| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Amsterdam, 25 September 1862.
Wanneer men geroepen wordt om over de tegenwoordige gebeurtenissen een oordeel uit te spreken, dan denkt men onwillekeurig aan het verhaal van Sir Walter Raleigh. Deze zoo bekende staatsman had het eerste gedeelte van zijn Wereldgeschiedenis reeds uitgegeven. In den Tower opgesloten, had hij dáár het tweede deel bewerkt. Naauw was de laatste bladzijde afgeschreven of onder een van de vensters, uitziende op den binnenhof van zijn gevangenis, ontstond een luid rumoer. Hij zag naar buiten en bemerkte dat een hevige twist aldaar gaande was. Al scherper luisterde hij toe, naarmate de strijd levendiger werd; 't bloed vloeide weldra en heftig bewogen keerde Raleigh eindelijk terug tot de stilte van zijn vertrek, terwijl zijn verbeelding nog langen tijd vertoefde bij de wisselende omstandigheden en kansen van het gevecht. Den volgenden dag kreeg hij een bezoek van een zijner vrienden, aan wien hij de toedracht van hetgeen hij gezien had mededeelde. Doch hoe groot is zijne verbazing, toen die vriend, die èn getnige èn deelgenoot van die gebeurtenis was geweest, hem bewijst, dat 't onderwerp en de afloop van dien twist juist 't omgekeerde waren van de voorstelling, die Raleigh er zich van gevormd had. De vriend was niet zoo haast vertrokken, of Raleigh nam het manuscript van zijn wereldgeschiedenis en wierp het in 't vuur, vast overtuigd dat hij niet met juistheid kon oordeelen over de groote lotgevallen der volken, indien hij zelfs aan die feiten, die hij met eigen oogen gezien had, een verkeerde uitlegging gaf.
Een zelfde wantrouwen bevangt ons nu wij over de groote ge- | |
| |
beurtenissen van Italië een oordeel moeten uitspreken. Het schijnt ons zoo eenvoudig hier goed te zien; zoo gemakkelijk een juiste meening uit te spreken, in één woord zoo evident om Ratazzi te veroordeelen, dat wij soms haast aarzelen zulk een lieu-commun neder te schrijven.
Heeft dan Ratazzi alléén geen oogen om te zien?
En toch, wij kunnen ons niet vergissen. Te luide heeft geheel de publieke opinie van Europa zich uitgesproken, te éénstemmig was het oordeel van de meest verschillende richtingen, dan dat het vergund zou zijn hier twijfelingen te opperen, of verstandiger te willen zijn dan het verstand van allen. Schetsen wij dan eenvoudig weg den loop der dingen gedurende de laatste weken, en vergenoegen wij ons den indruk van een ieder weêr te geven.
Garibaldi was naar Sicilië vertrokken en begreep, dat hij de leiding der volksstemming op zich moest nemen, nu het ministerie al te lafhartig concessie op concessie deed aan den alvermogenden man te Parijs; nu het gansch en al scheen te vergeten, dat de éénheid van Italië nog lange niet was tot stand gebracht. Het was niet om een Ratazzi gelegenheid te geven zich evenknie te gevoelen van Russische en Pruissische diplomaten, dat Garibaldi het schoonste deel van Italië aan de kroon van Victor Emanuël had toegevoegd. Meester van het hart van 't volk, overwinnend strijder, soeverein van het schoonste eiland en van een der liefelijkste gewesten der aarde, had hij den koning van Italië begroet, en in diens handen de nationale onafhankelijkheid toevertrouwd van het volk, dat zijn arm had vrijgevochten. Hij reed naar den koning toe, die met zijn staf tot Napels optrok. De koning, toen hij 't roode gewaad had gezien en Garibaldi had herkend, gaf de sporen aan zijn paard en rende hem te gemoet. Op tien passen afstands van elkander gekomen, hieven de officieren van den koning en van Garibaldi de kreet aan: leve Victor Emmanuël! Garibaldi reed nog één stap voorwaarts, nam de hoed van 't hoofd, en voegde er bij met bewogen stem: koning van Italië! Een handdruk van den koning bezegelde de woorden: het verbond tusschen volk en vorst scheen gesloten. Sinds dat oogenblik - het was in de eerste dagen van November 1860 - scheen Garibaldi gerust. Onverwacht als hij kwam, zonder eer en glans, vertrok hij naar 't eenzaam eiland. Dan alléén zou hij Caprera verlaten, wanneer de strijdkreet op nieuw werd gehoord, en Rome en Venetië werden verlost. Het
| |
| |
ministerie had de taak op zich genomen en de volkstribuun kon rusten totdat zijn hulp werd vereischt. Dus was de positie, zoolang Cavour leefde. Van tijd tot tijd wierp hij wel is waar een toornigen blik naar Turijn, wanneer het hem toescheen, dat zoo bitter langzaam het groote bevrijdingswerk vorderde, dat zoo koel een berekening 't warme enthousiasme had vervangen: want het stoute hart van den volksleider klopte te heftig dan dat het brein veel politiek inzicht kon hebben; verwikkelingen te ontwarren, daartoe was het geduld niet voorhanden; de hand greep als van zelf naar het zwaard om den knoop spoedig en met één slag door te hakken. Doch Garibaldi begreep toch ook dat Cavour deed wat hij kon en geen politieke gelegenheid voorbij liet gaan; hij wachtte dus af; - toen de mare eensklaps weêrklonk, dat Cavour was gestorven. De ijzeren baron Ricasoli nam het werk van Cavour over en Garibaldi bleef nog gerust, want hij wist, dat geen leugen de ziel van den man bezoedelde; dat diens straffe hand niet zou beven, wanneer hij den slag zou slaan; hij wist ook, dat op den trotschen Toscaan al de aanbiedingen, al de dreigingen, al de listen van Napoleon afstuitten, en hij bleef dus wachten te Caprera. Doch toen in het voorjaar Ricasoli moest aftreden om plaats te maken voor Ratazzi, werd de blik van Garibaldi ongerust. De minister, die in Parijs zijn portefeuille was gaan halen, wiens leuze 't was het verbond met Frankrijk te handhaven, kon niet welgevallig zijn aan den man, die tot levenstaak had gesteld om die zelfde Franschen uit Rome te verjagen. Hij vertrok van Caprera, reisde Italië eerst in het noorden, toen in het midden door, zocht overal de volksstemming weder op te wekken, meenende op die wijze een hefboom aan een te weinig
hooghartig ministerie te geven. Doch Ratazzi verstond den wenk niet, bleef nota's schrijven, handige redevoeringen in het parlement houden en den toestand consolideren, den bestaanden toestand zonder Rome, zonder Venetië. Als ten overmaat van ramp kwamen Rusland en Pruissen Italië, zoo als het was, erkennen en legden nieuwe hindernissen in den weg om andere banen in te slaan. Daar vertrok Garibaldi naar het zuiden, naar Sicilië, naar die landen, waar hij eens soeverein was geweest.
