die van Girard, te Wangnies ter zijde van Fleurus gedetacheerd was, had van dezen berigt ontvangen, dat zich twee vijandelijke kolommen in de rigting van St. Amand vertoonden. In de veronderstelling, dat de keizer ten gevolge daarvan welligt zijn geheele korps zoude willen tot zich trekken, had Reille de overige divisien te Gosselies vereenigd en meende wel te doen, in plaats van op de marsch-order, door Fenahault aan hem vertoond, dadelijk naar Frasnes op te rukken, eerst nog nadere orders van Ney of welligt van Napoleon af te wachten, waardoor een tijdverlies van een paar uren ontstond. De handeling van Reille was ongetwijfeld verkeerd, daar hij onder de bevelen van Ney geplaatst, niet verder naar mogelijke bevelen van Napoleon had om te zien; doch wanneer men het later aan Grouchy zoo kwalijk neemt, zich op den 18den zoo slaafs aan zijne opgegevene rigting van Wavre gehouden te hebben in plaats van zelfstandig te oordeelen en te handelen, dan moet men Reille niet zoo hard vallen omdat hij door zijn oponthoud van een paar uren de omstandigheden heeft willen afwachten, in plaats van zich naar bepaalde orders te gedragen. Heeft Thiers in allen gevalle regt om, al is het onder bedekte termen, te kennen te geven, dat Reille als het ware met den schrik van Vittoria in de beenen, huiverig was naar Ney op te rukken, omdat hij den vijand van voren, van ter zijde en in den rug meende te hebben? De onverschrokken Van Damme krijgt ook zijne beurt op blz. 95. Van Damme (in den slag van Ligny het korps van Erlon voor een vijandelijk korps aanziende) ‘accouru sur les lieux et moins effrayé des masses qu'il avait devant lui, que de celles qui se montraient et sur ses derrières, n'avait pu se défendre d'un trouble subit. Culm avec toutes ses horreurs, s'était soudainement presenté à son esprit, et il en avait frémi.’ Alsof de omstandigheden van Culm, waar hij alleen was, eenige overeenkomst hadden met zijne positie voor St. Amand aan den | |||||||||
[pagina 872]
| |||||||||
linkervleugel en met Napoleon en de geheele garde in de nabijheid, al ware het korps van d'Erlon een vijandelijk korps geweest. Van den slag van Ligny sprekende, moet ook nog eene kapitale vergissing aangehaald worden, waarin Thiers ten aanzien van het korps van Girard is vervallen. Dat korps plaatst hij op blz. 54, 70, 72 en 74 steeds te Wagnelée in plaats van te Wagnies (op de kaart van Thiers staat Wagnée). Wagnelée nu ligt wel 1½ uur ten Noorden van Wagnies. Dat het echter geen eenvoudige drukfout is, blijkt uit de beschrijving van het slagveld van Ligny; aldaar leest men, blz. 76: ‘Le ruisseau de Ligny sorti d'un pli de terrain le long de la chaussée de Namur à Bruxelles assez pres de Wagnelée, là même ou la division de Girard était en position etc. Een enkele blik op de kaart zal doen zien, dat Girard niet op den regtervleugel der Pruissen kan post gevat hebben, terwijl Napoleon zich nog aan deze zijde van Fleurus bevond, en dat dus voor de plaatsing van het korps van Girard overal Wagnies in plaats van Wagnelée moet gelezen worden.
Wij zijn thans genaderd tot een punt in de handelingen van Napoleon, hetwelk zoo onverklaarbaar is en zoo aandruischt tegen alles wat men van dien grooten Veldheer in zijne vroegere veldtogten gewoon was te ondervinden, dat Thiers, die aan alle de handelingen des keizers in het veld de meest voordeelige uitlegging weet te geven, dit punt echter maar stilzwijgend voorbijgaat. Ik bedoel het rustig laten aftrekken van het geslagen Pruissische leger van Brye en Sombref in den nacht van den 16den op den 17den, zonder noch toen, noch in den vroegen morgen, dit leger door kavallerie te laten vervolgen, zonder althans door eenige detachementen van dat wapen zoodanige berigten te doen inwinnen, dat hij met het aanbreken van den dag reeds met stellige zekerheid de rigting had kunnen kennen, die door de verschillende terugtrekkende korpsen was ingeslagen. Eene nalatigheid, die den meest gevoeligen en noodlottigen invloed op den slag van Waterloo uitgeoefend heeft. Er waren kennelijk slechts drie rigtingen, die daarbij in aanmerking konden komen, te weten: Namen, Luik en Wavre, en aangezien het niet denkbaar was, dat Blücher, die zich den dag te voren uit zoo vele verspreide cantonnementen te Sombref geconcentreerd had, zich na het verlies van den slag weder in zoo vele rigtingen zoude terugtrekken, maar zich aaneen- | |||||||||
[pagina 873]
| |||||||||
gesloten met Wellington zoude trachten te vereenigen, zoo was de rigting van Brussel over Wavre diegene, welke de meeste waarschijnlijkheid voor zich had. Nu wordt door Napoleon en dus ook door Thiers beweerd, dat Grouchy, die met het achtervolgen des vijands was belast geworden, zich dus het opsporen van dien vijand tot eerste taak had moeten stellen; maar het zal toch door niemand ontkend worden, dat tot 's middags van den 17den, Napoleon zelf het bevel voerde over het Fransche leger te Ligny, en hij dus de verkenningen vandaar reeds in den nacht van den 16den had moeten bevelen, ten einde aan Grouchy bij de opdragt van zijn kommando, in den morgen van den 17den bepaald, de rigting te kunnen aangeven, in welke de vijand teruggetrokken, de rigting waarin hij moest achtervolgd worden. Indien daartoe vroegtijdig in den morgen het korps van Lobau, hetwelk den vorigen dag niets had uitgevoerd dan den kleinen marsch van Charleroi naar Ligny, met ondersteuning van een gedeelte der talrijke kavallerie, die ook den vorigen dag weinig had verrigt, ware gebezigd, zoo zoude dit korps in de goede rigting zeer spoedig in aanraking zijn gekomen met de achterhoede der Pruissen en had dan iets later op den dag, met zoo veel meer infanterie en geschut versterkt, als de keizer voor dit afzonderlijk korps zoude willen bepalen, belangrijke verliezen aan den vijand kunnen berokkenen, hem het vreedzaam verzamelen aan de Dyle beletten, hem in een woord kunnen volgen en niet uit het oog verliezen. In plaats daarvan wordt Grouchy tegen den middag gelast met zijne vermoeide troepen Blücher te zoeken en te vervolgen, die toen reeds eenen ongestoorden terugtogt van 14 à 16 uren vooruit had. Thiers verhaalt nu wel op blz. 156, dat, toen Napoleon van Marbais naar de Quatre-Bras marcheerde, de ligte kavallerie aan den regtervleugel korenvelden had ontdekt, die door talrijke troepen schenen platgereden te zijn en dit dus bewees dat een Pruissisch korps over Tilly naar Wavre was getrokken, waardoor dus, zoo als hij zegt, de veronderstelling van eenen terugtogt der Pruissen naar den Rhijn geheel en al verviel. Napoleon liet, dus vervolgt hij, door den grand-maréchal Bértrand (bij afwezigheid van Soult) eene meer bepaalde rigting aan Grouchy opgeven, welke order ook werkelijk bestaat, en wat ware nu natuurlijker geweest, indien de opgave van Thiers waarheid bevat, dan dat Napoleon aan Grouchy had doen schrij- | |||||||||
[pagina 874]
| |||||||||
