te wijden aan hetgeen hier te lande op theologisch en kerkelijk gebied omgaat. Ik vind mij te meer geregtigd, dit als de ware voorstelling der zaak aan te nemen, daar ook de Heer van Rhijn, wiens getuigenis in dezen als competent is aan te merken, mij in een hiertoe betrekkelijk schrijven de verzekering geeft, ‘dat de woorden van den Hr. de la Saussaye bij zeer velen in het geheel niet dien indruk hebben verwekt,’ dien ik daaraan heb toegeschreven, ‘al volgde er’ - om redenen, die met den inhoud en de strekking dier woorden niets te maken hebben - ‘geen luid bravo op,’ zooals het geval mogt zijn met zijne eigene voordragt, naar het schijnt ‘vooral om de eigenaardige zegenbede, waarmede hij haar besloot, en die, eene improvisatie zijnde, in de gedrukte acten niet kon of behoefde te worden opgenomen.’
Het strekt mij natuurlijk tot groot genoegen, hier opentlijk te mogen verklaren, dat ik gedwaald heb in de opvatting van den zin en de bedoeling der woorden, die door den Hr. de la Saussaye te Barmen gesproken zijn, en dat ik, door op sommige uitdrukkingen een nadruk te leggen, dien zij mij in zijnen mond thans blijken niet gehad te hebben, mij onwillekeurig aan misverstand daarvan heb schuldig gemaakt. Na de ontvangen toelichting mag ik 't er voor houden, dat mijn Leidsche ambtsbroeder, wien ik, in weerwil van ons verschil van standpunt, te veel achting toedraag om hem niet liever te prijzen dan te kwetsen, het in de hoofdzaak met mij eens is, wat namelijk betreft het indienen van klagten op buitenlandsche kerkvergaderingen over hetgeen in onze kerkelijke en godgeleerde wereld gebeurt. Zoo op dit punt nog eenige dissensie tusschen ons bestaat, het kan dit alleen zijn, dat ik voor mij, indien ik in de plaats van den Hr. Chantepie de la Saussaye ware, nog altoos bezwaar zou maken, om ‘onze kerk’ als ‘eine leidende und streitende.’ voor vreemdelingen te beschrijven, zonder tevens iets van de groote en wezentlijke voorregten te doen uitkomen, die wij, vooral waar die vreemdelingen meest Duitschers zijn, boven ben vooruit hebben. Doch ik ben in dat opzigt in zijn oog misschien al te zeer optimist.