In Sicilië, te midden van eene omgeving, die aan zijn wenken had gehoorzaamd, gevoelde hij zich weder de dictator van weleer. Zijn eerste daad was een protest tegen Napoleon III; zijn tweede handeling was een oproeping aan de Italiaansche jeugd, om zich te
| |
| |
scharen onder zijn bevelen: van uit de bosschen van Fienzi was die proclamatie geteekend, en de leuze zou zijn: Rome of de dood. ‘Wij hebben nog een heilige zaak te verdedigen; weder vereenigt ons de zaak van het vaderland. Zonder te vragen: waar gaat men heen? wat doet men? zijt gij vroeger tot mij gekomen, een glimlach op de lippen, om de aanmatigende vreemde onderdrukkers te bestrijden. Ik vraag alleen dat de Voorzienigheid mij uw vertrouwen blijve bewaren.’ Het sprak van zelf dat het ministerie tegenover deze oproeping iets moest doen. Wilde het niet van zijn zetel afstijgen, dan moest het zijn positie tegenover Garibaldi handhaven. Niets was ook eenvoudiger dan deze toestand. Cavour had er steeds een meesterlijk gebruik van weten te maken. Als met opzet wist deze steeds een antagonisme in het leven te roepen tusschen den volkstribuun en de wettige overheid. Dit antagonisme hield beide wakker, en de één kon doen wat de ander wel moest laten. Doch Cavour was een onafhankelijk staatsman, wiens hart, al boog de knie soms ter aarde, zich voor het minst zóó hoog voelde als 't hoofd van hem voor wien hij boog; en Ratazzi.... was de gehoorzame dienaar van Napoleon III. Misschien begreep hij ook, dat een antagonisme tusschen Garibaldi en Ratazzi al te voordeelig een positie aan zijn tegenstander gaf; hij plaatste dus den koning te midden van den kamp en liet Victor Emanuel een proclamatie tegen Garibaldi uitvaardigen. ‘Elke oproeping die niet van mij als koning uitgaat, is een oproeping tot opstand en tot den burgeroorlog.’ - De man, dien men de hand had gedrukt, toen hij een koningrijk wegschonk, werd nu als oproerling gebrandmerkt.
Doch Garibaldi liet zoo schielijk de wapenen zich niet uit de handen nemen. Zijn trouw aan den koning was genoeg bekend dan dat 't woord oproerling, thands uit den mond des konings tot hem gerieht, hem zou doen afzien van het voornemen om op nieuw een geestdrift voor het tot stand komen der éénheid onder het Italiaansche volk te verspreiden. De overheid in Sicilie wist ook kwalijk wat te doen: de steden en dorpen openden hare poorten wanneer hij slechts naderde, en de prefect Cugia was radeloos. Ratazzi, die niet teruggedeinsd was voor den maatregel om den koning tegenover Garibaldi te plaatsen, schroomde niet den tweeden maatregel te nemen, waarvoor Cavour stervende nog had gewaarschuwd: hij stelde Sicilie in staat van beleg, en zond Cialdini om des konings bevelen te handhaven: tegelijkertijd werden de comités te Genua
| |
| |
ontbonden, en in plaats van de wet heerschte des ministers willekeur. Intusschen had Garibaldi zich in de aanzienlijke stad Catania gelegerd en wachtte een gelegenheid af om naar Napels over te steken.
Die gelegenheid bood zich weldra aan, en den 24sten Augustus landde Garibaldi met 2000 vrijwilligers in Calabrië. Hoe het hem gelukt was de waakzaamheid der Italiaansche regering te ontsnappen, is het geschilpunt der publicisten geweest. Doch behoeven wij er op te wijzen, hoe geheel Sicilië als het ware in hem haar eigentlijk hoofd cerbiedigde? men kon nog niet recht gelooven, dat de strijd van Ratazzi en den koning ernstig was gemeend, en ook het leger - hoezeer het tegen het systeem der Garibaldiaansche vrijwilligers was ingenomen - huiverde nog den eersten slag te slaan. Men had waarlijk wel andere vijanden, dan dat men niet allereerst de trouwste Italianen zoude neêrschieten.
