De Gids. Jaargang 18
(1854)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 709]
| |
De Donau-vorstendommen.
| |
[pagina 710]
| |
getelheid te worden ontrukt, behooren de inwoners van het oude koningrijk Dacië, de Roumanische stammen, aan de oevers van den Donau gevestigd. Vreemd voorzeker mag de weinige belangstelling worden genoemd, die het Westelijk Europa schijnt te koesteren voor een grond, die getuige is geweest van wereldhistorische gebeurtenissen, welke den gewigtigsten invloed hebben uitgeoefend op de ontwikkeling der beschaving en verlichting, en die welligt bestemd is om in onze dagen op nieuw het tooneel te worden van een strijd, waarvan de uitslag door geheel ons werelddeel met spanning wordt te gemoet gezien. Terwijl de geschiedenis met angstvallige naauwgezetheid de minst beteekenende voorvallen van de eene natie opteekent, schijnt zij van het bestaan der andere ten eenenmale onbewust, of - erger nog! - acht zij zich geregtigd, dat bestaan als een onbelangrijk feit, met vlugtige vingerduiding of onverschillige aanstipping voorbij te gaan. En zoo die miskenning alleen de volkeren trof, die geen roemrijk verleden hebben aan te wijzen, of geene kiemen voor de toekomst in zich bevatten; die sedert hunne wording steeds een kwijnend leven hebben voortgesleept, waarvan de waarneming als onbeloonend mogt worden beschouwd, men zoude welligt vrede kunnen hebben met de grilligheid der historie. Doch waar het een volk geldt, dat niet alleen op oudheid en oorspronkelijkheid mag bogen, maar tevens aanspraak mag maken op onze belangstelling en sympathie door zijn edelen en vriendelijken aard, door de schoone rol, die het gedurende zijn onafhankelijk volksbestaan heeft gespeeld en door de waardige houding, welke het onder vreemde heerschappij heeft weten te bewaren; daar voorzeker moet het der geschiedenis tot verwijt worden gemaakt, dat zij de ginds en her verspreide bouwstoffen niet tot een geheel heeft vereenigd. De glorie van 't verleden kan door den lijdelijken toestand van het heden niet worden uitgewischt, en een volk behoudt regt op ons meêgevoel, zoolang het zijne individualiteit weet te handhaven en nog op eene zelfstandige toekomst durft hopen. Gedeeltelijk moge die weinige belangstelling haren grond vinden - gelijk Michelet meent - in de gedurige en elkander snel opvolgende wisselingen, waaraan de Donauvorstendommen hebben bloot gestaan; gedeeltelijk moge de aandacht zijn vermoeid door de onophoudelijke overheersching | |
[pagina 711]
| |
van magtige naburen, welke het nationale element naar den achtergrond deed wijken; maar er door geregtvaardigd wordt zij niet. Zoo de gebeurtenissen der laatste dagen dan ook geacht kunnen worden voor de Vorstendommen ééne goede zijde te bezitten, zij zoude deze zijn, dat de opmerkzaamheid zich op hen heeft gevestigd, en de Russische bezetting van hun grondgebied de vraag heeft doen ontstaan, in welk een land en onder welke stammen de Moscoviet zijne tenten heeft uitgespannen. De geschriften, wier titel we aan 't hoofd van dit opstel hebben geplaatst en welke alle - met uitzondering van het werk van Emerson Tennent - van dit jaar of het einde van het vorige dagteekenen, zijn dan ook hoofdzakelijk hunne uitgave aan den nieuwen strijd verpligt, dien het Westen heeft gemeend voor het behoud van Europa's evenwigt en het stelsel van de integriteit der staten tegen den Colossus van het Noorden te moeten wagen. Zij kunnen een leiddraad vormen voor de beoefening van de geschiedenis der Roumanische volken en zijn niet onbelangrijke bijdragen tot de waardering van hun karakter en hunne zeden en tot de kennis van den grond, dien zij bewonen. Vooral tot het laatste kan het werk van Dr. Ungewitter, dat aan de gròotste uitvoerigheid een geordend plan en juistheid paart, de behulpzame hand bieden, hoezeer dan ook zijne politieke beschouwingen - om zijnen bekenden tegenzin tegen Groot-Brittanje en tegen de constitutionele beginselen - niet dan met de uiterste omzigtigheid en behoedzaamheid moeten worden gelezen.