ven: ‘Het spoor der Pruissen is gevonden, een aanzienlijk korps heeft zich over Tilly, denkelijk in de rigting van Wavre begeven en aangezien het Pruissische leger onmisbaar ten doel heeft, zich te concentreren, zoo hebben de overige korpsen, hetzij over Gembloux, hetzij langs andere binnenwegen, waarschijnlijk diezelfde rigting genomen; trek dus onmiddellijk met uw korps de Pruissen in de rigting van Tilly achterna en laat ze met den degen in den rug geen tijd zich ergens te vestigen.’ In plaats van dat, gelast Napoleon aan Grouchy zich naar Gembloux te begeven, welk punt meer dan twee uur ten oosten van de rigting van Tilly gelegen is, spreekt van het gevonden spoor der Pruissen in laatstgenoemde rigting geen woord, noemt alleen Namen en Maastricht en verlangt berigten aangaande de manoeuvres van den vijand, opdat hij, Napoleon, daaruit zoude kunnen opmaken, wat de vijand beoogde, een duidelijk bewijs, dat Napoleon toen nog in twijfel was aangaande de plannen van Blücher. En hoezeer in de bedoelde order aan Grouchy de mogelijke vereeniging der Engelsch-Pruissische legers tot dekking van Brussel genoemd wordt, zoo is zulks in de aan Grouchy opgegevene rigting van Gembloux niet op den voorgrond gesteld. Napoleon zelf had enkel in de rigting van Namen, Pajol op verkenning gezonden, en door Grouchy naar Gembloux te rigten en daardoor de Pruissen in de veronderstelde vereeniging met de Engelschen aan deze zijde van Brussel, op hunnen linkervleugel naar hunnen regter in de rigting van Wellington te dringen, handelde hij in strijd met zijn zoo wel gekozen plan, de Engelschen niet tusschen Mons en Ath op hunnen regtervleugel aan te vallen en daardoor naar Blücher te dringen. Uit een en ander mag men de gevolgtrekking maken, dat het bij Marbais gevonden spoor eene fictie is, alleen opgegeven met het doel om te doen zien, dat Napoleon toen reeds de rigting der Pruissen vermoedde en Grouchy schuldig is, niet dienovereenkomstig gehandeld te hebben. Men zie verder de geheel onjuiste opgaven van Napoleon aangaande het vertrek van Grouchy van Ligny en zijne aankomst te Gembloux, in Charras, blz. 236 en 237. Op blz. 281 zegt Thiers: ‘Mais dès le début le maréchal Grouchy se trompa sur la direction des Prussiens, et il les supposa sur la route de Namur. L'erreur etait excusable et n'aurait pas été de grande conséquence, s'il avait fait ce | |||||||||
[pagina 875]
| |||||||||
qu'il devait faire, s'il avait mis sa cavalerie légère sur les trois directions possibles, celle de Mont St. Guibert, de Gembloux, de Namur, et son infanterie sur celle de Gembloux qui etait intermediaire à toutes les autres. Les blés couchés sous les pas des Prussiens lui auraient prouvé sur le champ qu'ils se retiraient non pas sur le Rhin, mais sur Wavre, c.a.d. vers l'armée anglaise.’ Wanneer men nu in de boven-aangehaalde beschuldiging den naam van Napoleon in plaats van dien van Grouchy stelt, dan is zij volkomen waar, doch indien les blés couchés sous les pas des Pruissens werkelijk door Napoleon bij Marbais zijn ontdekt geworden, dan had Grouchy nimmer naar Gembloux, maar over Tilly regt op den loop der Dyle aan ter vervolging van de Pruissen moeten gezonden worden. Daar dit niet is geschied, zoo komt de schuld van tijdverlies en verkeerde rigting niet op Grouchy, maar op den opperbevelhebber Napoleon neder. Even ongegrond is het verwijt op blz. 290: ‘Si on devait trouver les Prussiens défendant la Dyle, à qui la faute encore, sinon à Grouchy, qui n'en avait pas fait surveiller le cours, qui avait négligé de s'emparer des ponts de cette rivière, presque tous oubliés par l'ennemi, et qui n'avait point songé à la traverser là où elle pouvait être franchie sans difficulté. Grouchy naar Gembloux op meer dan twee uren ten oosten van de Dyle gezonden, in plaats van over Tilly regt op dat riviertje af, kon vandaar kwalijk de oevers en overgangen doen surveilleren, en wie had hem in die rigting gezonden? Napoleon.
Wij zijn thans genaderd tot de ontknooping van het drama; tot den 18den Junij. Een der hoofdpunten in de beschuldiging tegen Grouchy, ten aanzien zijner bewegingen op den merkwaardigen dag van den 18den, heeft betrekking op de vraag of hij, tegen den middag te Sart a Walhain en Nil St. Vincent het kanonvuur van Waterloo hoorende, nog in tijds tot ondersteuning van Napoleon op den regter vleugel had kunnen aankomen en zoodoende, zoo al niet tot eene glansrijke overwinning, dan althans tot het afwenden van de volslagen nederlaag en vernietiging van het Fransche leger had kunnen bijdragen. Geen wonder dus, dat dit punt tot veelvuldige en ver uiteenloopende beschouwingen heeft aanleiding gegeven. | |||||||||
[pagina 876]
| |||||||||
Charras, die de afstanden bij zeer kleine uren van 4000 el afmeet (1000 el worden met gemak in tien a twaalf minuten afgelegd), rekent, dat het 6 à 7 uur zijn. Thiers, die grootere uren bezigt, spreekt van vier of zelfs minder, en natuurlijkerwijze hangen de gevolgtrekkingen bij beiden af van den afstand, door hen op den voorgrond gesteld. Doch er bestaat een beter en zekerder maatstaf tot het berekenen van den tijd, benoodigd tot den marsch van Sart a Walhain en Nil St. Vincent naar Maransart of Planchenoit, en dit zijn de marschen, die onder volmaakt gelijke omstandigheden, in de dagen van den 17den en 18den, door troepen-korpsen zijn afgelegd geworden. Er is namelijk een afstand, die als eenheid voor de berekening van alle de anderen kan dienen; het is die van Ligny naar Gembloux, en die bedraagt twee en een half uur. Charras noemt ergens drie en een half, maar bepaalt zelf op blz. 236 dien afstand op twaalf kilometers en dit is twee en een half uur. Een volmaakt gelijke afstand is er tusschen Quatre-Bras en Maison du Roi. Een volkomen gelijke tusschen Wavre en de omstreken van Ohain. De marsch van Ligny naar Gembloux nu, is door het korps van Grouchy den vorigen dag, volgens Girard, zoo snel mogelijk afgelegd geworden in zes à zeven uur. De marsch van Napoleon van Quatre-Bras naar Maison du Roi gemiddeld in vijf à zes uur. Van Löbensels maakt wel is waar de aanmerking, dat Napoleon van Ligny naar Maison du Roi zooveel sneller heeft gemarcheerd dan Grouchy van Ligny naar Gembloux, maar het verschil is niet groot. De keizer, tegen twee uur van Quatre-Bras vertrokken, is met zijne voorhoede tusschen zes en zeven uur te Maison du Roi aangekomen; de korpsen van d'Erlon en Lobau tegen zeven à acht; het korps van Reille is zelfs, zoo men beweert, te Genappe gebleven en een aanzienlijk aantal soldaten heeft eerst in den nacht de korpsen bij het bivouak gerejoigneerd. De marsch van Napoleon van de omstreken van Ligny naar Maison du Roi valt overigens geheel buiten vergelijking met andere marschen, omdat Napoleon voor den geheelen afstand | |||||||||
[pagina 877]
| |||||||||
een uitmuntenden breeden straatweg te zijner beschikking had, hetgeen door Löbensels schijnt te zijn voorbijgezien. De Pruissen, van Wavre naar Ohain op het kanon aanmarcherende, waar zij wisten dat zij reikhalzend verwacht werden, hebben (ongerekend het korps van Bulow, hetwelk wegens den brand te Wavre nog langer onderweg is geweest) van 's middags tot 's avonds insgelijks zes à zeven uren noodig gehad. In welken toestand overigens velden en wegen zich bevonden had Napoleon zelf den avond van den 17den gezien. Op blz. 162 van Thiers leest men: ‘A chaque pas il enfonçait profondement dans la boue’. En in den nacht van den 17den op den 18den, blz. 172: ‘La terre était encore plus détrempée, la boue plus profonde.’ Diezelfde toestand was op de geheele landstreek van toepassing. Men kan dus aannemen dat een aanzienlijk korps met geschut, bij de toen bestaande omstandigheden van doorweekten grond en andere beletselen van het terrein, tot het afleggen van één uur gaans minstens het dubbele van dien tijd en dus meer dan twee uur noodig had. De afstand van Sart a Walhain, waar Grouchy zich tegen den middag bevond, naar Mousty en Ottignies aan de Dyle is twee en een half uur. Van Nil St. Vincent, waar van Damme zich op dat oogenblik bevond, naar Mousty is een klein uur minder. De afstand van Mousty en Ottignies naar Maransart is insgelijks twee à twee en een half uur, te zamen nagenoeg de dubbele afstand van Ligny naar Gembloux. Men kan dus rekenen, dat tot het afleggen van den geheelen afstand van Sart a Walhain naar Maransart, zijnde vier en een half à vijf uren, het korps van Grouchy ongeveer negen, en indien het bijzonder snel en zonder ontmoetingen met den vijand gemarcheerd had, minstens zeven à acht uren zoude noodig gehad hebben. Dit is de waarheid, zonder overdrijving, gegrond op algemeen erkende feiten en op afstanden, die men op de kaart kan verifiëerenGa naar voetnoot1. Nu spreekt Thiers wel van de mogelijkheid van het afleggen van dien afstand in vier uren en haalt daarbij aan, dat een bode had aangenomen het in nog minder tijd te doen; hij veronder- | |||||||||
[pagina 878]
| |||||||||