Doch Ratazzi begreep het niet aldus. Ter wille van den Franschen kcizer moest Garibaldi worden geslagen, des noods gedood: liever een burgeroorlog, dan een mogelijke oorlog met Frankrijk; Cialdini gaf bevel aan kolonel Pallavieini om dadelijk op te trekken tegen den opstandeling en hem te slaan en gevangen te nemen. Het plan van Garibaldi was naar Reggio te trekken, doch ziende de toerustingen, die van alle kanten werden genomen, en met alle macht een gevecht willende ontwijken, begreep hij dat het wellicht een te gevaarlijke stap was om die stad binnen te rukken, en bleef hij in de bergen van Calabrië.
Op de heuvelen bij Aspromonte ontmoette den 30n Augustus het legercorps van Pallavicini de vrijwilligers van Garibaldi. Overgeven of de dood was de leuze van Cialdini's hoofdofficier. Zoodra de liniën tegenover elkander stonden, en het eerste vuur zoude beginnen, doorliep Garibaldi het front van zijn kleine bende, en riep en beval zijn medgezellen om geen vnur te geven. Waar zijn stem dan ook werd gehoord, werd geen schot gelost. Doch reeds was men aan den vleugel handgemeen geraakt: een moorddadig vuur werd door Pallavicini's soldaten begonnen, en Garibaldi zelf stortte gewond neder. Dadelijk werd het sein tot de overgave gegeven: en Pallavicini was meester van Garibaldi. Hij vroeg om ep een Engelsch schip ver van zijn vaderland vervoerd te worden, doch Ratazzi had andere orders gegeven, en de volkstribuun werd gevankelijk naar Spezzia ingescheept.
| |
| |
Getrouw aan de beginselen, die hem tot nu toe hadden geleid, benoemde Ratazzi Pallavieini dadelijk tot generaal, werd geheel Napels in staat van beleg geplaatst, en werd de groote tijding met den behoorlijken ophef naar Parijs gemeld. De gelukwenschen der diplomaten vielen hem ruimschoots ten deel; doch het volk wendde het hoofd ter zijde, nu zijn dappersten en edelsten vertegenwoordiger het zwaard uit de hand was geslagen. En Garibaldi zelf: hij sprak bijna niet meer: geen woord van toorn ontglipte zijn lippen; alléén schreef hij op het schip, dat hem naar zijn kerker moest voeren, een brief aan het Italiaansche volk, waarin hij deze enkele vraag aan den koning waagt: ‘Had ik niet minder gestrengheid kunnen verwachten van den koning, daar ik nooit mijn programma heb gewijzigd, en besloten had 't nooit te wijzigen tot welken prijs ook?’ Mij dunkt het moet den koning niet wèl te moede zijn geweest, toen hij dat zacht verwijt las.
Nog één gelegenheid was er voor Ratazzi om zijn fouten zoo mogelijk te herstellen. Het was om dadelijk amnestie aan Garibaldi en zijn lotgenooten te verleenen. Doch ook die gelegenheid liet de ongelukkige minister voorbijgaan. Thands, nu men op raad der generalen besloten heeft een vonnis te vellen, weigert ieder hof de zaak voor zich te doen komen. Het ministerie dreigt mede uit één te spatten. Conforti en Depretis willen niet langer de verantwoordclijkheid deelen. De stormwinden zijn losgelaten. Ratazzi verwacht nu slechts hulp van Parijs.
Laat hem slechts wachten. Want Napoleon III heeft geduld. Zoo even heeft hij in den Moniteur het verhaal doen plaatsen der verschillende pogingen, door hem en zijn ambassadeur te Rome in de maanden Mei en Junij - let wel in Mei en Junij - aangewend om de questie van Rome tot een solutie te brengen. Men herinnert zich - zie ons overzicht van de maand Maart - dat Thouvenel in Januarij den Fransche gezant, markies de la Valette, had aangeschreven om het pauselijk hof tot schikkingen te bewegen. De pogingen waren echter afgestuit op de onverzettelijkheid van den paus en van zijn kardinaal-secretaris Antonelli: op zeer stelligen toon was verklaard, dat de paus van geen transactie wilde weten met die roovers. Sinds hadden de debatten in den Franschen senaat den paus kunnen overtuigen dat er een machtige partij in Frankrijk bestond, die zijn positie niet alleen verdedigde maar als 't ware tot de hare maakte. Men had dus niet kunnen denken, dat Napoleon
| |
| |
al zoo spoedig met nieuwe voorstellen te berde zou komen. De voorstellen van de maand Mei, begeleid door een brief van den keizer aan zijn minister van Buitenlandsche zaken, hadden tot grondslag, dat de paus zich tevreden moest stellen met de landen hem thands door de bescherming van het Frnasche leger verzekerd: dat Italië geen pogingen moest wagen hem in dat bezit te verstoren en dat de paus aan zijn onderdanen municipale rechten moest geven, terwijl de Catholieke natiën van Europa den paus een gedeelte van zijn civiele lijst moesten betalen. De merkwaardigste zinsnede uit al de stukken is de verklaring van Thouvenel aan La Valette: Jamais, je le proclame hautement, le gouvernement de l'empereur n'a prononcé une parole de nature à laisser espérer an cabinet de Turin que la capitale de la catholicité pût, en même temps, devenir, du consentement de la France, la capitale du grand royaume qui s'est formé au delà des Alpes. Mij dunkt, deze zinsnede is het beste antwoord, dat de keizer aan zijn trouwen Ratazzi kon geven. Nu kan men zien, met hoeveel grond de Itiliaansche minister op den keizer heeft vertrouwd, maar men kan in Italië ook nagaan of het verstandig is geweest den eerlijksten degen van 't land aldus te behandelen als bij Aspromonte is geschied. Waarlijk als geheel Italië den trotschen toon van Garibaldi had aangeslagen, dan had geen minister noodig gehad van alle kanten een erkenning af te bedelen Toen de generaal Bonaparte het Oostenrijksche leger in Italië sloeg, en de grijze Duitsche veldheer bij het sluiten van een wapenstilstand van een erkenning der Fransche republiek in de preliminairen gewaagde, schrapte Bonaparte die woorden en riep hij uit:
‘de Fransche republiek is als de zon, aveugle qui la nie!’
