| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Amsterdam, 25 Maart 1862.
En France - zeide eens Mevrouw de Swetchine - la durée est un danger, comme c'est une force ailleurs. Deze gedachte hebben wij in verschillende vormen meer dan eens in de laatst vervlogen weken hooren toepassen. Gewoon om steeds in de dagbladen de bevelen van een alléénsprekenden meester te lezen, is ieder wonderlijk verrast nu hij voor de tweede maal sinds 1851 de debatten volgt van staatsligchamen, die, hoe kunstig ook zamengesteld, hoe vast ook aaneengeklonken, hier en daar een anderen toon doen hooren dan in den beginne was bedoeld. Zoo is dan de schoone harmonie verbroken, die 't Napoleontisch systeem in Frankrijk heeft bewerkt! denkt menigeen. De jaren van wezenlijken invloed en krachtdadige uitwerking zijn voor dat raderwerk voorbij. Het wispelturige Fransche volk heeft nu lang genoeg de regering der Napoleons verduurd; Parijs haakt naar verandering; en daar zijn er, die het einde van 't keizerlijk regime reeds durven voorspellen. - Het doet ons leed dat wij deze overtuiging niet kunnen deelen; wij beschouwen geheel de discussie over het adres slechts als een intermezzo dat telken jare de wel wat vervelende monotonie van het drama moet afwisselen, en dat intermezzo heeft zijn doel bereikt: de aandacht van allen is weder gespannen: en thands kan het gewone drama zijn gang hervatten.
Voordat wij echter de monoloog van den keizer met de behoorlijke stichting weder gaan aanhooren, zij het ons vergund het aardig gecostumeerde en door bruijante muziek begelcidde tusschenspel te bewonderen.
Te gemakkelijker zal ons dit vallen, omdat alles reeds is afge- | |
| |
loopen en beide de staatsligchamen, de senaat en het wetgevende ligchaam, hun adres hebben vastgesteld. De debatten van den senaat sloten den 3den Maart. Den gang der discussie hebben wij de vorige maand pogen te schetsen. Wij kunnen hier alleen bijvoegen hoe de latere zittingen telkens werden opgeluisterd door de gekheden van den ouden markies de Boissy, den gemaal van de aan alle lezers van Byron bekende gravin Guiccioli, welke oude pair van Frankrijk door tal van kiesche en onkiesche kwinkslagen de vergadering poogde te doen gevoelen dat zij toch inderdaad slechts comedie speelde. De vicomte de La Guéronnière had van de keizerlijke regering de voor hem en zijn antecedenten lastige taak gekregen van te bewijzen dat de Paus Rome moest behouden. Het was voor hem een min of meer moeijelijke zaak om juist het tegenovergestelde te verdedigen van datgene, wat hij vroeger in tal van brochures als redmiddel had aangewezen. Wanneer men deze moeijelijkheid in 't oog houdt, dan zal men zeer zeker instemmen in den lof die algemeen aan zijne redevoering werd gegeven. Ook Prins Napoleon heeft nogmaals zich doen hooren. Op de hem eigene hoogst onklassische, doch des te snijdender wijze heeft hij de geschiedenis der betrekkingen tusschen Rome en Frankrijk sinds het jaar 1765 geschilderd, en uit de depèches der verschillende gezanten toegelicht. Elk dier diplomatieke stukken werd in zijn mond een argument tegen de clericale partij; pijlsnel volgden zich de verwijten op elkander, en de conclusie van zijn rede was dat de Franschen Rome moesten verlaten. De redenaar voor het gouvernement, de minister zonder portefeuille, de heer Billault, nam daarop het woord, en verklaarde dat
de regering niet geheel de mecning van den prins deelde: na die verklaring werd de discussie kalmer, en het adres werd met 123 tegen 6 stemmen aangenomen. De senaat verklaarde daarin plechtig, dat het koningrijk Italië behebt was met ‘prétentions immoderées,’ terwijl het hof van Rome zich schuldig maakte aan ‘refus extrêmes.’
Terzelfder tijd dat het antwoord van den senaat gereed was, begon het wetgevend ligchaam de debatten over zijn adres. Vóór den aanvang der discussie had de keizer zorg gedragen de goede verstandhouding, die ten gevolge der dotatie aan graaf Palikao scheen verbroken, te herstellen. Den 4den Maart schreef Napoleon een brief aan de kamer, waarin hij de leden verhaalde hoe het incident tusschen hen ontstaan hem leed deed, hoe hij gaarne elk misverstand voorkwam, en dus het ontwerp van dotatic introk, om later een wet
| |
| |
voor te stellen, waarin hetgeen nu als uitzondering was voorgedragen voor het leger regel zou zijn. De afgevaardigden waren te zeer doordrongen van de algemeene zucht tot gelijkheid, die het gansche volk bezielt, om niet dadelijk den algemeenen maatregel toe te juichen, dien zij als exceptie voor een enkel geval zouden hebben verworpen, en de keizer bleef voor het leger de groote uitdeeler van macht en rijkdom. De discussiën over het debat konden alsnu een aanvang nemen.