De Donau-Vorstendommen - Wallachije en Moldavië - vormden met Zevenbergen of Transylvanië en de Banaat van Temesvar het oude koningrijk Dacië. Zij werden oorspronkelijk bevolkt door Sarmatische stammen, die zich reeds tijdens de eerste Romeinsche keizers door hun krijgshaftig karakter geducht wisten te maken en meermalen de Romeinsche legioenen versloegen en zelfs Dominitianus dwongen hun een jaarlijkschen cijns te betalen. Doch eindelijk maakte Trajanus, na een bloedigen oorlog van | |
[pagina 712]
| |
vijf jaren, aan hun rijk een einde. Hij trok den Donau over bij Tourno-Severin, waar hij door Apollodorus van Damascus de beroemde brug deed leggen, welke zijn naam voert en waarvan de overblijfselen nog thans, bij laag getij, zigtbaar zijn, en veranderde het koningrijk Dacië in een wingewest van Rome. Dertig duizend kolonisten werden door hem gezonden om de nieuwe provincie te bevolken en, aan huis en haard gehecht, vormden hunne nakomelingen de kiem der latere bevolking en drukten aan het land dien romeinschen stempel in, die nog thans in de taal en zeden der Wallachijers en Moldaviërs zigtbaar is. Terwijl de verschillende stammen van Barbaren, welke achtereenvolgend als een stortvloed het land overstelpten, weinige sporen van hun tijdelijk verblijf hebben achtergelaten, bleef de kolonie van Trajanus, schoon bijna voortdurend onder vreemde heerschappij, het ware inheemsche element. Nog bij voorkeur noemt de bevolking der Vorstendommen zich dan ook Roumuyi of Roumanen en tracht de herinnering aan hare roemrijke afkomst levendig te houden door hare gehechtheid aan voorvaderlijke kleeding en vooral door het zuiver bewaren harer eigene taal. Zoo vormde zij een krachtig bolwerk tegen het indringend barbaarsche element en werd een grenspost, die goede diensten bewees aan de zaak der beschaving; - al bleek zij ook onmagtig om de elkander voortstuwende nomadische stammen te weêrstaan, zij hield zich zelve echter vrij van hunnen geest en kweekte zorgvuldig de verlichting aan, welke het voorgeslacht haar als een kostbaar erfgoed had toevertrouwd. Niet lang mogt de Romeinsche kolonie zich in een vredig bestaan verheugen onder het beheer harer prefecten; - Aurelianus stond haar, bij den verzwakten en ontwrichten toestand van het keizerrijk, in het jaar 264 aan de Gothen af, die gedurende eene eeuw hunnen nieuwen staat wisten te handhaven, doch eindelijk door de overmagt der Hunnen werden verdreven. Onder de heerschappij der Gothen werd het Christendom in Wallachije ingevoerd, omstreeks het einde der vierde eeuwGa naar voetnoot1. Na den dood van hunnen moedigen aanvoerder Alarik, zagen ook de Hunnen | |
[pagina 713]
| |
zich verpligt het veld te ruimen voor de Gepiden, welke op hunne beurt, na eene even kortstondige vestiging, door de Longobarden werden opgevolgd, wier Koning Albuinus in het jaar 550 van het land bezit nam. Maar ook deze waren niet bestemd, er blijvend hunne tenten op te slaan. - Eene nieuwe horde drong op de vruchtbare streek aan en slaagde er in de laatste heerschers te verdrijven; het waren de Avaren, die echter weldra in het lot van hunne voorgangers deelden. Slaven en Bulgaren eischten hun aandeel in den grond en het noorder stroomgebied van den Donau werd hun eene gemakkelijke en welkome prooi. Terwijl de stammen, die hun in de landverhuizing waren voorgegaan, noode den tijd hadden tot rustige vestiging, schijnen zij in dit opzigt gelukkiger geweest te zijn en heeft het Slavisch element blijvende sporen in de Vorstendommen nagelaten en zich met het Romeinsche vermengd. Maar nog was de rij der wisselingen verre van gesloten. In de elfde eeuw rukten frissche Aziatische stammen, Scythen en Tartaren - Petschenegen en Kumanen - op Wallachije aan. Ditmaal was de oorspronkelijke bevolking, door Bulgaren en Slaven versterkt, echter minder lijdelijk. Zij onttrok zich aan de heerschappij der nieuwe meesters en zocht eene wijkplaats over het Karpathische gebergte, in de landen, die aan den noordergrens der Donaustreken paalden. Verschillende koloniën werden door hen in Hongarije en Zevenbergen gesticht, waar zij, verwijderd van het tooneel der beweging, zich ongestoord aan landbouw en veeteelt konden wijden. Onder deze koloniën bekleedden die van Fagaras en Maramoroch eene eerste plaats. Maar schoon ze in het vreemde land eene rust en welvaart genoten, welke zij op den voorvaderlijken grond schaars hadden gekend, toch bleven de uitgewekenen met smachtend verlangen uitzien naar de ure, waarop ze weêr in hun erfdeel zouden worden hersteld. - En die ure sloeg. De rustelooze stammen, die het land hadden bezet, verlieten het voor nieuwe gewesten, nadat zij den grond hadden uitgemergeld en have en goed der inwoners geplunderd. Toen keerden de volkplanters terug onder het beleid van twee hoofden, Rhaddo Negro en Bogdan, waarvan de eerste met de kolonisten van Fagaras zich in Wallachije, en de laatste met de uitgewekenen van Maramoroch zich in Moldavië weder vestigde. Naar Bogdan ontving Moldavië den naam van Bogdania, zoo als | |