stelt verder bij ruime concessie voor het korps van Grouchy zes à zeven uren; maar een ieder die met bewegingen van troepen, vergezeld van artillerie-trein, bekend is, weet te goed dat het afleggen van eenen afstand door een enkel man in gewonen tijd en bij goed weder, niet kan dienen tot maatstaf van bewegingen van een korps, waarbij de stukken, volgens het rapport der Pruissische bevelhebbers, soms tot aan de assen in den grond zakten en slechts met de uiterste inspanning konden voortbewogen worden, en dat onder die omstandigheden de concessie van Thiers voor het korps van Grouchy veel te gering is. Verder spreekt Thiers van den snellen marsch van Van Damme bij den terugtogt van Wavre naar Gembloux op den 19den. Ook van Waterloo zijn duizende vlugtende Franschen in ongelooflijk korten tijd te Laon aangekomen. Doch in de eerste plaats hadden de bewegingen van het korps van Grouchy na den 18den zoozeer alle belangstelling verloren, dat men alleen weet dat het in den kortst mogelijken tijd van Wavre naar Namen is gekomen, zonder dat de détails met die angstvallige naauwgezetheid onderzocht of geconstateerd zijn geworden, waarmede men bij de bewegingen van den 17den en 18den is te werk gegaan; en ten andere is het de vraag of het geforceerd marcheren en vlugten tot redding van leven of vrijheid op ééne lijn kan gesteld worden met het oprukken van een korps, in de nabijheid van eenen driemaal sterkeren vijand en in terrein van défilés, hoogten en laagten doorsneden, zoo als dat, waarvan hier sprake is. Doch ongerekend den mogelijken tegenstand van den vijand op den marsch van Sart a Walhain naar Planchenoit, vergeet Thiers nog eenen belangrijken factor, en dit is het overtrekken der Dyle over eene, of zoo men wil twee bruggen van Mousty en Ottignies, daar deze twee punten zeer nabij elkander gelegen zijn, zelfs nog daargelaten een watertje, hetwelk zich tusschen Nil St. Vincent en Corbais bevindt. Thiers nu heeft op blz. 61 beweerd, dat Napoleon den 16den zijne operatie op Fleurus heeft moeten uitstellen tot den middag, omdat er nog 25,000 man te Charleroi over de brug moesten defileren, waartoe, zegt hij, volstrekt eene tijdsruimte van drie uren noodig was. Is die aanmerking gegrond, dan kan men volgens dienzelfden maatstaf aannemen, dat er minstens twee uren zouden noodig geweest zijn, om de 32,000 à 33,000 man en 96 stukken van Grouchy over de twee bruggen | |||||||||
[pagina 879]
| |||||||||
der Dyle te brengen, waardoor dus zeker voor den marsch van Sart a Walhain naar Maransart of Planchenoit, met hoeveel spoed men ook gemarcheerd had, minstens zeven à acht uren zouden vereischt zijn geworden; dat bijgevolg Grouchy, tegen den middag op raad van Girard naar het gebulder van het geschut aanrukkende, niet in tijds kon aankomen om de vreeselijke catastrophe van Waterloo te voorkomen, en zijn korps ten slotte denkelijk het lot van alle de andere korpsen aldaar zoude ondergaan hebben. Het is daarom wel mogelijk, ja zelfs waarschijnlijk, dat indien Grouchy nog eenigzins vroegtijdig in den avond in de nabijheid van het korps van Bulow had kunnen verschijnen, zulks eene belangrijke wijziging in diens aanval op de regterflank van Napoleon had kunnen te weeg brengen. Tusschen dergelijke operatie echter en het écraseren van Bulow, waarvan steeds door de Franschen gesproken wordt, bestaat nog een groot verschil; want in de eerste plaats had Bulow de toegangen tot de Lasne, die hij in bezit had, zeer gemakkelijk tegen Grouchy, van Maransart oprukkende, kunnen verdedigen, en door overmagt gedwongen, zich door eene links-achterwaartsche beweging op den linkervleugel der Engelschen kunnen terugtrekken. In alle gevallen was er geene krachtige optreding te wachten van troepen, die eenen marsch van zeven uren van Gembloux naar Planchenoit afgelegd hadden, en die bijna onafgebroken gedurende twaalf uren op de been waren geweest, terwijl men niet uit het oog moet verliezen, dat ingeval Grouchy op Maransart en niet op Wavre ware gemarcheerd, Blücher - die, ten koste van wat ook, Wellington met zijn geheele leger te hulp wilde komen - in die omstandigheid ook Thielmann, dien hij nu tot bestrijding van Grouchy te Wavre moest achterlaten, insgelijks naar Waterloo zoude hebben doen oprukken en dus, ongerekend Bulow, toch nog met 40 à 50,000 man, zoo niet in den rug, dan althans op den regtervleugel der Franschen zoude zijn aangevallen.
Thiers beweert verder op blz. 293, dat ‘Grouchy aurait trouvé Bulow engagé dans le vallon de Lasne au point de ne rien voir.’ Maar dit beweren is geheel onjuist. Bulow was met zijn korps niet engagé dans le vallon de Lasne. Hij bezette het plateau tusschen de Lasne en de Ohain; hij had wel een onderdeel of vleugel onder Hiller geëngageerd in het | |||||||||
[pagina 880]
| |||||||||
bed van de Lasne, omdat zijn doelwit, Planchenoit, in die bedding gelegen is, maar hij manoeuvreerde met zijn geheele korps steeds op gemeld plateau, vanwaar hij bij magte was de toegangen tot de Lasne van Maransart krachtdadig te verdedigen, en ongerijmd is het verder te beweren, dat Bulow in de bedding van die beek zoo druk bezig zoude geweest zijn, dat hij een aanrukkend korps van 32,000 man niet zoude ontdekt hebben voor en aleer dit hem als het ware op het lijf gevallen was. Volgens Thiers, en op grond van de ‘Memoires de St. Heléne’, heeft Grouchy bepaalden last gehad om, zoo niet met zijn geheele korps, dan ten minste met eene afdeeling van 7000 man den linkervleugel der Engelschen te komen helpen aanvallen. ‘Si les Prussiens’ (laat hij Napoleon op blz. 165 zeggen) ‘se sont arrêtés en avant de la forèt de Soignès, à Wavre ou ailleurs, il faut vous placer entre eux et nous, les occuper, les contenir, et détacher une division de 7000 hommes afin de prendre à revers l'aile gauche des Anglais.’ Eene order juist zoo als zij, na den uitslag te oordeelen, wenschelijk ware geweest. Die order is volgens Thiers door Napoleon aan Grouchy in den avond van den 17den ten 10 uur toegezonden. Des nachts ten drie uur zoude Napoleon, tot het doen eener verkenning opgestaan zijnde, diezelfde order nog eens herhaald hebben. Op blz. 179 leest men: ‘Napoleon pour plus de sureté lui fit adresser (à Grouchy) à l'instant même c.a.d. à trois heures du matin un duplicata de l'ordre de 10 heures du soir.’ Men ziet, niets is duidelijker, en nogtans geen van de beide orders is door Grouchy ontvangen. Nu leest men in de noot onder aan blz. 166: ‘Le maréchal Grouchy à dit ne l'avoir pas reçu et nous admettons la chose, d'abord parcequ'il l'affirme et ensuite parcequ'elle n'est que trop vraisemblable, car des officiers voyageant la nuit au milieu des patrouilles ennemies, pouvaient être enlevés, pouvaient aussi, comme on en avait le triste exemple dans cette campagne, aller remettre aux Généraux Prussiens ou Anglais les depêches destinées aux Généraux Français.’ De laatste verdenking van twee Fransche officieren, overbrengers der beide orders, ter zijde latende, die overigens door geen enkel voorbeeld wordt gestaafd, ten ware men Bourmont en nog een paar andere overloopers als overbrengers van orders wilde beschouwen, zoo zal alleen het eerste gedeelte eenigzins | |||||||||
[pagina 881]
| |||||||||