Die debatten zijn inderdaad - wanneer men slechts het beginsel vasthoudt dat men ze niet moet vergelijken met de handelingen van waarlijk parlementaire ligchamen - zeer opmerkelijk geweest. Was er in den senaat slechts één oppositie, namelijk die van de vertegenwoordigers van 't cude Frankrijk, zoo ontmoeten wij al dadelijk in het wetgevend ligchaam, zij ook de zamenstelling daarvan minder gekleurd, tegenstand tegen de regering van drie verschillende zijden, van de republikeinen, van de clericalen en van de op economisch gebied zich noemende protectionisten. De eerste groep is niet zeer groot: slechts 5 leden, vier afgevaardigden uit Parijs en één uit Lyon, telt zij; het zijn de heeren Jules Favre, Picard, Hénon, Ollivier en Darimon; doch die kleine groep verdubbelt de kracht en de gelegenheid van den aanval: steeds staan die moedige strijders op de bres; de één stoot toe, de ander pareert, en al de behendigheid van den spiritueelen president de Morny is noodig om van tijd tot tijd aan de regering een glimp van recht te geven. Tegen eene aan 't ongeloofelijke grenzende gevatheid van een Picard, die op alle punten tegelijk de pijlen van zijn vernuft weet te richten, 't geestigst uitblinkend wanneer hij zich te goed doet in het tentoonstellen der geheel éénige zamenstelling van de stedelijke overheid te Parijs, weet men op het laatst niets anders te doen dan den spreker 't woord te ontnemen. Wat zal het wezen, wanneer de redenaar bij uitnemendheid, wanneer Jules Favre 't woord vraagt? Aller ooren zijn gespitst; die kalme toon wekt vertrouwen; hij spreekt enkele volzinnen; daar gewaagt hij er van, hoe zijn amendementen een programma genoemd zijn tegenover de officiëele redactie van het adres; en dat
woord officiëel wordt als een zinspeling opgevat, in zooverre de regering door haar organen haar eigen wenschen in 't adres zou zien geboekt, en een
storm ontstaat in de vergadering: de President roept tot de orde: doch Jules Favre laat zich het zwijgen niet opleggen; hij ziet zelf af van het woord. En nu wordt het op zijn beurt een handig verzocken van den voor- | |
| |
zitter om hem weder tot 't spreken te overreden, ten einde ten minste het verwijt te ontgaan van zelfs in de wetgevende kamer de vrije uiting der gedachte te smoren, en Jules Favre, gebruik makende van de positie hem gegeven, barst los, en in een gloeiende redevoering tast hij het keizerrijk aan dáár waar de kanker wortelt van haar bestaan; met andere woorden, al te wreed bewijst hij voet voor voet hoe elk der instellingen van dezen Napoleon louter in 't leven is geroepen ter wille van den schijn; hoe alles iets anders beteekent dan het werkelijk is; hoe alles een grooten leugen vormt. En nu moge tal van redenaars, ministers met en zonder portefeuille, opstaan en redeneren, en de Voorzienigheid aanroepen, en protesteren en zich moeijelijk maken; het woord is gesproken, en Jules Favre is de zedelijke overwinnaar.
De streng-clericale partij heeft ook in het wetgevend ligchaam den oppositie-toon aangeslagen. Reeds dadelijk in de eerste zitting begonnen Plichon en Kolb-Bernard de verwijten te herhalen, die door de senatoren waren te berde gebracht. Het viel echter der regering gemakkelijk deze sprekers te beantwoorden. Het was ook slechts het voorspel. De ware slag werd eerst geleverd toen die zeer uitnemende woordvoerder der Catholieken, de nog jeugdige afgevaardigde uit den Elzas, de heer Keller, in de zitting van den 11den Maart over de Italiaansche questie zijn redevoering hield. Het vorige jaar had voor het eerst doen blijken, welk een groot talent die tot nog toe onbekende man bezat, en de rede van dit jaar, zoo kalm, zoo waardig en toch zoo bijtend scherp, heeft wederom ten volle bewezen, dat de prefecten en maires nog voorzichtiger moeten wezen dan vroeger in het kiezen van candidaten voor 't wetgevend ligchaam. Overigens, hoezeer ook de vorm en toon van 't discours door ons wordt gewaardeerd, was de inhoud zelf der rede niet nieuw. Het geleek als twee droppelen waters op het bekende pamflet van Stahl over de revolutie. Het feit der Fransche revolutie van 1789 wordt uit zijn zamenhang gerukt, wordt tot een idee vervormd, en aan dat beginsel worden alle ongelukkige verschijnselen toegeschreven, waardoor het staatkundig leven van Europa wordt geteisterd. De revolutie is in die redeneering niet langer een bepaalde beweging der geschiedenis; neen, het is een bijzondere toestand van 't gemoed, het is een gevolg van het ongeloof aan 't Christendom: en overeenkomstig die beschouwing wordt de staatsvernieuwing van Italië beoordeeld.