[pagina 714]
| |
het ook thans nog door zijne inwoners wordt genoemd. - De beide aanvoerders namen den titel van Waiwode aan en stelden aanvankelijk hun gebied onder de bescherming der Hongaarsche Koningen, waarvan zij zich vasallen verklaarden. Deze suprematie duurde echter slechts korten tijd en reeds in het begin der veertiende eeuw werd de volkomene onafhankelijkheid der Donaustaten erkend en hun grondgebied vergroot door de toevoeging van Crajova, dat door zijnen Ban aan Wallachije werd afgestaan. Zoo men de geschiedenis gelooven mag, wisten de Roumanische stammen gedurende de anderhalve eeuw van hun zefstandig en ongestoord volksbestaan eenen trap van ontwikkeling en welvaart te bereiken, welke onze bewondering verdient. Geboren landbouwers, nijver en arbeidzaam van aard, hergaven zij aan den dankbaren bodem zijne vroegere vruchtbaarheid en trokken rijke rente van de vlijt en de zorg aan graanveld en veestapel besteed. Deze tijd van rust en voorspoed was echter bestemd slechts een tusschen-tijdvak te vormen en de herhaalde bloedige oorlogen tegen de Barbaren te scheiden van den niet minder hardnekkigen en langdurigen krijg tegen den Islamiet. In 1391 werd de eerste strijd tegen den nieuwen vijand door de Wallachijers, onder den Waiwode Mirza, beproefd, doch door Sultan Bajazet verslagen, zagen zij zich genoodzaakt eene schatting van 3000 piasters aan de Turken te betalen. Het zoude ons te ver voeren, wanneer wij de geschiedenis van den ongelijken kamp wilden volgen, voortdurend door het moedige kroost der Romeinsche kolonisten tegen de Turken gestreden - iedere poging om zich aan den invloed der laatste te onttrekken bleek vruchteloos en werd door meerdere afhankelijkheid van den vijand gevolgd, tot eindelijk Sultan Mahomet II den Waiwode Dracula onttroonde en zijnen broeder Wladus aanstelde tot Pacha van Wallachije. De overeenkomst, bij die gelegenheid gesloten, erkende de souvereiniteit der Porte, hoezeer zij dan ook in vele andere opzigten voor de overwonnenen gunstig mogt worden genoemd, en hunne regten, instellingen en vrijheden eerbiedigde. De onderwerping van Wallachije geschiedde in het jaar 1460; - Moldavië bood nog langer een wanhopigen wederstand, doch zag zich in 1528 mede verpligt voor de wapenen van Soliman I te buigen, die bij het tractaat van Buda den, vrede | |
[pagina 715]
| |
sloot op bijna dezelfde voorwaarden, welke aan de Wallachijers waren toegestaan. Het verhaal der volgende jaren is opgevuld met de steeds stoutere eischen der Turken, die herhaaldelijk inbreuk maakten op de bepalingen der overeenkomsten en meer en meer vasten voet in de Donaulanden trachtten te verkrijgen. Achtereenvolgend vestigden zij zich te Tourno, Giurgevo en Ibraïla, waarin zij zware bezettingen legden, ten einde den Donau te kunnen beheerschen. Maar nog meer welligt dan door deze omstandigheid, werden de Wallachijers en Moldaviërs verbitterd door de wijze, waarop hunne Waiwoden werden gekozen, en de schandelijke omkoopingen, welke daarbij plaats hadden. Aan dien toestand besloot Michael de Moedige, Waiwode van Wallachije, een einde te maken. Hij verbond zich in 1593 met Aäron van Moldavië en Sigismund van Transylvanië en trok tegen de Janitsaren van den verwijfden en wreeden Amurad III op, waarop hij eene volkomene zegepraal behaalde, welke hij voltooide door de inneming van Giurgevo en de verdrijving van al de Turksche bezettingen aan den noorder Donauoever. - Amurad's opvolger, Mahomet III, sloot eindelijk omstreeks het jaar 1598 den vrede, waarbij hij afstand deed van al zijne eischen en regten. Naauwelijks evenwel was de gemeenschappelijke vijand overwonnen en de onafhankelijkheid der drie strijdvoerende landen verzekerd, of een andere en welligt nog gevaarlijker vijand voor de rust der Donaustaten vertoonde zich in den onderlingen naijver en het verraad hunner hoofden. Sigismund van Zevenbergen trok, onder een nietig voorwendsel, Moldavië binnen, en zette Aäron af. Zijne schandelijke handelwijze vond echter spoedig haar loon. Reeds het volgend jaar was hij genoodzaakt het veld voor de Polen te ruimen, die Moldavië bezetten, doch in 1602 op nieuw aan de Turken overgaven. Gelijk de lotgevallen der beide staten steeds naauw aan elkander waren verbonden, zoo trof ook Wallachije hetzelfde verraad, dat voor altoos aan het zelfstandig bestaan van Moldavië een einde had gemaakt. Na Sigismund's dood, werd de Waiwode Michaël door Keizer Rudolf met Zevenbergen begiftigd, doch zijne nieuwe onderdanen weigerden zich aan den hun opgedrongen heer te onderwerpen. Michaël riep den bijstand van den Keizer in, die een leger te zijner hulpe zond, onder het bevel van den generaal Basta. De opstandelingen | |