nader beschouwd moeten worden en dan vindt men dat door Napoleon aan Grouchy, zie blz. 151, als middel van communicatie met hem is opgegeven de weg van Gembloux naar Sombref en verder la grande chausseé de Namur à Bruxelles. Die weg is dan ook door alle overbrengers van orders gevolgd, in de eerste plaats omdat hij weinig om was, en 2o. omdat het voor het grootste gedeelte een uitmuntende straatweg en deze dus verreweg te verkiezen was boven een meer regten, maar slechten binnenweg met overgang over de Dyle in de geheel onbekende streek tusschen Planchenoit en Gembloux. Die straatweg was nu geheel in handen van en bezet door de Franschen; op een afstand van vijf uren was geen vijand in de nabijheid: de tweede order van 3 uur des morgens is daarenboven bij klaarlichten dag overgebragt. Voegt men nu daarbij, dat alle orders van den veldtogt bij de korte afstanden zijn te regt gekomen, zelfs die, welke na het verlies van den slag van Waterloo van Quatre-Bras of van Charleroi aan Grouchy te Wavre is gezonden, dat alle overbrengers bekend zijn (voor de order aan d'Erlon den 16den doen er zich wel drie op), terwijl juist de twee onbekende overbrengers der orders van den 17den en van den 18den zijn verdwenen, zonder dat men er verder taal noch teeken van vernomen heeft, en eindelijk, dat ook op het minutenboek van den staf er niets van te vinden is, dan zal het niet onnatuurlijk gevonden worden, dat door een ieder, die niet zulk een onwrikbaar geloof in de waarheidsliefde van den keizer koestert als Thiers, het bestaan en afzenden der bedoelde orders ten sterkste in twijfel getrokken wordt. Zeer ligt te begrijpen is het echter, dat Napoleon, het gewigt van het niet kennis geven aan Grouchy van zijne genomene positie te Mont St. Jean inziende, deze bijna onverklaarbare nalatigheid door het aanhalen van de twee bewuste orders après-coup heeft trachten aan te vullen. Doch hetzij die order en haar duplicata al dan niet gezonden zijn, zoodra men als waarheid aanneemt, en Thiers zelf doet het, dat geen van beide immer door Grouchy ontvangen is, en deze tot aan de order, door Zenovicz bij Wavre overgebragt, in den loop van den 18den niets van den keizer vernomen heeft, dan vervalt daardoor als met één slag de massa van beschuldigingen en redeneringen door Thiers in zijn werk tegen Grouchy opééngestapeld en blijft er niets over dan de beschuldiging van gemis aan activiteit in het vervolgen van den vijand, die echter als | |||||||||
[pagina 882]
| |||||||||
geheel afgescheiden daarvan, geenen invloed op het lot van Waterloo gehad heeft. Thiers nu gelooft wel dat Grouchy die twee orders niet ontvangen heeft (hij spreekt echter altijd maar van eene) en houdt vol dat ze door den keizer nogtans afgezonden zijn. Hij kan niet gelooven dat Napoleon op St. Helena eene diergelijke order zoude hebben verzonnen. Had hij willen liegen, zegt Thiers, dan had hij dit après-coup veel radikaler kunnen doen, door te beweren dat hij aan Grouchy had bevolen hem met zijn geheele korps te hulp te komen. De groote leugen had hem even weinig gekost als de kleine. Dit is volkomen waar, doch de groote leugen, indien zij niet door bestaande stukken gestaafd, maar daarentegen door alle omstandigheden, zoo als thans het geval is, gelogenstraft ware, zoude evenmin geloofd zijn geworden als nu de kleine. De kleine leugen, even als de groote, had ten doel te bewijzen dat de keizer des avonds vóór den slag, in gedachten tegen Blücher op zijne hoede, daarvan een wenk aan Grouchy heeft doen toekomen om zoodoende het gegronde verwijt te ontgaan, Grouchy niet met zijne positie en vermoedens aangaande de Pruissen bekend gemaakt en niet op het terrein zelve maatregelen tegen het ongestoord verschijnen van Blücher op zijne regterflank genomen te hebben. Thiers beweert verder op blz. 189, dat Napoleon tot versterking van die order van 10 uur 's avonds, den 18den des morgens aan den Poolschen officier Zenovicz op het terrein van Waterloo gelast heeft eene tweede order in denzelfden geest aan Grouchy over te brengen en mondeling bij dien maarschalk te ondersteunen. Aldaar leest men: ‘Puis se tournant à droite, j'attends Grouchy de ce côté, lui dit-il, je l'attends impatiemment.... allez le joindre, amenez le et ne le quittez que lorsque son corps d'armée débouchera sur notre ligne de bataille’, of met andere woorden, volkomen hetgeen Thiers de groote leugen noemt, waarvan hierboven sprake is. En nu zoude men, met gewoon menschenverstand redenerende, denken, dat de geschrevene order moest inhouden de kennisgeving dat de keizer den maarschalk reikhalzend te gemoet zag, dat deze uitgenoodigd werd den brenger der depêche onmiddellijk te volgen, of iets diergelijks, daar het toch niet wel denkelijk is, dat men eenen maarschalk van Frankrijk met zijn geheele korps door eenen officier zal laten halen, zonder daarvan in de geschrevene order, welke die officier overbrengt, met een woord melding te maken, | |||||||||
[pagina 883]
| |||||||||
evenmin als eenige inlichting hoegenaamd te vragen aangaande de 7000 man, in de vorige twee orders zoo dringend ontboden. Van dit alles geen woord in het bestaande stuk door Zenovicz overgebragt. Men vindt er daarentegen bepaald in opgegeven: ‘que S.M. désire que vous dirigiez vos mouvements sur Wavre, afin de vous rapprocher de nous, de vous mettre en rapport d'operations et lier les communications, poussant devant vous les corps d'armée Prussienne qui ont pris cette direction, et qui auraient pu s'arrêter à Wavre ou vous devez arriver le plus-tôt possible. Instruisez moi immediatement de vos dispositions et de votre marche ainsi que des nouvelles que vous avez sur les ennemis et ne negligez pas de lier vos communications avec nous’. Aan iederen onpartijdigen beoordeelaar wordt gerust de vraag voorgelegd, of die schriftelijke order de allerminste overeenkomst heeft met die van 10 uur des avonds, evenmin als met de voorgewende mondelinge boodschap van den keizer aan Zenovicz; ja, of de maarschalk Grouchy daaruit niet den bepaalden last moest afleiden, regt op Wavre aan te trekken, en of de laatste bijvoeging: ‘de lier vos communications avec nous’ niet het duidelijkste démenti behelst van de mondelinge order? Want indien de maarschalk Grouchy den brenger Zenovicz volgt en deze hem niet verlaat voordat hij op den regtervleugel der Franschen zal aangekomen zijn, dan was het geheel onnoodig zich in verdere ‘rapport d'opérations’ te stellen of ‘de lier ses communications’ met een leger dat hij met zijn korps werkelijk geréjoigneerd had. De Heer Thiers is wel eenigzins verlegen met dat tweemalen herhaalde Wavre, als punt van rigting voor Grouchy, maar goed advocaat als hij is, weet hij ook daaraan eene natuurlijke wending te geven. In de eerste plaats is Soult zoo uitermate onbedreven om eene order goed en duidelijk weder te geven, en inderdaad moet men erkennen, dat, indien de geschrevene order een weêrklank moest verbeelden van de mondelinge bevelen des keizers, de eerste de beste onderofficier zich beter van zijne taak zou gekweten hebben dan de majoor-generaal Soult. Ten andere, zegt hij, wil Wavre niet bepaaldelijk Wavre zeggen, maar beteekent de rigting van Brussel, en dat voor het overige de maarschalk zich had te houden aan de gebaren en woorden van den keizer jegens den officier Zenovicz en door dezen overgebragt. | |||||||||
[pagina 884]
| |||||||||
Te beklagen zoude de officier zijn, die op zulke geschreven orders, in verband met gebaren en woorden, waarvan niets in het geschreven stuk blijkt, eene belangrijke operatie op zich had te nemen en te verantwoorden, en zeer natuurlijk is het inmiddels, dat de maarschalk, later die order voor Wavre ontvangende, en daarin Wavre als doel zijner rigting opgegeven ziende, zich verheugde zoo goed de intentie des keizers geraden te hebben en dus dapper voortgaat Wavre te attaqueren. Eerst in de order om één uur, bij het ontdekken van de Pruissen op den regtervleugel van het slagveld van Waterloo, aan Grouchy toegezonden, verandert de toon en wordt deze te hulp geroepen, doch te laat. De maarschalk Grouchy is dus in eene moeijelijke positie geplaatst geweest en Napoleon heeft niets gedaan om de gevaren aan die positie verbonden door voorafgaande verkenningen en later door eene betere rigting en meer bepaalde orders te neutraliseren. Is daarom Grouchy vrij van schuld? Niemand zal het beweren. Allereerst en vooral is hij veel te laat van zijn bivouac te Gembloux opgerukt, ten einde ten minste door activiteit op den 18den den verloren tijd van den 17den te herwinnen, en ten andere wordt hij algemeen gelaakt omdat hij bij het hooren der kanonnade van Waterloo tegen den middag, niet in allen gevalle de rigting van Mousty en Ottignies heeft ingeslagen, die hem èn op een beter spoor voor een aanval op de Pruissen, èn tot hulp in de nabijheid van Napoleon zoude gebragt hebben. In zekeren zin echter zijn die twee beschuldigingen met elkander in strijd. Indien Grouchy in den morgen van den 18den in plaats van om zeven en acht uur, tegen het aanbreken van den dag zijn bivouac te Gembloux verlaten had en gaandeweg in de rigting van Sart a Walhain den terugtogt der Pruissen naar Wavre vernomen had, zoo als werkelijk het geval is geweest, en hij, met eenigen spoed op hun spoor voortrukkende, welligt reeds voor elf uur in de nabijheid van Wavre aangekomen ware, dan had aldaar en aan de oevers der Dyle de strijd een aanvang genomen, die nu tegen twee uur heeft plaats gehad. Kort na de inleiding zijner attaque zoude Grouchy dan wel is waar de kanonnade van Waterloo gehoord hebben, doch hij zoude, in een ernstig gevecht gewikkeld, niet hebben kunnen noch mogen op het denkbeeld komen dat gevecht te staken, om zich op het kanonvuur af naar Napoleon te begeven. Gerard | |||||||||