Overtollig is het te zeggen, dat de voorstellen van Mei geheel en al zonder eenig voorbehoud door den paus zijn afgewezen. Even klaar is het ook, dat de keizer vooreerst niet meer zal doen. Zoolang Rome in den toestand blijft waarin het nu verkeert, is hij meester van de positie; en ter wille van een Ratazzi zal hij niet gedoogen, dat een groote natie zonder protest van zijn kant zich aan de grenzen van Frankrijk vormt en consolideert. Wel is waar zijn er in des keizers omgeving vele politici, die meenen, dat alleen een ontrniming van Rome door de Fransche troepen het keizerrijk duurzaam zou versterken, daar het alsdan een machtigen bondgenoot in het koningrijk Italië en een krachtigen steun in de toejuiching van alle liberalen zou hebben, maar een groote partij blijft er op
| |
| |
aandringen, dat de keizer de vooroordeelen der catholieke partij niet te licht moge achten. De min of meer officiele bladen, Constitutionel, Patrie en Pays, hadden tot nu toe in last gekregen steeds de publieke opinie voor te bereiden op een mogelijke ontruiming van Rome door de Fransche bezetting, en de minister van binnenlandsche zaken, graaf de Persigny, is openlijk een voorstander van die zienswijze. Doch ziedaar, in de laatste maand is een dagblad opgericht met het bepaalde doel om de meer conservatieve en catholieke nuance te verdedigen. Het dagblad heet la France, en de redacteur is de vicomte de la Guéronnière. Hoe, vraagt een belangstellend lezer, heeft de la Guéronnière niet juist de brochure geredigeerd die de geheele questie van Rome op het tapijt heeft gebracht, en welke brochure (le Pape et le congrès) naar het zeggen van Lord Russell den paus de helft van zijn staten heeft gekost? Zeer zeker, La Guéronnière verdedigde toen het omgekeerde van wat hij nu voorstaat: doch hij heeft in zijn leven reeds zoo vele, ja bijna alle, partijen gediend: blaast de wind niet werwaards hij wil, en dienen windwijzers niet om den wind aan te wijzen?
De positie van de drukpers in Frankrijk - de overgang is gemakkelijk, daar la Guéronnière vroeger directeur de la Presse was - is intusschen zoo 't kon nog lastiger geworden. Een dagblad, l'Orleanais, is weder opgeheven, en waarschuwingen zijn uitgestrooid, o.a. aan de Gironde, aan de Memorial des deux Sèvres, aan 't Journal de Guyenne. Eugène Pelletan heeft dan ook over al die onderdrukking het stilzwijgen niet kunnen bewaren; behalve een boek la Nouvelle Babylone, waarin op misschien wat al te emphatische wijze de toestand van het tegenwoordig Parijs wordt geschetst, heeft hij een meesterlijke brochure geschreven, getiteld: le droit de Parler. Het is een brief aan den heer Imhaus, den opvolger van de la Guéronnière als directeur de la Presse. Beter dan uit menig ander voorbeeld blijkt uit de gegevens in die brochure vermeld de groote dwingelandij die elke gedachte vervolgt. Men overdenke b.v. het volgende feit. Een journalist - het is Eugène Pelletan zelf - had het wonder van la Valette bestreden, en had zijn artikel besloten met deze woorden: je n'explique pas l'Evangile au profit du despotisme, mais au profit du malheur. Quand on m'aura demontré que le-Christianisme est incompatible avec la liberté, alors j'approcherai avec horreur de cette tombe, où j'avais espéré trouver le repos et non le néant. De minister laat den redacteur van het blad komen, waarin
| |
| |
deze woorden staan, en vraagt, hoe hij 't heeft durven wagen dezen aanval op de godsdienst en den staat te plaatsen. - De redacteur glimlacht even. - Om te bewijzen dat het ernst is, toont de minister dat hij een waarschuwing gereed heeft; ‘de schrijver van het artikel,’ dus gaat de minister voort, ‘is ook een van de gevaarlijkste ideologen.’ De redacteur waagt op te merken dat de onderteekenaar van het artikel de woorden slechts gecontrasigneerd heeft. - En wie is dan de schrijver? vraagt de minister - Chateaubriand.
Een waarschuwing aan Chateaubriand voor beleediging van het tweede keizerrijk en het Christendom zou zeker zijn pikante zijde gehad hebben. Of Imhaus zich die brochure heeft aangetrokken weten wij niet: zeker is het dat hij deze maand zijn ontslag heeft gevraagd en vervangen is door graaf Treihlard, dezelfde die het proces Orsini heeft geïnstrueerd. J'ai du bon tabac dans ma tabatière, neuriën eenigen.