| |
| |
Van nog een derden kant moest de regering worden aangevallen. Men herinnert zich hoe het eigenlijke Frankrijk inderdaad zeer protectionistisch is ten opzichte van zijn industrie. De reeks van economische maatregelen, die door den keizer onder 't beleid van den freetrader Michel Chevalier zijn genomen, heeft dus inderdaad niets dan wantrouwen verwekt. En daar ongelukkig hare tenuitvoerlegging zamengreep met den noodlottigen burgeroorlog in Noord-America, was er gelegenheid te over om van ongunstige resultaten te spreken. Deze feiten, handig genoeg door Jules Bramc en en Pouyer-Quertier tot een tafereel verwerkt, maakten de laatste zittingen van het wetgevend ligchaam zeer onstuimig. Men sprak van prijsgeven van eigen rechten aan Engeland; men weeklaagde over het lot der arbeiders in de fabrieksteden; men riep alle rhetorische figuren te hulp om te bewijzen, hoeveel beter inzicht de keizer in al deze zaken heeft dan zijn zeer getrouwe volksvertegenwoordigers.
Om deze drie groote incidenten heeft zich de discussie over het adres gegroepeerd; wij merken nog op, hoe de zittingen opgeluisterd werden door een goede redevoering van den vicomte de Lemercier en door een prachtige improvisatie van den marquis de Pierre; wij wenden ons thands tot de regering zelve, voor zoo verre zij op al die oppositie moest antwoorden. Twee ministers zonder portefeuille, Baroche en Billault, waren hiertoe aangewezen. Van Baroche valt niets te zeggen; de meer dan buigzame president van den Staatsraad wist telkens vrij handig heen te glijden dwars door de argumenten van de redenaars der oppositie: grooter talent echter heeft Billault in dit alles getoond: hem was de lastige taak beschoren om de positie van Frankrijk tegenover Italië en Rome te verdedigen; hij moest bewijzen, dat het even moeijelijk was uit Rome te gaan als er in te blijven, en te oordeelen naar de luide toejuichingen der gansche vergadering, is hem dit gelukt. De vroegere navolger van Guizot schijnt zijn meester te hebben geëvenaard: geen welsprekender woorden konden naar ieders oordeel gevonden worden om het status-quo te verheerlijken. Voeg daarbij, hoe hun pogingen ijverig ondersteund werden door den president van 't Ligchaam, den graaf de Morny, die zich telkens beijverde om te doen uitkomen hoe weinig waarde de regering aan al die redeneeringen der oppositie hechtte. En als om te bewijzen hoe de geheele discussie toch eigenlijk meer een theatrale vertooning dan een werkelijk practi- | |
| |
sche strijd was, sloot deze waardige voorzitter de vergadering met een korte aanspraak, waarin hij betoogde, dat wel is waar de kamer haar gevoelen oprecht moest zeggen, maar altijd avec élevation et avec modération: dat hij overigens die aanmerking maakte
opdat het zou blijken, hoe zeer hem het succès der leden ter harte ging (Je vous dis cela, Messieurs, parceque je veux votre succès avant tout). Een scherper bewijs, dat de keizer eigenlijk slechts een spiegelgevecht wil dulden, en 't liefst van zijn vertegenwoordigers acteurs maakt, is niet denkbaar. Intusschen schijnt deze geheele discussie echter in Frankrijk een zekeren, zij het dan ook ee voorbijgaanden, indruk gemaakt te hebben. Te oordeelen toch naar het woord van den keizer, toen het adres hem den 23sten Maart werd aangeboden, schijnt hem die oppositie te verdrieten. Vrij wrevelig spreekt hij van die opinions extrêmes qui malheureusement sont les plus empressées à se produire, en vrij duidelijk spoort hij de vergadering aan om niet alleen de oppositie in 't vervolg te doen spreken.
Zouden zij dan werkelijk gelijk hebben, die van woelingen en onrust in Frankrijk spreken? Ach, zij hebben gelijk, maar zij weten tevens hoe de keizer bezig is overal in de laatste weken de minste vrije uiting te bedwingen. Moeten wij de lange lijst van kwellingen weder vervolgen? vermelden hoe Renan als hoogleeraar is gesuspendeerd, omdat hij in zijn intreerede uitsprak, wat al zijn boeken behelsden? Is Ganesco, de hoofdredacteur der Courrier du Dimanche, niet gevangen genomen? Ja, de gansche redactie van den Courrier, Eugène Pelletan, Laurent Lapp, zit thans met den drukker in hechtenis. De Presse, de Opinion Nationale, la France Centrale, l'Espérance du Peuple hebben waarschuwingen gekregen: aan de woelingen der studenten is zeer schielijk een einde gemaakt: een zwager van kolonel Charras, de heer Scheurer, moet met drie maanden gevangenisstraf en 1000 franes 't misdrijf boeten van een exemplaar van het schimpdicht: le lion du quartier latin, te hebben verzonden. En middelerwijl wordt een baliemand met ridderordes gevuld en 64 maires met 't legioen van eer begiftigd. Terwijl dit in Frankrijk geschiedt, heeft in Pruissen de ontknooping der politieke ontwikkelingen plaats gehad.