[pagina 885]
| |||||||||
zelf zoude denkelijk wel nagelaten hebben hem alsdan diergelijke gevaarlijke flankbeweging in tegenwoordigheid van den vijand aan te raden. En had hij onder die omstandigheden evenwel gepoogd den overtogt der Dyle meer achterwaarts over de bruggen van Ottignies en Mousty te beproeven, de vijand, die bekend was met de manoeuvre van Bulow op St. Lambert, zoude niet nagelaten hebben hem onmiddellijk te volgen en zijnen overtogt te belemmeren, zoude hem in één woord zonder den minsten twijfel door eene volgreeks van aanvallen in de onmogelijkheid gesteld hebben, gedurende den geheelen dag zich aan de regterflank van Napoleon aan te sluiten. De mogelijkheid voor Grouchy, om zich in de rigting van Maransart naar Napoleon te begeven, heeft juist bestaan in het zoo laat verlaten van het bivouac te Gembloux, waardoor hij in de gelegenheid is geweest het kanonvuur tegen den middag te Sart a Walhain te hooren, hetgeen zoo als hier boven is aangetoond, niet het geval ware geweest, indien hij vroegtijdig en pligtmatig de Pruisen naar Wavre achtervolgd had. Verlangt men derhalve, dat Grouchy van Sart a Walhain naar Napoleon had moeten trekken en beschuldigt men hem dus, dit niet op het hooren van het geschut gedaan te hebben, dan kan men hem kwalijk te gelijkertijd verwijten, te laat zijn bivouac te Gembloux verlaten en de Pruissen niet ijverig genoeg achtervolgd te hebben, daar juist het laat oprukken dienstbaar was geworden aan zijne mogelijke, ware het dan ook late verschijning te Maransart of Planchenoit. Ongerijmd is het overigens aan te nemen of te beweren, dat Grouchy, vernemende, dat de Pruisen op Wavre waren afgetrokken, en niet eens wetende waar de keizer zich op dat oogenblik bevond, in plaats van de Pruissen regt op Wavre aan te vervolgen, waartoe hij stelligen last bekomen had, zich in den vroegen morgen van Gembloux, als het ware sans rime ni raison, over Mont St. Guibert en Mousty regt naar Napoleon had moeten begeven, en die vroege marsch toch ware volstrekt noodzakelijk geweest, wilde hij eenigermate in tijds, en buiten belemmerende aanraking met den vijand, tot hulp van Napoleon te Maransart of Planchenoit aankomen. Volgens het beweren van Napoleon, door Thiers herhaald, had Grouchy met zijne 32 à 33,000 man de Pruissen, hoe dan ook, moeten volgen, tegenhouden, in alle gevallen bezig houden, ter- | |||||||||
[pagina 886]
| |||||||||
wijl Napoleon te Waterloo Wellington zoude verslaan; doch ieder onpartijdige oordeele of Grouchy, met zijn geheele korps tegen het aanbreken van den 18den zich te Gembloux bevindende, beletten kon dat Bulow met zijn korps op dat zelfde uur Wavre verliet om naar St. Lambert te marcheren, beletten kon dat tegen dat zelfde tijdstip nog twee korpsen van Blücher, te zamen 20 à 30,000 man, zich in diezelfde rigting naar de linkerflank van Wellington hadden kunnen begeven. Dat zij het eerst later op den dag gedaan hebben, wordt aan Blücher als eene onvoorzigtigheid in zijne voortreffelijke operatie aangerekend, doch hoe dit zijn moge, kon Grouchy op vier à vijf uren afstands in het minste Blücher beletten over de korpsen van zijn leger naar goedvinden te beschikken, die dit dan ook vrij en onbelemmerd gedaan heeft, onder achterlating van Thielmann, toen hij het verschijnen van Grouchy, of zoo hij meende van Van Damme, voor Wavre vernomen had, ten einde verder te zamen den dag aldaar in een soort van spiegelgevecht door te brengen? Napoleon beweert, dat indien Bulow niet tegen één à twee uur op zijne regterflank verschenen, en hij daardoor niet genoodzaakt geworden ware het korps van Lobau en nog andere troepen tegen hem af te zenden, en daardoor zijnen aanval tegen den linkervleugel en het centrum van Wellington te verzwakken, hij dat leger onmisbaar zoude doorgebroken, en daardoor den slag tegen het Engelsche leger gewonnen hebben. Het is zeer wel mogelijk, dat zonder het verschijnen van Bulow, het Engelsch-Nederlandsche leger bij eenen herhaalden hevigen aanval op den linkervleugel (de eerste was mislukt) in groot gevaar zoude verkeerd hebben, maar nog eens, hoe konde Grouchy dat helpen, die, had hij zich actief betoond, op dat oogenblik onmisbaar voor Wavre aan het slag leveren ware geweest, en die, nu hij niet actief geweest was, dat kanonvuur eerst vernam op minstens vier en een half uur afstands van het slagveld, met de bekende defilés der Dyle en verder allermoeijelijkst terrein tusschen beide, welk een en ander, in weêrwil der berekening van Thiers, minstens zeven à acht uren zoude vereischt hebben, alvorens hij zich met zijne vermoeide troepen had kunnen vertoonen op de linkerflank van Bulow, terwijl inmiddels door zijn niet-verschijnen voor Wavre, het geheele Engelsch-Pruissische leger, ongerekend de verliezen van den dag, sterk ongeveer 150- à 160,000 man en 450 | |||||||||
[pagina 887]
| |||||||||
stukken geschut, tegen den avond tegen Napoleon ware opgerukt, die dan met Grouchy slechts 105,000 man en 350 stukken daartegenover te stellen had, en dus bij geene menschelijke berekening de nederlaag had kunnen vermijden, die hij te Waterloo heeft ondergaan. De eenige kans, het Engelsche leger te slaan vóór de tusschenkomst van, of vereeniging met de Pruissen, had bestaan in het zoo mogelijk drie of vier uren vroeger aanvangen van den slag, en dit heeft gelegen aan Napoleon en niet aan Grouchy. In zijne dagorder aan de troepen vóór het openen van den veldtogt, had Napoleon wel is waar gewag gemaakt van een evenwigt van krachten, bij eene verhouding van één Franschman tegen twee à drie Pruissen. Maar de Pruissen van 1815 waren niet meer de Pruissen van 1792 en 1806. Reeds lang was dus deze grootspraak, die zeer fraai in eene proclamatie aan de troepen klinkt, eene bepaalde onwaarheid geworden. Reeds den 16den had Napoleon bij nagenoeg gelijke krachten, met de uiterste inspanning en het gebruik zijner geheele garde, eerst na eeuen hardnekkigen strijd van zes uren, de linie der Pruissen bij Ligny doorgebroken en zoude welligt hierin niet eens geslaagd zijn, indien Blücher niet het grootste gedeelte van het korps van Thielmann tot dekking van den weg naar Namen bij le Point du Jour, buiten het gevecht gehouden en dat korps tot verdediging van den driehoek Wagneléc, St. Amand en Sombref aan zich getrokken had. Een korps dus van nagenoeg gelijke sterkte was voldoende om aan Grouchy tegenovergesteld te worden, zoo als dan ook in het gevccht bij Wavre het korps van Thielmann met eenige bataillons en eskadrons van Pirch en Ziethen volkomen voldoende daartoe is bevonden geworden. Al de overige korpsen waren buiten het bereik van Grouchy, ten gevolge van den ongestoorden terugtogt van Blücher naar Wavre op den 17den, en hoogst ongegrond is het dus, den noodlottigen uitslag van Waterloo en de vernietiging van het Fransche leger op rekening van Grouchy te stellen, die behoudens meer wenschelijke activiteit en meer zelfstandig optreden, den 18den alles gedaan heeft, wat hem ouder hoogst ongunstige omstandigheden door Napoleon was opgedragen geworden. De hardnekkigheid, waarmede door de verblinde bewonderaars van Napoleon de ramp van Waterloo hoofdzakelijk aan het niet verschijnen van Grouchy op den linkervleugel der Pruissen | |||||||||
[pagina 888]
| |||||||||