Veel feiten hebben overigens deze twee laatste maanden niet plaats gehad. Den 13den Augustus vond de keizer goed een oogenblik den nieuwen Spaanschen gezant te behandelen, zoo als ééns op 1o Januarij de Oostenrijksche ambassadeur was bejegend. Alarmisten spraken reeds van een oorlog wegens dat terugtrekken van Spanje uit Mexico, doch het is bij de waarschuwing van den gezant gebleven. - Nog is op te merken dat dit jaar zich gekenmerkt heeft door een nieuw feit; Napoleon III heeft voor het eerst onder zijn regering op den Napoleonsdag (15 Augustus) een revue gehonden van de garde nationale. Indien men zich nog herinnert welk een gewicht die garde nationale onder Louis Philippe had, met welk een ophef telkens werd gewag gemaakt van het enthousiasme dat die garde bezielde, als Louis Philippe, omstuwd door zijn zonen, Orleans, Nemours, Joinville, Montpensier en Aumale, de revue voor zich liet defileren, - dan wordt men zonderling getroffen als men diezelfde garde nationale thands Napoleon hoort toejuichen. Wel is waar zijn jaren verloopen, en heeft Napoleon die garde steeds tehuis gehouden, doch voor de garde nationale zelve was het veel verkieslijker geweest om maar geheel weg te blijven, dan nu, na zoo gewichtig een verleden, zoo erbarmelijk een rol te spelen.
Een zeker évènement in Frankrijk is geweest het feit dat Thiers in de maand Augustus zijn werk over het eerste keizerrijk voleindigd heeft. Zeer zeker is dit werk, hoewel misschien tegen de bedoeling van den auteur, een der krachtigste hefboomen geweest om het Napoleontisch systeem weder voor Frankrijk aannemelijk te maken.
| |
| |
Na den indruk, door de bekende chansons van Béranger te weeggebracht: On parlera de sa gloire sous le chaume bien longtemps, is er geen gedicht of boek geweest dat zoo zeer de herinnering aan den roem, door Napoleon aan Frankrijk geschonken, heeft levendig gehouden. Indirect heeft dat boek den coup d'état van 1851 mogelijk gemaakt. De raadgevingen die Thiers onder het schrijven van zijn werk, als tusschen twee comma's, van tijd tot tijd doch vrij zelden aan zijn volk gaf, werden overgeslagen: maar het beeld van den keizer zelf, als door een kunstenaar verwerkt, kwam telkens belderder voor oogen. Het laatste hoofdstuk van zijn boek: ‘Sainte Helène’ is de beste en schoonste type van het geheele werk; men laat zich medeslepen door die oogenschijnlijk zoo kalme doch waarlijk zoo bezielde voorstelling; men zou haast gaan vragen of de bewondering van een Napoleon de godsdienst der toekomst moet worden.... - en waarlijk, een de Morny antwoordt op de vraag: aan den keizer verklaarde hij plechtig dat de bewoners van Clermont-Ferrand zulk een secte vormden.
Of de Napoleons die nieuwe soort van godsdienst zullen aanmoedigen staat te bezien: zeker is het dat de Hohenzollerns op een dergelijke voor zich aanspraak maken.
Op het terrein der oorlogsbegrooting hebben de partijen in Pruissen elkander afgewacht; of liever er was in gansch Pruissen slechts ééne partij - het volk - dat zich tegen de reorganisatie- en uitbreidingsplannen van den minister von Roon verklaarde: en tegenover dat volk stond de koning, de ministers, en de mannen der Kreuz-Zeitung. De commissie uit het huis der afgevaardigden, benoemd tot onderzoek der oorlogsbegrooting, had haar werk volbracht, en haar conclusie was dat het huis geen gelden moest toestaan om in vredestijd een leger van 210,000 man op de been te houden. Was men in de zitting van 1860 en 1861 zwak genoeg geweest om voor zoo buitengewoon een toestand geld te verleenen, onder uitdrukkelijk voorbehoud echter dat het hier een extra-ordinaire geldbewilliging was, thands vooral moest men toonen, dat die bewilliging werkelijk buiten de gewone orde was geweest, nu de minister van oorlog, bouwende op die concessiën, een nieuw plan van organisatie van het leger had gemaakt, dat geheel en al aandruischte tegen het systeem van de landweer, waaraan Pruissen zoo groote verplichtingen had gehad tijdens de bevrijdingsoorlogen van het jaar 1813 en volgende. Zoo het noodig was wilde men wel den minister een wet van scha- | |
| |
deloosstelling geven voor de reeds gemaakte kosten - want de minister was reeds in zijn ijver begonnen om het nieuwe plan uit te voeren - doch verder wilde men niet gaan.
De discussies voor de oorlogsbegrooting hebben geduurd van II to 23 September, en wij gelooven niet dat er sinds het jaar 1848 belangrijker dagen voor Pruissen zijn geweest: want het gold hier wel eensdeels de questie of de begrooting zou worden aangenomen al dan niet, maar de hoofdquestie lag dieper; het betrof de vraag of Pruissen een constitutioneel koningrijk was dan wel een absolute monarchie. De koning had zich bepaald partij gesteld voor de reorganisatieplannen van von roon, en sterk door die bepaalde uitspraak heeft het ministerie met al de haar ten dienste staande middelen het huis der afgevaardigden bestreden. Met een overmoed die aan het ongeloofelijke grenst, stond von Roon als een getergde leeuw tegenover het hem aanvallende huis. Tegen democraten helpen slechts soldaten, was het motto van elk zijner redevoeringen; open en rond bestreed hij elk der leden. Grooter minachting en onverschilligheid voor de meening van anderen is wel niet denkbaar. Zich verschoonende over zijn weinig parlementaire opleiding wierp hij de felste smaadredenen der meerderheid naar het hoofd. Werd hem gesproken van de lasten die het volk reeds op te brengen had, hij krulde de lip en merkte op hoe naar zijn inzien het volk geld genoeg over had. Daar was noch deftigheid, noch waardigheid, maar wel vonkelend vuur, maar wel doodelijke concisie in zijn korte toespraken. Hij gunde zich den tijd niet zich te verdedigen, hij viel slechts aan. En naast hem zat de sluwe berekenende minister van finantiën, de heer von der Heydt; hij scheen zijn collega telkens het woord van Mephistopheless aan Faust toe te fluisteren: nur zugestossen, ich parire. Want waar de één alle parlementaire vormen als over boord wierp, daar debatteerde de ander op even kalme als handige wijze.