[pagina 716]
| |
werden verslagen en Michaël was op het punt in het rustige bezit van zijn vorstendom te geraken, toen een hevig geschil tusschen hem en den oostenrijkschen bevelhebber oprees, waarvan het einde was, dat de Waiwode op last van Basta in het jaar 1602 werd vermoord. Met deze donkere bladzijde werd de heerschappij der Turken ingewijd, die gelijktijdig van Moldavië bezit namen en Wallachije binnendrongen. - De oude tractaten werden vernieuwd, de suprematie der Porte erkend, en de benoeming der Waiwodes van de omkooping der Groot-Vizirs afhankelijk gemaakt. Zoo zagen de Roumanische stammen zich genoodzaakt, na een eeuwenlangen strijd tegen Barbarisme en Islamisme, waarin zij een heldenmoed en volharding ten toon spreidden, welke aan de grootsche daden van onzen tachtigjarigen oorlog herinneren, schatpligtig te worden van de Osmanli's, die nieuwe schrik van het Westersch Europa, wier binnendringen zij vergeefs hadden trachten te beletten. - Het kan onze opmerkzaamheid niet ontgaan, hoe zoowel in dezen laatsten strijd, als in dien tegen het Barbaarsche element, de bewoners van het Donaugebied aan hunne eigene krachten werden overgelaten, als ware Europa onbewust dat het hier niet alleen het bezit eener uitgestrektheid gronds, maar een hooger belang, dat der beschaving gold; als zag het niet in, dat in den uitslag van den kamp het zijn of niet te zijn van het Westen besloten lag. - De wrange vruchten van dien geest van lijdelijkheid bleven niet achter. - De val van het Romeinsche Rijk door de Barbaren; de verovering van Constantinopel en de belegering van Weenen door de Turken leveren er de bewijzen van. Getuigt het tijdvak van den strijd gunstig voor den moed der Roumanische stammen; de houding, die zij onder Turksche heerschappij wisten te bewaren, hunne trouw aan het christendom en aan de beschaving, welke zij zoo lang, schoon vruchteloos hadden verdedigd, pleiten niet minder welsprekend voor hun edel en zedelijk karakter. De toestand der Vorstendommen onderging tot het begin der achttiende eeuw geene wezentlijke verandering. - De eene Waiwode volgde den andere en gedurig werd de som verhoogd, welke de Vizirs voor de aanstelling eischten. - Geen wonder, dat bij de opofferingen, welke de Bojaren zich moesten getroosten om het ambt te verkrijgen, hunne | |
[pagina 717]
| |
regering gekenmerkt was door verregaande knevelarij en uitputting der bevolking. - Was dus de bepaling, waarbij het regt tot benoeming van den Waiwode aan de vertegenwoordigers der Vorstendommen zelven werd toegekend, tot doode letter geworden, toch waagde de Porte het niet eenen vreemdeling tot die waardigheid te verheffen, en bleef hare keuze tot de Bojaren des lands beperken. - Maar ook dit laatste regt, hoe onbeduidend en schijnbaar dan ook, zou hun weldra ontnomen worden, en de regering der Bojaren ondergaan in die der Phanarioten. Wij zullen, om u dezen nieuwen overgang in vlugtige trekken te schetsen, eenige jaren moeten teruggaan. Bij de verovering van Constantinopel door Sultan Mahomet II, werd aan sommige Grieksche familiën, welke - zoo men meent - aan den overwinnaar gewigtige diensten bewezen hadden, het regt toegekend voortdurend hun verblijf te vestigen in dat gedeelte der stad, hetwelk den naam droeg van de Phanar. - Deze wijk bleef sedert de woonplaats, niet alleen van de rijkste en aanzienlijkste grieken, maar tevens van hunnen Patriarch, en hare bewoners werden onder den naam van Phanarioten aangeduid. Door hun geloof van iedere bediening en waardigheid uitgesloten, vergenoegden zij zich met het drijven van den handel, welken zij spoedig geheel in hun bezit hadden en die hen in staat stelde belangrijke kapitalen te vergaderen, waardoor zij, bij de omkoopbaarheid der Turksche staatsdienaren, eenen gewigtigen, schoon middellijken invloed op de regering wisten te verkrijgen. De geprikkelde grieksche eerzucht kon echter daarmede niet volstaan; zij zocht en vond een middel om een meer werkzaam aandeel te nemen in het bestuur des lands; de post van drogman of tolk moest daartoe worden dienstbaar gemaakt. - Men weet, dat het den Muselman verboden is vreemde talen te leeren, en hij dus, bij het verkeer met andere volken, steeds een tolk behoeft. - Deze betrekking, welke tot nu toe door Joden, Armeniërs en Renegaten was waargenomen en waaraan geene onderscheiding of rang was verbonden, werd door den Griek Panayotaki, geboortig van het eiland Scios, in het jaar 1690 gretig aangenomen. - Teregt zag de sluwe en eerzuchtige man het hooge gewigt van dit ambt in; - de diensten, door hem op Candia bewezen, verwierven hem den titel van | |
[pagina 718]
| |