wordt toegeschreven, brengt ons onwillekeurig voor den geest de schoone fabel van Lafontaine: ‘Les animaux malades de la Peste’, waarin alle dieren hunne zonden opbiechten, ten einde te ontdekken, wie hunner als oorzaak van de ramp moet aangemerkt worden. Ook Grouchy komt, als de ezel in de fabel, voor den dag met de erkentenis: ‘Onzeker aangaande den terugtogt der Pruissen, heb ik den 18den eenigzins in de vervolging des vijands geaarzeld.’ Het niet verkennen en ongestoord laten aftrekken der Pruissen na den slag van Ligny; het zenden van Grouchy in de verkeerde rigting van Gembloux; het niet kennis geven aan dezen van zijne positie te Mont St. Jean, was intusschen het vergrijp van Napolon, doch daar de leeuw geen schuld mogt hebben, zoo vallen alle zijne volgelingen en ook Thiers onbarmhartig met hun ‘haro sur le baudet’ op den armen ezel aan. Het doel der bovenstaande bladzijden was dit ‘haro’ nogmaals aan de onpartijdige uitspraak zoowel van de feiten als van het gezond verstand te onderwerpen.
Ik zal hiermede mijne beoordeeling van het werk van Thiers, wat de leiding van den veldtogt van 1815 aangaat, eindigen. Door in meer bijzonderheden te treden, waartoe anders ruimte van lust en gelegenheid aanwezig ware, zoude dit opstel eensdeels eene uitgebreidheid verkrijgen, waarvan ik de grenzen thans reeds vrees overschreden te hebben, en ten andere zoude ik moeten vervallen in de overweging van aanmerkingen en redeneringen van andere schrijvers, hetgeen geheel buiten de strekking van dit geschrift ligt. Ik vertrouw inmiddels het bewijs geleverd te hebben,
| |||||||||
[pagina 889]
| |||||||||
Thiers, die een diergelijk krijgskundig onderzoek der feiten beschouwd wil hebben als een ‘thème bon à discuter devant quelques élèves d'une école militaire,’ betreedt in de beoordeeling van de oorzaken der nederlaag van Waterloo, een geheel ander standpunt, en wil die niet gezocht hebben in de handelingen van den generaal, maar in die van den chef d'état, | |||||||||
[pagina 890]
| |||||||||
die zoowel zich zelven als zijne onderhebbende generaals in eenen toestand geplaatst had ‘où rien ne se passait naturellement et où le genie le plus puissant devait échouer devant des impossibilités insurmontables.’ Zie blz. 294. Behoudens alle achting voor de redeneringen van den talentvollen schrijver uit zijn hooger gekozen standpunt, geloof ik echter, dat men bij de zakelijke beoordeeling van den veldtogt bij voorkeur met den Generaal, en niet met den Chef d'état in zijne bijzondere positie tegenover Europa te doen heeft. Wil men volstrekt een hooger standpunt bij de beoordeeling der zaak innemen, dan is het veel eenvoudiger te veronderstellen dat God, gehoor gevende aan de stem van Europa, dat reeds lang genoeg zuchtte onder de ijzeren vuist van Napoleon, diens krijgskundigen blik in dezen veldtogt verduisterd, die zijner tegenpartij gescherpt heeft en zoo doende de ramp van Waterloo op het hoofd des veroordeelden heeft doen nederkomen. Wanneer men echter als ‘ancien élève d'une école militaire’ de zaak beschouwt, dan heeft men, mijns inziens, alleen te doen met bewegingen van troepen, met het gemaakt gehruik van krachten en tijd, alle zaken ‘où tout s'est passé le plus naturellement du monde’ en daar de heldhaftige standvastigheid der Engelsch-Pruissische legers, wel is waar, eenen harden strijd heeft gehad tegen de aan wanhoop grenzende dapperheid der Franschen, maar zij ten slotte hunne krachten op het slagveld tegen Napoleon in eene verhouding van nagenoeg twee tegen één hebben weten te vereenigen, zoo heeft men ten aanzien van den noodzakelijken uitslag van den strijd, alleen met zoodanige redeneringen te maken, als met die stukken van dat bloedige schaakspel in verband staan. Ik meen dan ook de redeneringen van den geachten schrijver, in de bovengemelde bladzijden ter neder gesteld, geheel ter zijde te kunnen laten, en zal mij bepalen bij de beschouwing van een enkel punt daarmede in verband, hetwelk door Thiers gedeeltelijk, zoo niet hoofdzakelijk, als verklaring beschouwd wordt van den noodlottigen afloop van den veldtogt, en dit is de gemoedsgesteldheid der onderbevelhebbers. Op blz. 294 leest men: ‘Les hésitations de Ney et de Reille le 15, renouvelées encore le 16, lesquelles rendaient incomplet un succès, qui aurait du être décisif, verder: le découragement de Reille devant Goumont?..... on peut les faire remonter à Napoleon, car c'est lui qui avait gravé dans leur | |||||||||
[pagina 891]
| |||||||||
memoire les souvenirs, qui les ebranlaient si fortement. C'est lui, qui dans la memoire de Reille avait inscrit Salamanque et Vittoria; dans celle de Ney, Dennewitz, Leipzig. Laon, et enfin Culm dans celle de Vandamme.’ Doch, mag men vragen, wat was er dan zoo bijzonder opvallends in Salamanca, Vittoria, Leipzig, Dennewitz enz., behalve dat het verloren veldslagen waren, eenige daarvan tegen groote overmagt? Of was het een axioma, eene vaste natuurwet, dat een Fransch leger nimmer moest kunnen geslagen worden? Welk generaal heeft niet in eene twintigjarige aaneenschakeling van krijgsbedrijven meer dan eens eenen slag verloren, zonder daarom in het minst de veerkracht te verliezen, die men mag aannemen dat eene tweede natuur bij den waren soldaat is geworden? Hoe diergelijke beschuldiging te durven opwerpen tegen Ney vooral, die in zijnen terugtogt van Krasnoë en bij honderd andere gelegenheden bewezen heeft door niets vervaard gemaakt te kunnen worden, voor niets te staan? Charras heeft ook in zijne ‘Campagne de 1815’, op blz. 61 en 62, van dergelijken zielstoestand van verscheidene der generaals van Napoleon melding gemaakt; doch aangezien zijn werk juist de strekking heeft te betoogen, dat de oorzaken voor het mislukken van den veldtogt niet bij de onderbevelhebbers, maar in het bijzonder bij Napoleon zelven te zoeken zijn, zoo heeft zijne opmerking lang niet dezelfde bedoeling als die van Thiers, die klaarblijkelijk in de gemoedsgesteldheid der onderbevelhebbers de oorzaken voor de zwakkere of schroomvallige uitvoering der bevelen van den keizer wil gezocht hebben. Dat echter die stemming, waar of onwaar, geenen invloed heeft gehad op hunne krachtige optreding en onverschrokken uitvoering der bevelen van den keizer, is gebleken uit den harden, hagchelijken strijd, dien het Engelsch-Pruissische leger, zoowel bij Ligny en Quatre-Bras, als vooral te Waterloo, hoezeer het aldaar de overmagt had, tegen het Fransche leger heeft moeten volhouden. Men kan dus met eenige reden aan die door niets bewezene gemoedsgesteldheid der onderbevelhebbers twijfelen; ware zij echter waarheid, dan zoude daar alleen uit volgen, dat de Fransche generaals van een minder soldaten-allooi waren dan die der verbondene legers, die, hoezeer gedurende de fransche overheersching herhaaldelijk ongelukkig in het veld, nogtans ten einde toe hun moed en vertrouwen behouden, en eindelijk | |||||||||
[pagina 892]
| |||||||||