Geen zijner kwalificatiën kon bepaald aanstoot geven. Het was alsof hij het huis moest overtuigen zich te ontrukken aan de sfeer van hartstocht en eenzijdigheid, waarin het door booze raadgeving gekomen was. Het eenige wat hij zich soms veroorloofde waren insinuaties, maar insinuaties van den volgenden aard: ‘het is mogelijk dat iets kan gebeuren wat niet in de grondwet staat, wanneer gij, Mijne Heeren! zoo zeer aan den formelen vorm van de grondwet u vastklampt.’ Dns sprak von der Heijdt. En op hem en von Roon rustte de gansche zwaarte van het debat, want de an- | |
| |
dere ministers bleven - zoo men een kort woord van von Bernstorff uitzondert - zwijgend het gevecht aanschouwen.
De eerste vijf dagen der discussie (11, 12, 13, 15 en 16 September) was de strijd het heftigst. Von der Heydt opende het debat met eene verklaring der regering, waarin hij de bewilliging der hoogere sommen vorderde. De hoofden der Fortschrittspartij, Waldeck en von Vischow, stonden op en wezen op het recht der volksvertegenwoordiging, op den uitgedrukten wil van het volk: de heeren von Sybel, von Stavenhagen en Twesten sloegen nog een amendement voor, ten einde te zien of het mogelijk ware de regering tot beter inzicht te doen komen, doch de ministers grepen de aangeboden hand niet aan. Steeds korter en snijdender werden de zinsneden van den minister van oorlog: steeds waardiger werd de toon van het huis. De oude ministers, von Schwerin en von Patow, mengden zich in den strijd. Ook von Vincke deed zijn waarschuwende stem aan de regering hooren; hij en Carlowitz en Duncker en Schultze-Delitsch werden niet moede om aan te toonen dat de schulden der regering van 1848-1862 zich reeds verdubbeld hadden; dat het land niet meer kon worden bezwaard. Doch niets baatte, de regering wees alles kortaf van de hand.
Dit duurde tot op den 17den September. In de zitting van den 17den September echter ontvielen den minister van oorlog al op ééns eenige woorden, waaruit men kon opmaken, dat hij misschien nog zou willen onderhandelen op de basis van het amendement Stavenhagen, dat nn door von Vincke was overgenomen. Dadelijk werd de zitting geschorst, en der budget-commissie gelast zich daaromtrent te verstaan. Toen echter de budget-commissie den volgenden dag te zamen kwam met den heer von Roon, bleek het haar dat zij wel honende woorden, maar geen poging tot transactie kon verwachten. Den 19den September werd dus weder het debat in de Kamer vervolgd, doch het werd nu zonneklaar dat de positie zich nog meer had geteekend, dat het land en de constitutie in gevaar waren. Het werd toch duidelijk dat de minister von Roon bij zich zelven besloten had om, als het budget niet werd aangenomen, eenvoudig zonder budget te regeren. Het bleek ook dat de heer von der Heydt, die tot nu toe overal zijn kampgenoot had gevolgd, bezwaar maakte om ook dezen laatsten stap mede te maken, dat hij zijn ontslag aan den koning had aangeboden. Droeviger onzekerheid dan gedurende de debatten van 19 September heerschte, was wel niet denkbaar: von der Heydt
| |
| |
verscheen slechts even als om te laten zien dat zijn ontslag nog niet was aangenomen: den 20sten September werd de eindstemming van het budget van oorlog verdaagd, evenzoo den 22sten September, totdat eindelijk op den 23sten September het geheele budget werd verworpen. Slechts elf stemmen verklaarden er zich onvoorwaardelijk vóór.
Wat was ondertusschen geschied? In korte woorden luidt het antwoord op die vraag aldus: in Berlijn was aangekomen de Pruissische gezant te Parijs. Doch die enkele woorden zeiden genoeg.
Duitschland en vooral Pruissen heeft, in plaats van de ware en flinke staatslieden die men in Engeland en Frankrijk aan 't hoofd der regering ziet, niet veel anders weten aan te wijzen, dan ministers voor den dagelijkschen gang der zaken, bureaucraten met min of meer conservatieve of liberale neiging. De mannen met vaste leidende beginsels ontbraken haar meestal. Daarentegen heeft zij naast hare regeringsmannen gewoonlijk hier en daar een man weten aan te wijzen, in wien al de neiging tot beginselen, al de overhelling tot doortastende verandering, tot radikale hervorming, als het ware zich had geconcentreerd - maar in wien nu, door overprikkeling van al dien min of meer theoretischen aanloop, het idee tot phantasme was geworden. Het zou een aardige studie zijn het leven van die phantastische staatslieden, zoo onderscheiden in gehalte als aanleg, te schrijven. De uitnemendste vertegenwoordiger van hen allen is zekerlijk geweest Joseph von Radowitz, tenzij wellicht koning Friedrich Wilhelm IV de palm moet wegdragen. Tot deze groep nu van mannen behoort, welke overigens zijn eigenschappen en talenten ook mogen zijn, de uit Parijs naar Berlijn ontboden vrijheer von Bismarck-Schönhausen.