De staatkundige feiten hebben aldaar sinds de maand October zoo logisch een gang doorloopen, dat het nagaan daarvan te vergelijken is met de lectuur van een hoofdstuk uit Hegels Philosophie der Geschichte. De krooning van den koning, de benoeming van den
| |
| |
aristocratischen minister von Bernstorff, de zeer liberale verkiezingen, de toorn van den monarch, de weifeling van een uit twee bestanddeelen bestaand ministerie, de excursie in de Duitsche politiek sinds het in de Pruissische staatswereld te benaauwd werd: het heeft alles geleid tot het ten laatste helder worden der positie: en bij het optrekken der nevelen ziet men den koning, omringd van geheel conservatieve ministers, alléén over op het staatstooneel, vanwaar de afgevaardigden zijn verwijderd.
Den 6den Maart vergaderde het huis der afgevaardigden om te beraadslagen over de motie van den heer Hagen, strekkende om de staatsbegrooting voor 1862 niet aan te nemen, tenzij de verschillende hoofdstukken van het budget gespecialiseerd aan de vergadering zouden worden overgelegd. Het gewicht van dit voorstel werd nog grooter, daar iedereen begreep dat het eigenlijk te doen was om zoodoende het budget van den minister van oorlog, den reactionnairen heer von Roon, te kunnen ontleden. Wanneer toch de drie hoofdposten van dat budget elk in haar onderdeelen zouden worden gesplitst, zou het toestaan dier sommen, waartegen men nu reeds zoo groote bezwaren opperde, geheel en al onmogelijk worden: iedere post zou worden geverifiëerd en verworpen.
De discussie nam een aanvang: de minister van finantiën, de heer von Patow, had vroeger als afgevaardigde het sterkst aangedrongen op die specialisering der begrooting, en de kamer had dus een gemakkelijke taak: doch sinds die minister met zijn vier overige liberale kampgenooten, de ministers von Schwerin, von Auerswald, von Bernuth en von Pückler, toegelaten had dat een von Roon, een Bernstorff en een von der Heydt naast hem hadden plaats genomen, was de positie een gansch andere geworden. Von Patow moest thands verdedigen dat de kamer geen recht had zulke eischen voor het tegenwoordige te doen. De liberale ministers waren niet anders dan de dienaren van de reactionnaire. Waartoe bleven zij nog langer op hun post; waartoe bezoedelden zij den vroeger zoo schoon verkregen roem?
Met 171 tegen 143 stemmen nam de kamer de motie Hagen aan: en het geheele ministerie bood dan ook dadelijk zijn ontslag aan den koning aan. De koning zou zich niet langer een Hohenzollern gevoeld hebben, wanneer hij aan de kamer had toegegeven; hij weigerde dus het ontslag der ministers te bekrachtigen; alleen de heer von Bethman-Hollweg, minister van eeredienst, kon zijn afscheid verkrijgen, en het ministerie moest er wel toe overgaan de kamer te
| |
| |
ontbinden. Voorts werd eenige dagen later, daar de president-minister de vorst von Hohenzollern-Sigmaringen reeds sedert langen tijd wegens ziekte afwezig was, het ministerie met een nieuwen voorzitter begiftigd, en wel met den voorzitter van het heerenhuis, den prins von Hohenlohe-Ingelfingen.
Toen eerst begrepen de vijf liberale ministers te moeten doen wat reeds lang hun plicht was geweest. Zij stelden een programma op waarnaar in de toekomst moest gehandeld worden, en legden dat den overigen ministers voor. Deze stelden van hun kant ook een programma. Aan de koning werd de keuze gelaten, en von Sel werin, von Patow, von Bernuth, von Pückler en von Auerswald traden nu voor goed af.
Men heeft in deze geheele geschiedenis een intrigue willen zien van den heer von der Heydt, die door de afwezigheid van den prins von Hohenzollern en de ziekte van von Auerswald feitelijk president van den ministerraad was geworden, en den koning zoo conservatieve denkbeelden inblies; doch zij ook dit alles waar, de intrigue was slechts aanleiding, de wezenlijke oorzaak van alles lag in de laakbare toegefelijkheid der liberale ministers, die menschen van gansch ander allooi naast zich lieten zitten: in de zwakheid der staatslieden, die zich steeds als middelaars tusschen kroon en volk beschouwden, in plaats van openlijk de regten van het volk te erkennen.
Hoe het zij: de minister von der Heydt, de reactionnaire bureaucraat, was meester van het veld, en naar zijn inzicht werden de nieuwe ministers benoemd. Behalve den prins van Hohenlohe, den graaf Bernstorff en den vrijheer von Roon, traden alsnu op als minister van binnenlandsche zaken de policiedirecteur von Jagow, als minister van justitie de procureur generaal graaf zur Lippe, als minister van den landbouw de graaf von Itzenplitz, als minister van eeredienst en onderwijs de heer von Mühler. De heer von der Heydt kreeg nevens het ministerie van den handel ook dat van finantiën.