van 1812 tot 1814 hunne revanche genomen hebben. Van veel minder allooi vooral dan de heldhaftige Blücher, die dikwijls geslagen, steeds den anderen dag weder gereed was den vijand op het lijf te vallen en zulks weder bij Waterloo na Ligny zoo schitterend bewezen heeft. Maar behalve van de gemoedsgesteldheid der generaals maakt Charras ook op blz. 86 melding van die des opperbevelhebbers Napoleon. Aldaar leest men: ‘Sous les coups repetés de la défaite, son caractére s'était brisé. Il n'avait plus cette confiance en soi, élément presque indispensable de la réussite des grandes entreprises: il doutait maintenant de la fortune qui pendant quinze années avait prodigué de si prodigieuses faveurs an Général, au Consul, à l'Empereur. Il sentait même, c'est lui qui l'avoue, un abattement d'esprit; il avait l'instinct d'une issue malheureuse. Cet affaiblissement physique, cette diminution morale étaient mal en rapport avec les difficultés, les périls des circonstances. Difficultés, périls extrêmes! pour en triompher ce n'aurait pas été trop, ce n'aurait même pas été assez peut-être de posséder encore la résolution, l'énergie, l'activité d'Italie, de Ratisbonne, ou d'avoir le retour de jeunesse de Champaubert et de Montmirail’ Geheel natuurlijk is het overigens te veronderstellen, dat hoe gestaald het karakter van Napoleon moge geweest zijn, nogtans de herinnering aan het door eigen schuld verloren verleden, gevoegd bij den angstvollen blik in de toekomst, hoogst nadeelig op hem moet gewerkt hebben, en wanneer Thiers de enkele veldslagen aanhaalt, wier verlies zijne generaals in den veldtogt van 1815 zouden gedémoraliseerd hebben, dan ware het billijk en onpartijdig geweest ook de rampen van Rusland en en van Duitschland, de onheilen over Frankrijk gebragt, in herinnering te brengen, die noodzakelijkerwijze aan den keizer het vroegere vertrouwen op zijn gesternte ontnomen en de activiteit van vroegere jaren geknakt moeten hebben. Zoodoende zoude hij den opperveldheer en de onderbevelhebbers met gelijke maat gemeten hebben. Ook Thiers had in het 19de deel van zijn werk van de neêrslagtigheid van Napoleon, na den terugkeer van Elba, melding gemaakt; daar hij echter bij het verhaal van den veldtogt van 1815 en de redenen van zijne mislukking, alleen gewag maakt van den | |||||||||
[pagina 893]
| |||||||||
invloed van vroegere tegenspoeden op de gemoederen der generaals, zoo kan daaruit afgeleid worden, dat Napoleon steeds onveranderd gebleven was en daarentegen zijne onderbevelhebbers allen verzwakt en niet op de hoogte hunner taak zijn geweest, en dat bijgevolg het mislukken van den veldtogt grootendeels aan hen moet toegeschreven worden. Ook onder de bijzondere feiten en heldendaden is er een, dat onmiddelijk door nog in Engeland levende getuigen is gelogenstraft geworden; namelijk de episode van het heroveren door een fransch lancier van het vaandel van het 45ste regiment en het dooden van den generaal Ponsomby door denzelfden kavallerist. De bewijzen zijn bijgebragt, dat dit vaandel, even als dat van het 105de regiment, onmiddellijk naar Brussel is gezonden en nimmer weder in fransche handen is geweest; verder vermoedt men, dat de eenige heldendaad van den beroemden lancier daarin bestaan heeft, dat hij den gewond op den grond liggenden Ponsomby een der vele lanssteken heeft toegebragt, waarmede hij doorboord is gevonden. Een fransch correspondent heeft wel is waar in de ‘Times’ eene verklaring van het eerste feit trachten te geven, daarin bestaande, dat het vaandel van het 45ste regiment, na de herovering, door den lancier aan de voeten van Napoleon zoude zijn gedeponeerd (doch waarom niet aan het regiment teruggegeven?) en later bij den terugtogt weder in handen der Engelschen zoude zijn geraakt. Maar Thiers is bij de recapitulatie van de geledene verliezen op blz. 252, nog eens op het feit teruggekomen, en verklaart bepaald, dat er slechts één vaandel verloren, het tweede door den lancier hernomen is. Daar nu beide vaandels, dat van het 45ste regiment, zoowel als dat van het 105de, op den huidigen dag nog in het militaire hospitaal te Chelsea te zien zijn, zoo had Thiers, alvorens dus dit wapenfeit uit een of ander recueil over te nemen, zich van die omstandigheid kunnen en moeten overtuigen, en zoude hij daardoor menigen kwinkslag ontgaan zijn, die hem nu daarover in Engeland is toegediend. Voor het overige moet men aan den beroemden schrijver het regt laten wedervaren, dat hij ten aanzien van het Engelsch-Pruissische leger en zijne bevelhebbers een veel billijker oordeel velt, dan men gewoon is bij de schrijvers der tegenpartij te ontmoeten. Hij brengt regtmatige hulde aan de hardnekkige standvastigheid door Wellington op den 18den aan den dag ge- | |||||||||
[pagina 894]
| |||||||||
legd; spreekt met hoogen lof en veel warmte van den held haftigen Blücher; vermeldt het in alle opzigten betoonde beleid en moed van den prins van Oranje en diens wakkere onderbevelhebbers; laat in één woord regt wedervaren aan de dapperheid en de volharding van al de troepen, die den hevigen aanval der Franschen hebben moeten wederstaan. Maar hij kan zich overigens maar niet losmaken van het bekende Napoleontische thema: ‘Que tout ce qui ténait à l'habilité la plus consommée avait été accompli. Que l'armée ennemie, commandée par des Généraux d'un talent très médiocre, avait été surprise dans ses cantonnements dispersés; que l'une des deux parties avait été battue séparément et que l'autre allait l'être, quand tout n'a croulé que par un concours de fatalités inouies et surtout par la faute de Grouchy qui avait disparu le 18, comme si un tremblement de terre l'eut englouti.’ Het is inderdaad vreemd, dat de bekwame schrijver der ‘Histoire du Consulat et de l'Empire,’ die zich, wat de politiek van Napoleon aangaat, op zulk een onpartijdig standpunt had geplaatst, de handelingen des keizers zoo onbevangen heeft beoordeeld, daarentegen in alles wat de krijgskundige feiten aangaat, gemeend heeft zich zoo blindelings te moeten houden aan hetgeen Napoleon, in strijd met bestaande orders, met algemeen erkende daadzaken, met het gezond verstand eindelijk, als waarheid heeft gelieven te proclameren, zonder zich te bekommeren of getrouwe dienaren daardoor gekrenkt werden, mits zijne onfeilbaarheid slechts glansrijk te voorschijn trade. Intusschen was het aan Thiers bekend, dat Napoleon zich niet ontzag, dáár waar het in zijn belang te pas kwam, zelfs in het aanschijn van geheel Europa de stoutste verzinsels, de meest tastbare onwaarheden te verkondigen. Thiers zelf heeft hem herhaaldelijk, bij gelegenheid der onderhandelingen van Praag en elders, daarvan beticht. De maat voor de geloofwaardigheid van Napoleons krijgsbedrijven, die reeds lang door het publiek in de korte spreekwijze van ‘mentir comme un bulletin’ was geformuleerd, heeft Thiers overigens zelf gegeven in het 19de deel van zijn werk, alwaar men op blz. 310 kan lezen: ‘En fait d'événements de guerre par exemple, l'incrédulité à l'égard de l'autorité Française’ (dat is Napoleon) ‘s'était changée en véritable crédulité pour l'étranger, et en refusant absolument de croire à nos bulletins, on croyait aveuglement à ceux de l'ennemi, cent fois plus menteurs que les notres.’ | |||||||||
[pagina 895]
| |||||||||
Eene fraaije reputatie voorwaar, ongetwijfeld door eene langdurige praktijk verkregen en wel verdiend, en die aan Thiers tot waarborg had kunnen strekken, dat indien Napoleon al door niemand geloofd werd, toen het nog slechts gold tegenspoeden te verhalen, die het gevolg waren van de groote overmagt des vijands, hij evenmin zoude aarzelen soortgelijke bulletins uit te geven, toen het gold de gevolgen van eigen schuld op rekening van zijne onderbevelhebbers te schuiven. Even als hij ten aanzien der politiek van den keizer op eene zoo meesterlijke wijze in zijn voortreffelijk werk gedaan had, ware het voor Thiers eene schoone taak geweest, die bulletins van St. Helena met naauwgezetheid en onpartijdigheid te onderzoeken en, met de schaal der geregtigheid in de hand, uitspraak te doen tusschen Napoleon en de door hem verguisde getrouwe dienaren. Dat hij dit niet gedaan heeft, dat zijn anders zoo heldere blik reeds vroeger door den krijgsroem des keizers nu en dan beneveld, in de beoordeeling der laatste krijgsbedrijven, geheel onder den invloed der bekende Napoleontische magtspreuken van St. Helena schijnt geraakt te zijn, heb ik getracht in de hovenstaande bladzijden te bewijzen. Nog blijft na verloop van bijna eene halve eeuw het slagveld van Waterloo de algemeene belangstelling opwekken. Nog wordt dat beroemde veld, hoezeer het centrum der Engelsch-Nederlandsche positie op onverantwoordelijke wijze door de afgraving tot het maken van het voetstuk voor den Leeuw bedorven is geworden, jaarlijks door duizenden bezoekers onder dankbare herinnering aan de aldaar gesneuvelde dapperen in oogenschouw genomen. Ik vertrouw dus, dat bovenstaande bladzijden aangaande het laatste tooneel van het groote levens-drama van den gevallen dwingeland met eenige belangstelling ontvangen en met toegevendheid zullen beoordeeld worden.