Het is een jonker in den volsten zin van het woord: bezield met de meest volkomen verachting voor volk en volksvrijheden. Talent en geestbeschaving kan hem niet ontzegd worden: terwijl hoofsche vormen en ridderlijke opvattingen hem aan elk hof, dat hij als gezant heeft bezocht, hebben doen waarderen. Wat is dan de reden die elk Duitsch hof met bezorgdheid de toekomst doet inzien, nu die man - al zij het voor een korten tijd - het roer van staat in handen heeft? De oorzaak is hierin te zoeken, dat men overal weet hoe Bismarck-Schönhausen zich steeds heeft verklaard tegen den gewonen loop der Pruissische buitenlandsche politiek. Was hij aan het hoofd der regering, hij zou niet langer gedoogen die politick van
| |
| |
geven en nemen, van afdingen en knoeijen, van begeeren en niet durven, hetwelk al de loffelijke eigenschappen zijn geweest der Pruissische diplomaten. Neen, hij zou politiek op grooten voet gaan voeren; Pruissen zou niet langer de eerste der mogendheden van den tweeden rang zijn, het zou bepaald een groote invloedrijke macht in Europa uitoefenen. Men moest slechts het zwaard laten flikkeren; de wapens ontnemen aan de handen der National-partij; zelf in Keur-Hessen, in Sleeswijk-Holstein optreden, en vooral Oostenrijk terugdrijven van uit zijn groot-duitsche pretenties; dan, zich verbindend met Rusland en Frankrijk (let wel met Frankrijk) de wet stellen aan al dat kleine gehaspel der kleinere dnitsche vorsten; zulke en dergelijke verklaringen werden niet in het geheim door hem gegeven.
Wil dit alles, wij zeggen niet volbracht, maar slechts aangekondigd worden, dan is een groot leger een allereerste noodzakelijkheid: en ziedaar het geheim van zijn optreden; de koning heeft gedacht dat misschien het Pruissische volk minder af keerig zal wezen, om hem zijn grootere legermacht toe te staan, wanneer het hoort dat het ministerie de groote doortastende politiek gaat beginnen. Hij heeft dus aan von der Heijdt, aan graaf Bernsdorff - de arme president-minister vorst von Hohenlohe kwam van zelf niet meer in aanmerking - hun ontslag gegeven, en heeft von Bismarck-Schönhausen opgedragen om tegelijk met von Roon een zuiver reactionnair ministerie te vormen. Wij herhalen hier het woord, dat de Debats in 1830 bij het optreden van prins Polignae ter neder schreven: Arme koning, arm volk!
Men begrijpt dat het overige Duitschland deze maand bijna niet anders heeft gedaan dat uitzien naar Pruissen. Wij zouden kunnen vermelden, dat onderscheidene congressen alsdaar zijn gehouden, doch zijn te veel overtuigd van het ware woord van Emile Girardin, dat men er slechts spreekt om te spreken, dan dat wij groot belang aan al die manifestatiën zouden hechten. Van eenig belang is alleen geweest de vergadering der juristen te Weenen, omdat het duidelijk aldaar bleek hoe zeer Oostenrijks streven om Pruissens politiek in Duitschland te dwarsboomen werd gewaardeerd. Terzelfder tijd werden de depêches openbaar, die tusschen Oostenrijk en Pruissen waren gewisseld betreffende de erkenning van Italië. Algemeen vond de onverbeterlijk hooge toon, dien von Rechberg tegenover von Bernstorff aansloeg, bijval. Men had tot nog toe nimmer in de depêches der diplomaten phrases gelezen van dezen inhoud: ‘Al de
| |
| |
waarborgen die Pruissen voor Oostenrijk bedingt zijn evenveel waard als het vel papier, waarop zij zijn geschreven.’ - En daar wij toch bezig zijn om de genoegens van het Duitsche volk gedurende deze laatste weken op te teekenen - hoe sober dit genot ook is geweest - zoo vermelden wij nog dat de heer Borries, minister-president van Hannover, gevallen is. De man die tot graaf was verheven omdat hij geheel het Duitsche volk woedend wist te maken, door zijn betuiging dat men liever Napoleon III zou inroepen, dan langer dat zoeken naar éénheid te moeten aanzien, viel, omdat hij zijn koning geen gelijk wilde geven, toen deze de oud-luthersche cathechismus aan zijn min of meer rationalistisch volk wilde opdringen. Hoe anti-orthodox dit volk ook moge zijn, op dien dag hoorde men in elke woning een psalm aanheffen.
Wenden wij thans den blik naar America, waar de kansen van het zuiden steeds zijn verbeterd.
Moeijelijk is het - bij het lezen dier wapenfeiten - zich voor te stellen, dat een jaar is verloopen, sinds Beauregard en Johnston den generaal Mac-Dowell bij Bull-run den 20sten Julij geheel en al versloegen. Waren toen ter tijde de overwinnaars onmiddellijk tegen Washington opgetrokken, dan ware, volgens het oordeel van alle bevoegden, die stad gevallen. Doch zij deden het niet, en het Noorden kreeg gelegenheid zich te organiseren. Mac-Clellan werd aan het hoofd van het leger in Virginia geplaatst, en de tactiek werd beproefd, om, behalve aan de Potomac, aan alle kanten der Vereenigde Staten legers uit te rusten, ten einde de Zuidelijke Staten als het ware binnen een vasten ring te beperken en op alle plaatsen tegelijk te bestoken. Men kreeg hierdoor tevens het voordeel, dat men den oorlog op die wijze in het hart van het Zuiden kon overbrengen, en de elementen, die aldáár voor de zaak der Unie nog hart hadden, gelegenheid gaf zich te verklaren. Die tactiek scheen uitstckend te gelukken, voor zoover men kon oordeelen over de militaire operatiën. Een zee-expeditie naar Charleston liep goed af: in het Westen bewogen zich weldra de troepen van 't noorden langs de Mississippi en verzekerden tevens Kentucky en Tenessee voor de Unie. Eindelijk werd Nieuw Orleans genomen en het Zuiden was dus als het ware binnen den kring der noordsche legers geplaatst. Een ding mocht echter te-recht verwondering wekken, dat nergens zich elementen vertoonden, die, nu het Noorden overwinnend binnentrok, zich met dat Noorden vereenigden. Zelfs de slavenbevolking
| |
| |
in het Zuiden hield zich rustig, en soms ontstond dan ook de bange twijfel, of de Unie dan wel waarlijk kon worden hersteld.