Divan Terziman of tolk der Porte en de gunst des Sultans, die aan de betrekking verschillende eervolle onderscheidingen en hooge inkomsten verbond. - Zijn landgenoot, Alexander Maurocordato, volgde hem op, en sedert dien tijd bleef het ambt van drogman onder de Phanarioten, en werden de Joden en Armeniërs plegtig daarvan uitgeslotenGa naar voetnoot1). De eerste en moeijelijkste schrede was door den Griek gedaan; wat hem tot nu toe doel geweest was, moest thans een middel tot hoogere waardigheid worden. - Het Waiwoodschap der Donauvorstendommen werd in het begin der achttiende eeuw voor hen opengesteld, en Nicolaas, de zoon van Alexander Maurocordato, werd door de gunst des Groot-Vizirs tot het bestuur van Moldavië geroepen, hetwelk hij in 1716 voor dat van Wallachije verwisselde. De verraderlijke handelwijze van den Bojaarschen Waiwode Constantijn Brancorano Bessaraba, welke zich met Czar Peter tegen zijnen souverein verbond en met het schavot voor zijne ontrouw boette, opende het veld voor het bestuur der PhanariotenGa naar voetnoot2. Het zoude onbeloonend zijn en verre ons bestek overschrijden, wanneer we de regering der verschillende grieksche Hospodars in de beide Donauvorstendommen met u wilden nagaan. - Wij kunnen volstaan met de vermelding, dat hun bestuur voor de bevolking eene bron bleef van voortdurende afpersing en dwingelandij en hare vrijheden van lieverlede werden vernietigd. - De verhouding tusschen de Groot-Vizirs en de Hospodars; de gedurige wisseling der laatste, de onzekerheid, waarin zij steeds verkeerden, en de kostbare hofhouding en nasleep van verwanten, gunstelingen en vrienden, waarmede iedere regering vergezeld ging, kwamen het volk op ongehoorde sommen te staan, en belemmerden elke verbetering, ontwikkeling en welvaart. Slechts bedacht om in den kortst mogelijken tijd de meeste schatten bijeen te garen, lieten de Phanarioten zich weinig gelegen liggen aan de bevordering van de belangen hunner onderdanen, en zoo ze al soms iets goeds hebben gewild, de gelegenheid werd hun niet gegund tot uitvoering hun- | |
[pagina 719]
| |
ner plannen. - Bij dien jammerlijken toestand voegden zich nog andere bezoekingen, en wat de schraapzucht der hoofden nog spaarde, dat werd aan het ongelukkige volk ontroofd door - russische inkwartiering! De Donauvorstendommen schenen bestemd om voortdurend het tooneel van den oorlog te blijven, gelijk zij dit tijdens de groote landverhuizingen waren geweest. - Wij hebben reeds met een enkel woord gewag gemaakt van het aandeel, dat zij genomen hadden in den strijd der Turken tegen Gzar Peter den Groote en de Czarin Catharina, voor wie de vlakten van Moldavië éen oogenblik dreigden verderfelijk te worden. - De onophoudelijke oorlogen, sedert 1710 tusschen de Porte en Rusland en Oostenrijk gevoerd, gaven het land aan ellende en verwoesting ten prooi. - De eene brandschatting volgde de andere, en noode was de eene vijand vertrokken, of de andere bezette de lediggevallen plaats. - Men kan dan ook zonder overdrijving zeggen, dat van de geschiedenis der Vorstendommen in het algemeen weinig anders bekend is, dan hunne bezetting door vreemde troepen. - Slechts bij zulk eene gebeurtenis vestigde zich de aandacht van Europa op hen, maar niet uit belangstelling in het lot der inwoners, of uit meêgevoel voor hun lijden, maar alleen om den voortgang van den strijd te volgen, die op hun grond werd gestreden. Nadat de Porte met afwisselend geluk tegen Oostenrijk en Venetië was te velde getrokken, zag zij zich door de overwinningen van Prins Eugenius van Savoye verpligt, bij het tractaat van Passarowitz in 1718, Belgrado, Temesvar en een gedeelte van Servië en Wallachije aan Duitschland af te staan. - Gedurende meer dan twintig jaren bleef Wallachije door de Oostenrijksche troepen bezet, tot het bij den vrede van Belgrado, welke den 1sten September 1739 werd gesloten, aan zijne vroegere meesters teruggegeven werd. - Minder gelukkig eindigde de strijd, sedert 1736 met Rusland gevoerd; de vrede werd door de Porte met belangrijke opofferingen gekocht. - Eene kortstondige verademing volgde voor het geteisterde en verzwakte rijk der Osmanli's, waarin zij hunne krachten in zoo verre herstelden, dat zij op nieuw in 1768 den kamp met den Colossus van het Noorden beproefden. - Eene bezetting der Vorstendommen was, als altoos, de eerste daad des vijands; zij duurde ditmaal tot de sluiting van het gewigtige tractaat van Kutschuk Kai- | |
[pagina 720]
| |