's Gravenhage, 1 Nov. 1862. Jhr. Mock. Oud kapt. v.d. Gen. Staf. | |||||||||
[pagina 896]
| |||||||||
Naschrift.Nadat het vorenstaande opstel geschreven en gedrukt was, heb ik in de ‘Times’ van den 5den en van den 7den Nov. een artikel gelezen, hetwelk in Engeland aangaande het werk van Thiers, vooral wat den veldtogt van 1815 betreft, is in het licht gekomen. In verscheidene opzigten komen onze beoordeelingen overéén, vooral wat de overdrevene ingenomenheid en partijdigheid van Thiers voor Napoleon aangaat, en in het bijzonder in de beschouwing van alles, wat op de handelingen van Grouchy op den 18den, als voorgewenden hoofdschuldige aan de ramp van Waterloo, betrekking heeft. Redeneringen van het gezond verstand op grond van feiten, zoo als zij werkelijk bestaan hebben, zullen elkander altijd ontmoeten, wanneer het geldt de gevolgtrekkingen uit onware of verwrongen toestanden te bestrijden, zoo als die, welke door Thiers op gezag van Napoleon op den voorgrond gesteld zijn. Aangaande verscheidene handelingen van Wellington echter ziet de schrijver van het aangehaalde artikel uitsluitend door den Engelschen bril, waarvan het valsch gekleurde glas reeds in het werk van Siborne zoo zigtbaar was en waarvan eene der eigenaardigheden is, dat de roem van hun Hertog op geenerlei wijze mag aangeraakt, en alles wat daartoe aanleiding zoude kunnen geven, op anderen moet geschoven worden. In één woord, juist het fransche procédé van Thiers, toegepast op Wellington. Van de twee hoofdbedenkingen tegen de handelingen van den Engelschen opperbevelhebber, de eene aan het begin, de andere aan het einde van den korten veldtogt, namelijk traagheid in het bijeentrekken van zijn leger, en het detacheren van een korps van 17,000 man op drie uren afstands van het slagveld op den dag van Waterloo, wil de schrijver niets weten. Voor den laatsten verkeerden maatregel bezigt hij zelfs enkel het vrij zonderlinge argument, dat, daar het feit niet met nadruk door | |||||||||
[pagina 897]
| |||||||||
Napoleon aan Wellington is ten laste gelegd, er bij gevolg niets tegen te zeggen valt. Wat de traagheid in het bijeentrekken van het leger op den 15den en 16den aangaat, zoo geeft de schrijver voor, dat vergissing en nalatigheid van onderbevelhebbers te Mons en Braine le Comte, den Hertog in onwetendheid aangaande den aanval der Franschen heeft doen verkeeren, en dat dit alleen de reden is van het zoo laat verschijnen der Engelschen te Quatre-Bras. Doch hoe konden de bevelhebbers te Mons en Braine le Comte, op tien en acht uren afstands van Charleroi, het eerst den aanval op dat punt melden, hetgeen bovendien regtstreeks door Ziethen aan Wellington geschied is? Verder is de schrijver het niet eens met hen, die aan Napoleon tijdverlies in den morgen van den 17den ten laste leggen, en die hij noemt ‘a certain school of critics’, en waarom? Klaarblijkelijk omdat ook de Hertog van Wellington, even als Napoleon, van meening zoude geweest zijn, dat deze laatste, wegens de vermoeidheid zijner troepen, dien dag wel niet verder dan de Quatre-Bras zoude kunnen komen en Wellington zich derhalve niet behoefde te haasten van dit punt naar Waterloo terug te trekken. Dit gevoelen is echter in de eerste plaats door den lateren marsch van Napoleon van Ligny naar Mont St. Jean wedersproken, en zoude ten anderen op eene nog gevoeliger wijze zijn gelogenstraft geworden, indien de keizer tegen zes of zeven uur van Ligny naar de Quatre-Bras opgetrokken en Wellington aldaar te gelijker tijd door Ney van den kant van Frasnes aangevallen ware, zoo als ter aangehaalde plaats door mij is uiteengezet. De roem, door Wellington behaald, is waarlijk schitterend genoeg, dan dat het nog noodig ware, al zijne verrigtingen op zulk eene gebrekkige wijze te verdedigen. Aangaande één punt eindelijk is zelfs Thiers veel onpartijdiger dan zijn Engelsche recensent. Terwijl de eerste namelijk hulde doet aan de dapperheid van al de troepen, die den hevigen aanval der Franschen te Waterloo hebben moeten afslaan, zoo schijnt het tot de Engelsche recensenten uit de school van Siborne te behooren, speciaal de dapperheid der Engelsche troepen ten koste van andere te moeten doen uitkomen, door op den voorgrond te stellen, dat bijna aan hen uitsluitend de verdediging der positie te Waterloo te danken is. | |||||||||
[pagina 898]
| |||||||||
Men leest in het artikel bij de berekening der krachten van Wellington tegen Napoleon: ‘He (Thiers) keeps out of view the mediocre character of at least one third of the Duke's forces. In fact the Belgian and Nassau troops, who had served under the french eagles, were so cowed by the Emperor's prestige, that no reliance could be placed in them.’ ‘Wellington could trust on no more than 40,000 British and German for the actual shock and tug of the conflict.’ Ten slotte durft hij zeggen: ‘As for the armées that met in this bloody strife we Englishmen think it enough to say that except Belgian and Nassau levies, they all did their duty like soldiers.’ Hoezeer het bloed kookt bij de lezing van dergelijke lastertaal, zoo ligt het echter buiten den omvang en de strekking van dit tijdschrift, dienaangaande met den Engelschen schrijver in eene polemiek te treden, die daarenboven reeds door de zoo cordate beantwoording van Siborne, door den toenmaligen kolonel Knoop, geheel overtoolig zoude zijn. Ik heb evenwel gemeend, onder aanbeveling der lezing van het genoemde artikel in ‘de Times,’ de daarin voorkomende beoordeeling van Thiers, vermengd met eene verregaande verguizing van dappere strijdgenooten, niet onopgemerkt te mogen laten voorbijgaan.
's Gravenhage, 10 Nov. M. |
|