Ondertusschen stond Mac-Clellan met zijn leger nog steeds aan de Potomac, tegenover een legermacht van het Zuiden, die op geenerlei wijze was verzwakt. Te-recht begreep dat Zuiden, dat hier alleen en niet aan de Mississippi de groote slag moest geleverd worden. In ons vorig overzicht hebben wij dan ook het resultaat gemeld: het leger van Mac-Clellan leed bij Richmond een gevoelige nederlaag.
Wederom was het echter zeer vreemd, dat na dien slag bij Richmond in Julij, de overwinnaars niet dadelijk durfden voorttrekken. Terwijl een ieder dacht, dat Washington nu in gevaar was, hoorde men weinig dagen later, dat de legers van het Noorden weder gereed stonden een aanval af te wachten. Ondertusschen had de slag één resultaat gehad, te weten dat aan Mac-Clellan, die tot nog toe geen enkel voordeel had behaald, en die bovendien voortdurend werd tegengewerkt of misverstaan door den minister van oorlog, den heer Stanton, het opperbevel over de legers van het Noorden werd ontnomen, en dat in zijn plaats werd benoemd de generaal Halleck.
Het zijn de operaties van dezen Halleck, die in de laatste weken de aandacht hebben bezig gehouden, en die zoo treurige gevolgen na zich hebben gesleept.
Het waren drie groote legercorpsen, die den aanval van het Zuiden in Virginië moesten weêrstaan, die Washington moesten dekken, en de staten Kentucky, Ohio en Maryland moesten beveiligen. Pope, Burnside en Mac-Clellan moesten dien strijd voeren. Den 23sten Augustus trok het Zuiden op tegen Manassas-Junction, een plaats reeds bekend uit de schermutselingen van het vorig jaar. Daar stond generaal Pope met zijn divisie-generaals Mac-Dowell en Siegel. Een vreesselijke slag werd aldaar geleverd. Den éénen dag hadden de noordelijken, den anderen de zuidelijken de overhand. Doch het einde was, dat Pope, hoewel met een woedende verbittering elken voetstap gronds aan zijn vijand betwistend, voortdurend onder herhaald gevecht terug moest trekken: eerst tot Bull-run, toen tot Centreville, eindelijk in de verschansingen aan de Potomac. Ook Burnside moest terug; van Fredericksburg moest ook hij wijken naar de Potomac, terwijl Mac-Clellan Alexandrië bezette en bijna werkeloos bleef. Het resultaat van al die bewegingen was, dat met 't openen van de maand September Kentueky, Ohio en Pensylvanië open la- | |
| |
gen, en dat het slavengezinde Maryland moed vatte om zich met het Zuiden te verbinden. Washington was nu bepaald bedreigd. Hallecks operatiën waren geheel en al mislukt; het opperbevel werd hem weder afgenomen en aan Mac-Clellan teruggegeven.
Wanneer men thands zich de geografische positie goed voorstelt, dan zal men kunnen begrijpen, dat de positie van het Noorden allerhagchelijkst is. Virginië wordt ten westen, noorden en oosten geënclaveerd door de vier staten Kentucky, Ohio, Pensylvanië en Maryland. Zichier nu het plan van het Zuiden, zoo als het zich uit de veelzins strijdige berichten laat opmaken. Een gedeelte van het leger is in Kentucky binnengetrokken en stormt voort tot op Cincinnati. Een ander deel, onder bevel van generaal Stonewall-Jackson, trekt naar Pensylvanië, en is op dezen oogenblik in Maryland, zich legerende in de stad Hagerstown. Eindelijk bezet het derde en krachtigste leger onder generaal Lee de stad Leesturg ten noordwesten van Alexandrië. Aldus bewegen de Zuidelijken zich voort om gezamentlijk tegen Washington en Baltimore te kunnen optrekken.
Al de hoop van het Noorden is thands gevestigd op Mac-Clellan, alsmede op het versterkte kamp, dat tusschen de troepen van Lee en Jackson in Harpers-Ferry is geplaatst.
Wel is het gebleken met wat een energie dat Zuiden van de Vereenigde Staten weet te handelen. De afstammelingen der cavaliers uit de dagen der Stuarts, die zich steeds beroemden, dat zij te midden van hun slavenbevolking de krijgshaftige en ridderlijke usantiën der feodaliteit deden herleven, hebben getoond, dat zij den rapenhandel verstonden. Hun dictator Jefferson Davis blijkt ook nog een ander man te wezen dan de gemoedelijke Lincoln: de goede zaak heeft ook weder hier niet de beste verdedigers.
En wanneer wij thands na al het aangevoerde kortelijk den toestand der politieke ontwikkeling dezer laatste maanden nagaan, dan is het waarlijk niet te verwonderen, dat er soms een sombere blik op de toekomst wordt geslagen. In Italië, in Pruissen, in Frankrijk, in America: - overal zegeviert thands juist niet het edelste beginsel. Men begint te begrijpen hoe een Walpole op zijn ziek- en sterfbed, toen men hem vroeg wat men hem mocht voorlezen, antwoordde: alles is mij wel, mits het maar niet geschiedenis zij.
H.P.G. Quack. |
|