nardji op den 17den Julij 1774. - Bij deze overeenkomst - welke later bij den vrede van Bucharest den 28sten Mei 1812 werd bevestigd - werden aan Rusland de vorderingen bewilligd, waarop het - schoon ten onregte - meent zijne bevoegdheid tot inmenging in de binnenlandsche aangelegenheden van het Turksche Rijk en tot meer wereldlijke dan geestelijke bescherming der grieksche onderdanen van de Porte te mogen gronden. Wij behoeven echter niet te herhalen, dat Rusland in deze meening geheel alleen staat, en de zin en uitlegging, die het goedvindt aan de bepalingen der beide tractaten te geven, ten eenenmale door het Westen worden ontkend. - Wij kunnen evenwel dit punt, als niet in onmiddellijken zamenhang met ons onderwerp, laten rusten. Nog scheen Turkije niet genoeg den ijzeren arm van den Moscoviet te hebben ondervonden. - De gevaarlijke uitbreiding, welke Catharina II jaarlijks aan haar rijk gaf, deed de Porte besluiten haar in 1787 wederom den oorlog te verklaren; en wederom trok de zwerm der kozakkenhorden Moldavië en Wallachije binnen en rigtte er gedurende drie jaren, door de Oostenrijksche troepen geholpen, een tooneel van plundering en vernieling aan, waarvan slechts de vroegere en latere bezetting dier landen de wedergade bieden. Van 1806 tot 1812 zagen zij zich op nieuw door Rusland bezet, en bij den oorlog van 1828 ondergingen zij hetzelfde lot. - De uitslag van dien laatsten strijd is genoegzaam bekend. - Bij den vrede van Adrianopel in 1829 moest de Porte zich aan de hardste en vernederendste voorwaarden onderwerpen, welke evenwel slechts het voorspel waren van de overmoedige eischen, sedert herhaaldelijk door het hof van St. Petersburg gesteld, welke, zoo de Porte er in hadde bewilligd, feitelijk een einde zouden hebben gemaakt aan haar zelfstandig bestaan. Reeds door de tractaten van Kainardji, Jassy en Bucharest waren de Vorstendommen onder het middellijk beschermheerschap van Rusland geraakt, waarvan zij de liefelijke vruchten in ruime mate smaakten. - Toen nu de Hospodar Alexander Souzo - die Karadza was opgevolgd - den 20sten Junij 1821 te Bucharest overleed, brak zoowel in Moldavië als in Wallachije een opstand los, die door een Russisch officier Theodorus Wladimirko werd geleid, doch door de Turken in het volgend jaar werd bedwongen. | |
[pagina 721]
| |
Kallimachi, die in naam na Souzo met het hospodarschap werd bekleed, was de laatste der Phanarioten, welke deze betrekking vervulde. - Met hem eindigde het bestuur der Grieken, welke sedert van alle waardigheden in turksche staatsdienst werden uitgesloten. - De Vorstendommen ontvingen van toen aan weder een inlandsch hoofd, gekozen uit hunne Bojaren. - Gregorius Ghika opende de rij in Wallachije, en Johannes Stourdza in Moldavië, en hunne regering duurde tot de bezetting door Rusland in 1828, waarvan wij vroeger gewaagden. Wij zullen, na deze korte historische herinnering, waarbij wij Emerson Tennent hoofdzakelijk hebben gevolgd, een blik werpen op den tegenwoordigen toestand der Vorstendommen en hunne verhouding tot de Porte, zoo als die bij het Adrianopelsche tractaat van 14 September 1829 werden geregeld. Ofschoon de oppermagt der Porte daarbij wordt erkend en haar eene jaarlijksche schatting van 2 millioen piasters (ƒ 250,000) wordt verzekerd, zijn evenwel Moldavië en Wallachije in hun bestuur, hunne wetgeving en administratie geheel van haar gescheiden en genieten daarin eene volkomene zelfstandigheid. - Zij hebben hunne eigene constitutie en volksvertegenwoordiging, welke uit eene vergadering der Bojaren bestaat; een afzonderlijk leger en zelfs eene nationale vlag. - Het regt van de vrije vaart op den Donau en van de visscherij, de bevoegdheid tot het bouwen van vestingen en aanleggen van havens is hun toegekend, en hunne Hospodars worden voor het leven en uit hunne landgenooten gekozen. - In 1849 werd deze bepaling, op verlangen van Rusland, gewijzigd in een Hospodarschap van zeven jaren. - Al de vestingen aan den linker-Donauoever zijn door de Turken ontruimd, en hun is voor altijd het regt ontzegd eenige bezetting of versterkt punt in de Vorstendommen te houden. - Door deze bepalingen zijn dus de Vorstendommen feitelijk tot bijna onafhankelijke staten verheven, en blijkt het voldoende, dat al 't geen van de Turksche dwingelandij en knevelarij wordt verhaald, tot het rijk der mythen behoort, door gedienstige Russophilen uitgevonden. - Wij willen hiermede niet gezegd hebben, dat de onderdanen der Porte, die de grieksche godsdienst belijden, volstrekt geene billijke grieven kunnen koesteren; maar wij loochenen dat die bezwaren eenige betrekking hebben tot | |
[pagina 722]
| |