Zoo bezit thands Pruissen een bepaald conservatief ministerie, dat blijkens de door haar openbaar gemaakte circulaires en aanschrijvingen besloten heeft op de nieuwe verkiezingen te werken, en het land - zoo als het heet - voor te lichten. De liberale aera van het jaar 1858 is voorbij. De koning staat weder tegenover zijn volk. Indien de nieuwe verkiezingen dezelfde mannen weder
| |
| |
in de kamer brengen, hetgeen allezins denkelijk is, staat het ergste te vreezen, en reeds fluisteren enkelen, wat een Hohenzollern van weleer over papieren constitutiën heeft gezegd.
Men neme zich echter in acht. De nieuwe minister van eeredienst, de zeer vrome heer von Mühler, heeft eens - zekerlijk toen hij wijn van de komeet had gedronken - het door heel Duitschland populaire lied gedicht: Grad' aus dem Wirthshans nun komm' ieh heraus, Strasze wie wunderlich siehst du mir aus. En ofschoon wij gaarne gelooven, dat het ministerie dat lied wel niet meer zal zingen, zoo wenschten wij echter, dat het den voorlaatsten regel gedurig in de ooren hoorde suizen:
Das scheint bedenklich mir, ein Wagestück!
Overigens wordt de vreugde over dezen omkeer van zaken door geen der Duitsche regeringen ontveinsd. Oostenrijk en Saksen denken niet meer om hun identieke nota's van de vorige maand. Zij wanen zich nu zeker, nu Pruissen de zaak van den vooruitgang openlijk van zich afstoot. Oostenrijk is zelfs bereid zich met den graaf von Bernstorff te verstaan omtrent maatregelen, tegenover Keur-Hessen te nemen. En al de regeringen van de kleinere staten hopen thans gezamenlijk met Pruissen tegen het National-verein te kunnen losvaren. Wel is waar heerscht onder het Duitsche volk zelf bekommernis, ziet men wantrouwend naar de zijde, waarop men sinds eenige jaren zoo hoopvol had gestaard, heeft Pruissen op dit oogenblik de Duitsche natie van zich vervreemd, en zal men niet licht meer voor de Duitsche vloot zijn geld aan den Berlijnschen minister zenden; doch wat nood? De koning door Gods genade heeft het volk niet meer noodig; het inzicht van dat volk in staatszaken is ein beschränkter Unterthanenverstand, en zijn trouw is Hundedemuth: zijn geld alleen kan men gebruiken ten einde er een leger mede op de been te houden.
Ook Italië heeft in deze in velc opzichten droevige maand Maart geen blijde feiten aan te wijzen.
Wat velen reeds lang hadden gevreesd is eindelijk geschied: Rieasoli is voor de hem omringende intrigues bezweken, en Ratazzi heeft zijn plaats als eerste minister van Italië ingenomen.
Wij gelooven, dat dit feit van Italië menig treurig gevolg kan hebben. Vooreerst omdat daardoor bewezen wordt, dat men weder wil toegeven aan het verlangen van het hof der Tuileriën, voor 't welk de standvastigheid en onwrikbaarheid van Rieasoli onuitstaan- | |
| |
baar waren, maar ten anderen omdat èn koning èn volk door het niet waardeeren van dien man, bewijs hebben gegeven meer van zenuwachtige veranderlijkheid, dan van politieken zin.
Het is waar - en het is ook niet door ons ontkend - Ricasoli bezat niet de buigzaamheid, de lenigheid, die zijn grooten voorganger kenmerkten; hem
was niet eigen die gemakkelijke gave om telkens een ander punt van aanval te kunnen kiezen; om, wanneer hier te veel was gewaagd, dáár de fout te
herstellen; om telkens nieuwe combinaties te scheppen, en telkens den vijand van streek te voeren: doch bezat hij ook die groote veelzijdigheid
niet, hij deed niet onder voor Cavour waar het de overgave aan het ééne groote denkbeeld, Italiës éénheid, betrof, en op zijn grootsche eenzijdigheid stuitte al het mesquine, al het dubbelzinnige af, waarin de tegenstander te Parijs hem en Italië poogde te verstrikken. Ratazzi, die den schijn op zich heeft geladen van zijn portefeuille uit Parijs te hebben gaan halen, en de koning, die het met den fieren president-minister moeijelijk kon uithouden, zullen weldra de vruchten plukken van hunne in deze zaak weinig edele rol.
En reeds moet Ratazzi de moeijelijkheden ondervinden, die hij zelf heeft opgeroepen.