de Donauvorstendommen. - De onjuistheid der bewering zal nog te meer in het oog springen, wanneer men zich herinnert, dat bij het bovengenoemde tractaat het verblijf in Wallachije en Moldavië aan de Turken geheel is ontzegd en den Turkschen kooplieden slechts vergund is voor korten tijd het land te doorreizen tot het verrigten hunner handelszaken. Na de invoering dezer nieuwe regeling, werd Aleco Ghika tot Hospodar van Wallachije en Michael Stourdza van Moldavië benoemd. - Een kort tijdvak van rust volgde op hunne aanvaarding van het bestuur, maar het volk zelf had bij de verandering weinig gewonnen. De kanker, die aan de welvaart dezer landen knaagde, bestond niet in de meerdere of mindere afhankelijkheid van Turkije, maar in hunne eigene maatschappelijke instellingen, in de magt der Bojaren, de eenige bezitters van den grond. - Voor hen moet de boer het land bebouwen, voor hen heerendiensten verrigten van verschillenden aard, welke hem noode den tijd laten voor zijn eigenen kleinen akker te zorgen. En als de Bojaar bevredigd is, klopt de schatkist aan en eischt weder haar aandeel van de schamele inkomsten, en zoo de landman, in spijt der afpersingen van adel en regering, door onvermoeide vlijt nog iets heeft weten over te leggen, zijn graanschuur te vullen of eenig vee aan te koopen, dan komt als laatste bezoeking de vreemde krijgsman op de punt van de bajonet zijne zuur vergaarde schatten wegvoeren. Al zouden we niet gaarne den geheelen inhoud van Michelet's Principautés Danubiennes onderschrijven, welke blijkbaar onder den verschen indruk der gebeurtenissen van 1848 zijn ter neder gesteld, en al kunnen we geen vrede hebben met den hooggesnaarden toon, dien de fransche geschiedschrijver in zijne opgewondenheid en verontwaardiging heeft aangeslagen, zoo mogen we ons toch het genoegen der volgende aanhaling niet ontzeggen, waarvan de waarheid door niemand betwijfeld zal worden, die weet op welke wijze het mogelijk is dat de Russische soldaat in oorlogstijd zoo weinig aan onderhoud kost. ‘De sprinkhanen zijn nedergestreken op de vlakten van Moldavië en Wallachije. - Onder dezen naam duiden de Romanen het Russische leger aan; een leger van hongerigen bedelaars. - Waar het doortrekt, blijft niets over. - | |
[pagina 723]
| |
De wreede speculatie der hoofden met de voeding der soldaten zou alleen voldoende zijn om deze tot plunderaars en dieven te maken. Een leger van honderdduizend man steelt ten minste voor driemaal honderdduizend. Vaste benden schijnen uitsluitend voor den roof georganiseerd te zijn; de Kozak, die eertijds een moedig, een dichterlijk roover was in de steppen van de Ukraine, is onder de Russen een hongerig tolbeambte, policiedienaar en smokkelaar geworden. Op zijn leelijk, klein paard, dat het met zijnen meester volkomen eens schijnt te zijn; de lange beenen bijna over den grond slepende, kunt gij hem overal ontmoeten, met zijn grooten buidel achter zich gebonden, bezig om met de lans de kudde van den armen boer te vervolgen, of zijne voorraadschuur te plunderen. Hetgeen de Tartaren uit barbaarsch instinkt deden, dat doet Rusland uit een welberekend Machiavelisme. Iedere twintig jaar overstroomt het de Vorstendommen en drijft ze tot wanhoop, ten einde hun de opoffering hunner nationaliteit op het laatst wenschelijk te maken. Het is daarbij eene heerlijke gelegenheid om het leger te herstellen en te voeden. Zijne skeletten komen in dit beloofde land om hunne beenderen met vleesch te bekleeden.’ De beschrijving moge overdreven zijn, maar het feit is waar. De Vorstendommen hebben dit, helaas! op nieuw in 1849-1850 en nu weder sedert den zomer van 1853 ondervonden. Zoodanig dan bleef de treurige toestand der bevolking ook na den Adrianopelschen vrede; onder den druk van belastingen, heerendiensten en vreemde bezetting, was zelfs al de vruchtbaarheid van den bodem en de rustelooze vlijt der landbouwers niet bij magte, het land op te heffen uit den staat van armoede en verval, waarin het eenmaal was geraakt. Geduldig en zachtmoedig droeg het volk zijn lot; maar het was er verre af, dat het blind zoude zijn voor zijn ongeluk en voor de oorzaken, die het te weeg bragten. Menige stem verhief zich tegen de bestaande misbruiken; menig warm vaderlander vestigde de opmerkzaamheid der regering op de middelen, welke moesten worden aangewend tot verbetering van den toestand der landbouwende bevolking; maar te vergeefs. Men vereenigde zich daarop en ontwierp een plan van wijziging van den verpligten arbeid | |
[pagina 724]
| |
en van verdeeling der vrije gronden van den staat, in de hope, dat de wenschen eener vergadering meer zouden vermogen dan de stem van enkelen. Bijna het geheele land sloot zich aan die beweging aan, maar wederom bleef de regering doof voor de klagten van het volk. Het jaar 1848 was aangebroken; de Fransche omwenteling scheen voor alle onderdrukte nationaliteiten eene schoone toekomst te beloven en de oogenblik scheen gekomen, waarop iedere anomalische verbinding zou ophouden en elke taal haar eigen onafhankelijk gebied zou verkrijgen. In Duitschland algeheele omkeering en streven naar eenheid; in Hongarije, Sleeswijk-Holstein en Lombardije een strijd voor zelfstandig bestaan! Ook de Donau-vorstendommen konden niet vreemd blijven aan de algemeene beweging; de herinnering aan hun roemrijken afkomst, het bewustzijn van levenskracht en nationaliteit rees sterker dan ooit bij hen op, en dringender werden de wenschen van het volk aan de regering kenbaar gemaakt. Men wilde niets meer dan afschaffing van