Wel niet van de zijde van Ricasoli; want nadat Ratazzi in de zitting van den 8sten Maart voor het parlement zijn programma had ontwikkeld, en de punten van tegenstelling met zijn voorganger had doen uitkomen, daarin bestaande, dat hij afkeurde la politique de l'isolement, en meer op de hulp van Europa wilde vertrouwen dan Ricasoli, en ten anderen, dat hij slechts naar Rome wilde gaan in overeenstemming met Frankrijk: - stond Ricasoli op en verklaarde op een waardige, eenvoudige wijze, dat hij voor zich geloofde, niet geheel het vertrouwen der kamer te bezitten, dat hij te midden van allerlei argwaan zich zag geplaatst, en dus besloten had de regering neder te leggen: ‘ik heb - dus eindigde hij met zekere fijnheid zijn korte rede - alleen van de constitutioneele oorzaken van mijn aftreden als minister gesproken.’ Sinds dat oogenblik heeft Ricasoli het veld open voor zijn opvolger gelaten, en is naar Zwitserland vertrokken.
Ratazzi heeft in zijn voordeel, dat hij de boezemvriend van den koning is; hij is daarbij oprecht constitutioneel, zelfs met min of meer democratische neigingen, en hij is voorts geheel het tegenbeeld van Ricasoli: is deze een trotsch edelman, Ratazzi is de zeer bewe- | |
| |
gelijke en alles omwoelende advocaat; sprak de één zeer weinig, maar dan zeer snijdend: Ratazzi grijpt bij iedere gelegenheid 't woord, en is geheel meester van het debat. Het ministerie, dat hij heeft weten te groepeeren, is verre van onbelangrijk. Minister van openbare werken is Depretis, 't hoofd der linkerzijde, de gewezen prodictator van Sicilië; minister van marine is de admiraal Persano, de innemer van Ancona; minister van finantiën is de jonge Quintina Sella, wiens reputatie in het parlement zeer groot is; minister van koophandel is de markies Pepoli, de bekende edelman uit Bologni, kleinzoon van Murat en zwager van den zoo even ontslagen president-minister van Pruissen, den prins von Hohenzollern Sigmaringen, en minister van justitie is Mancini. De portefeuille van buitenlandsche zaken is nog niet bezet, en Ratazzi heeft dus vooreerst de twee ministeries van binnen- en buitenlandsche zaken opgenomen, zoodat het verwijt, dat zoolang tegen Ricasoli is gericht, thands zijn opvolger weder kan treffen.
Op zoodanige wijze geconstituëerd, heeft Ratazzi in het parlement den strijd begonnen. Gallenga, warm aanhanger van Ricasoli en de bekende correspondent van de Times, waagde den aanval, en deed den 17den Maart een motie, waarin hij het optreden van het ministerie Ratazzi afkeurde. Deze daad gaf aan Ratazzi gelegenheid zich een positie te verzekeren, want toen eenige leden voorstelden om de motie te ecarteren, daar het ministerie nog niet den tijd had gehad eenige daad van belang te ondernemen, stond de presidentminister op, en verklaarde daarmede geen genoegen te kunnen nemen; hij vroeg vóór alles het vertrouwen van de kamer. De stemming tegen Gallenga moest wezen een adhaesie aan Ratazzi. Zoo niet, dan legde hij de portefeuille neder. 210 stemmen tegen 80 bevestigden daarop het aanblijven van Ratazzi.
Aldus was de stelling in de kamers gewaarborgd, sinds ook tot president van de kamer een vriend van Ratazzi, de Venetiaan Tecehio is gekozen: doch de wezenlijke moeijelijkheid - een ieder begreep het - lag daarbuiten.
De partij van Garibaldi toch, tot nu toe bedwongen, had zich weder ten strijd toegerust. Ten tijde dat Garibaldi zijne expeditie tegen Sicilië beraamde, hadden zich in alle steden van Italië comités van voorzorg gevormd, ten einde geld en vrijwilligers bijeen te zamelen. Toen de expeditie en de oorlog was geëindigd, hadden zich die comités overal blijvend geconstituëerd, om de éénheid van Italië
| |
| |
te blijven bevorderen. Die comités nu waren tot een algemeene vergadering te Genua opgeroepen, en Garibaldi opende den 9den Maart de groote vergadering. Deze vergadering besloot al dadelijk stappen aan te wenden om Mazzini terug te roepen en maakte zich gereed om de leiding van zaken in Italië op zich te nemen.
Sinds dien tijd is Garibaldi weder op den voorgrond verschenen. Hij heeft Milaan bezocht, en zijne reis is een triomftocht geweest: allerwege heeft hij de onder de tijdsomstandigheden gebukte gemoederen opgewekt: als een zaaijer is hij rondgegaan, woorden van vuur sprekend, zonder in het voortgaan achter zich te zien. En de indruk is overal te bespeuren. De hand zoekt het gevest van den degen: weet men dan niet dat het zwaard gegeven is opdat niet iedereen knecht zij? de echo weêrkaatst aan alle kanten 't woord bevrijding: en de slotsom van alles is, dat niet Ratazzi, maar Garibaldi meester der positie is.
Waartoe dit alles? - zoo vragen velen: is dan het oogenblik van handelen nu gekomen? En deed Garibaldi niet veel beter die gelegenbeid af te wachten, stil te Caprera vertoevend?
Wij weten geen ander antwoord dan dit, dat het volk - en Garibaldi en het volk zelf met al zijn instinet en zijn trouw - soms beter en scherper ziet dan de geslepenste staatslieden. Gansch anders dan Hugo Grotius deed, lezen knapen in Terentius, luidt het spreekwoord: waar de één een motief ziet dat zijn hart doet slaan, bemerkt de ander slechts een ingewikkeld probleem: en ook op het gebied der staatkunde ziet het verstandigste hoofd niet altijd het verst. Zoowel het hof te Rome, als de Oostenrijkers in Italië, voelen zich meer dan ooit benaauwd; keizer Frans Jozef zag met angst den redder van 't jaar 1848, prins Windischgrätz, sterven; ‘when shall such hero rise again?’
De onlusten in het zuidoostelijke deel van Europa zijn mede op verre na niet bedaard.
In Griekenland blijft de burgeroorlog stand houden. Sinds dat veelbelovend land onder het gezegende bestuur van een Beijerschen prins is geplaatst, heeft opstand op opstand elke politieke ontwikkeling tegengehouden. In Januarij 1833 kwam Otto uit Duitschland, en in dat zelfde jaar stond het volk op; in 1834 beleefde men den opstand in den Peloponnesus; van 1835 tot 1840 kwelden onlusten en rooversbenden, den geheelen tijd door, het land; in 1843 had de opstand in Athene plaats; in 1847 en 1848 die in Euboea
| |
| |
onder den generaal Kriziotis; in 1852 stonden de boeren in Messenië op onder Populaki, en in 1854 werd de opstand alleen weêrhouden door de Fransche bezetting van den Piraeus. Het zou geheel bezijden de waarheid wezen, dit alles te willen wijten aan de regering van koning Otto en zijn strijdhaftige gemalin; Edm. About heeft in zijn geestig werk over Griekenland genoeg bewezen, dat het volk voor het minst even wijs is als zijn geëerbiedigde vorst: Arcadie en zijn inwoners ziet er ook een weinig anders uit in de werkelijkheid dan in de Opera: doch te loochenen valt het ook niet, dat de groote mogendheden de slechtste keuze ter wereld hebben gedaan, toen zij koning Otto aan Griekenland tot heerscher gaven. Daarbij voegt zich het ongeluk, dat de koning geen kinderen heeft. Griekenland weet tot nog toe niet aan wien zij na den dood van Otto zal gehoorzamen. Men beloofde de kroon eerst aan Luitpold, derden zoon van koning Lodewijk van Beijeren; deze bedankte echter van godsdienst te veranderen. De vierde zoon, prins Adalbert toonde zich rekkelijker op dit punt: doch indien hij koning wordt, zal Griekenland de kennismaking moeten hernieuwen, en wederom een vreemden koning hebben. De opstand, thans in Nauplië en op het eiland Syra uitgebarsten, toont voor de zooveelste maal aan, dat als men toch de keuze heeft, het Beijersche vorstenhuis niet het meest geschikte voor de Grieksche natie is. Altijd in de veronderstelling, dat koningen en natiën voor elkander moeten passen.
Polen heeft deze maand weder de strenge hand van zijn overweldiger moeten gevoelen, en Rusland zelf heeft de dagen zich kunnen herinneren toen het gansch Europa min of meer leidde; de getuige van haar gewezen grootheid, de kanselier Nesselrode, is op 82jarigen leeftijd deze maand overleden. Sinds den tijd dat hij voor zijn meester Alexander I den val van Napoleon zocht voor te bereiden en het systeem van de heilige Alliantie wist te grondvesten, was hij voor Rusland de onderteekenaar van al die veelvuldige tractaten en declaraties, waarmede toen ter tijde Europa werd geregeerd. De dood van Alexander verminderde geenszins zijn invloed. Keizer Nicolaas vond in hem den altijd even bereidwilligen dienaar: in al de diplomatieke overwinningen van dien keizer was hij de eigenlijke leider: de oorlog met Frankrijk en Engeland vond hem nog op zijn post, en het was eerst de troonsbeklimming van Alexander II, die hem noopte om 't staatstooneel te verlaten, ten einde ten laatste rust te nemen. Hij
| |
| |
had altijd de Duitsche partij in Rusland voorgestaan, en zich tegen de oud-Russen verklaard.
Belangrijke zaken zijn gedurende deze maand in America geschied.
Natuurlijk is het 't streven van het Noorden om het Zuiden vooreerst te verdrijven uit de zoogenaamde grensstaten, ten einde die staten, welke nog tusschen slavernij en vrijheid weifelen, voor de Unie te behouden.
Terwijl dus aan den oostelijken kant der V.S. aan de Potomac Mac-Clellan nog steeds het geschikte oogenblik afwacht om het tegenover hem staande zuidelijke leger aan te vallen, en in 't westen generaal Halleck Missouri onderwerpt, waren voorloopig alle krijgsoperatiën van het noorden daarheen gericht om den vijand uit Kentucky en kon het zijn uit Tenessee te verdrijven.
Kentucky nu wordt ten noorden begrensd door de Ohio, die bij Caïro in den Mississippi valt. In die Ohio vloeijen van het Zuid-Oosten naar het Westen de rivieren de Tenessee, de Cumberlandrivier en de Groene-rivier. Elk dezer drie kleine riviertjes wordt door een aan de zuidelijke troepen toebehoorend fort gedekt. Aan de Tenessee ligt op deze wijze het fort Henry, aan de Cumberlandrivier staat het fort Donnelson, aan de Groene-rivier is het strategische punt Bowling-Green gelegen.
Welnu, de militaire beweging van het Noorden was aldus ingericht, dat de legers, in drie colonnes zich voortbewegende, deze drie forten zouden innemen, om op deze wijze de hoofdstad van Tenessee, Nashville te benaderen.
De militaire onderneming schijnt ten volle te zijn gelukt. Het eerst kwam het bericht van de inname van fort Henry; de zuidelijke troepen gedroegen zich zeer lafhartig, namen ijlings de vlucht, en de generaals' Smith en Grant zetten de vluchtelingen achterna: iets later werd de tijding openbaar, dat het fort Donnelson door den generaal Grant was bemachtigd: het punt Bowling Green werd mede door de Noordelijken bezet, en acht dagen na de inname van het fort Donnelson was Nashville in de hand der Noordelijken.
Dus zijn Kentucky en Tenessee vrij waarschijnlijk voor de Unie verzekerd en behouden.
Wanneer wij thands nog het oog slaan op den westelijken kant der Vereenigde Staten, dan bemerken wij dat de noordelijke generaal Halleck in Missouri meester van het veld is, zijn tegenpartij generaal Price is steeds meer naar het westen, naar de territoriën der India- | |
| |
nen opgerukt, terwijl de generaal van het noorden, Curtis, in Arkansas van eenige plaatsen zich heeft meester gemaakt. Men wacht aan die zijde op de maritieme expeditie naar Nieuw-Orleans, om de krijgsoperatiën goed te kunnen aanvangen.
Doch de ware beslissende veldslag - een ieder gevoelt het - moet aan het oosten aan de Potomac geleverd worden, en dag op dag worden de legers van het noorden daar op nieuw versterkt en geoefend, opdat met het begin van de lente aan de ondragelijke positie een eind kan worden gemaakt.
Terwijl de troepen van het noorden aldus zegevierend de grensstaten binnentrekken, om welhaast - indien zij niet gestuit worden - in de eigenlijke staten van het zuiden, de zoogenaamde golfstaten, in te rukken, hebben beide de Presidenten, zoowel Jefferson Davis als Lincoln, iets van zich doen hooren.
Den 22sten Februarij had te Richmond de wederverkiezing plaats van Jefferson Davis tot president van het zuiden. Slechts elf staten hadden aan de keuze deelgenomen, want Kentucky en Missouri waren door den vijand bezet. Bij die gelegenheid hield Jefferson een rede, waarin hij nogmaals de motieven der afscheiding herhaalde, en ontwikkelde wat door hem in den loop van het jaar was verricht. Opmerkelijk was het, dat de president zelf moest erkennen, dat op 't oogenblik het zuiden het onderspit delfde; ‘de stroom van het oogenblik is thans tegen ons’ riep hij uit: doch zijn vast vertrouwen was het, dat het noorden niet lang den strijd zou kunnen volhouden: en misschien was het 't doel der Voorzienigheid om hen des te hooger de weldaden der vrijheid te doen achten, naarmate de offers zwaarder waren, die zij moesten brengen.
Daartegenover heeft Lincoln een andere, een hoopvoller toon aangeslagen. In de eerste week van Maart heeft hij een boodschap aan het Congres gezonden, waarbij hij het Huis verzocht mede te werken om geldmiddelen te verschaffen aan iederen staat, die zou verkiezen om de slaven in zijn gebied achtereenvolgens vrij te koopen. Allereerst wil hij dien maatrgel hebben toegepast op de grensstaten, die aldus hoegenaamd geen reden meer zullen hebben de zaak van het zuiden voor te staan. En wat het daartoe benoodigde geld betreft, het duren van den oorlog, het op de been houden van zoo groote legers, zou evenveel, zoo niet meer, geld vereischen dan de geheele vrijkooping van alle slaven.
Wonderlijk heeft deze tijding geheel America en ook Europa ver- | |
| |
rast. Men had niet gedacht, dat Lincoln zoo spoedig de groote zaak der vrijheid ter harte zou nemen; men meende, dat hij zijn programma, het herstellen der Unie, alleen en allereerst zou willen volvoeren; doch zie: als op eens gaat hij het abolitionisme als middel tot dat doel gebruiken, en nu eenmaal het middel is ter hand genomen, zullen de gevolgen niet uitblijven.
Want elk edel beginsel, zij het slechts een enkele maal gebezigd, is als de beek, die door het veld heeft gevloeid: zij ook de bron waaruit ze ontsprong verdroogd, het is op die plaats, dat 't gras en de kruiden weliger tieren, dat de bloemen schooner en ranker haar stengel opheffen.
Het congres heeft het middel, door Lincoln voorgesteld, goedgekeurd.
H.P.G. QUACK. |
|