misbruiken, die de welvaart des lands beletten; men hief geene wilde kreten om onbeperkte vrijheid aan; eene vreedzame wijziging en verbetering, geene geweldige omkeering was het doel en: de vrije grond aan den landman! de leuze. Maar in plaats van gehoor te geven aan dien wensch, deed de regering de hoofden der beweging heimelijk gevangen nemen. Onder deze bevond zich de dichter Rosetti. Deze even onvoorzigtige als willekeurige handeling verbitterde het volk; de gevangenis te Bucharest werd den 23sten Junij 1848 bestormd en Rosetti en zijne vrienden in vrijheid gesteld. Niet tevreden met haren triomf, drong de woedende menigte op het paleis van den Hospodar aan, die voorzeker het slagtoffer zou geworden zijn van den door hem opgewekten storm, indien Rosetti hem niet had gered. Wij kunnen niet beter doen, dan weder aan Michelet het woord te geven, die de Wallachijsche beweging met levendige kleuren schildert: ‘Een man, geheel ontsteld, houdt hem (Rosetti) op de straat staande; het is de schoonbroeder van den Vorst. “Redt den Hospodar!” zegt hij, “zijn leven is in gevaar.” Rosetti ijlt naar het paleis, waar hij den prins in een der achtervertrekken vindt, bevende en bleek en gereed om alles toe te staan, wat men van hem verlangt. Hij teekent | |
[pagina 725]
| |
de acte, waarbij de vrijheden van het volk en het vrije grondbezit worden erkend, en kiest de mannen der beweging tot zijne ministers. Maar op de eene vrees volgt de andere. De Russische consul wijst hem op de legers van den Czar, die zijn grondgebied zullen bezetten; hij wil vlugten; hij abdiqueert: “De deuren zijn geopend,”’ zegt ‘Rosetti, “ik zal u redden.” Dienzelfden dag geleidde Rosetti hem in een rijtuig, te midden eener woedende menigte, buiten de stad, en des avonds liet hij veilig den minister des Vorsten vertrekken, die nog meer gehaat was dan zijn meester. Maar ditmaal geraakte het volk buiten zich zelven: “Wie heeft hem gered?” klonk het van alle kanten. “Verraad!” schreeuwde men. - Rosetti verscheen op het balcon van het paleis, en zeide kalm: “Wie hem gered heeft? ..... Ik!” - Er was een oogenblik stilte. - Daarop brak het volk eensklaps in daverende toejuichingen uit; - het was erkentelijk dat het in zijn aanvoerder zijne wezentlijke gedachte had weêrgevonden: eene vredige wijziging van de orde van zaken.’ Deze eenvoudige en aandoenlijke episode uit de Wallachijsche omwenteling schildert juister het karakter van het volk, dan eene lange beschrijving het zou kunnen doen. Zoo we het verhaal van Michelet ontdoen van de romantische kleur, die het lot van Rosetti en zijne vrouw er over spreidt, dan blijft ons als historisch feit over, dat het nieuwe bewind zich slechts gedurende drie weken te Bucharest kon staande houden. Overal door vijanden omsingeld, zonder eenige bevriende mogendheid, die zich hunner aantrok, bedreigd door de aangekondigde komst van Russische, Turksche en Oostenrijksche legers, welke, zoo 't heette, de rust en orde zouden herstellen, vormde zich in de hoofdstad zelve eene reactionnaire partij, welke liever al de verkregene voordeelen wilde opofferen, dan zich blootstellen aan de wraak der naderende soldaten. Het voorloopig bewind besloot Bucharest te verlaten en zich in de gebergten terug te trekken; maar het volk, moediger dan zijne regering, greep de wapenen op en maakte een einde aan de vijandige coalitie. Nu werd het nieuwe gezag teruggeroepen en de jeugdige staat begon zich te organiseren met eene eenstemmigheid, een beleid en eene geestkracht, welke welsprekend getuigden hoe de omwenteling wortel geschoten had in het hart der bevolking. Weldra vormde | |
[pagina 726]
| |
zich in de vlakten bij Bucharest een magtig leger van honderd vijftig duizend Wallachijers, welke besloten waren hunne verworvene vrijheid tot het laatst te verdedigen. Het kon niet anders, of Rusland moest met leede oogen de beweging aanzien, welke eene nieuwe uiting scheen van denzelfden gevaarlijken geest, die zich in Hongarije openbaarde en dreigde tot Polen over te slaan. Op zijn raad, trok een geducht Turksch leger de Donau-Vorstendommen binnen, vergezeld van den Russischen Generaal Duhamel, die, met naauwkeurige voorschriften van zijn hof voorzien, den veldheer der Porte als vriendelijke raadsman ter zijde stond. In eene weidsche proclamatie werd de vriendschappelijke bedoeling der Turken verkondigd; zij kwamen als bondgenooten en vrienden; zij zouden mede den nieuwen toestand helpen regelen en bestendigen en verlangden slechts de wegruiming van enkele bezwaren. Rosetti en zijne medebestuurders werden in het Turksche kamp genoodigd tot een onderhoud met den Pacha; bij hunne aankomst werden zij gevangen genomen, en terwijl het Wallachijsche leger onbezorgd den afloop der minnelijke onderhandelingen afwachtte, rukten de Muzelmannen eensklaps de hoofdstad binnen, maakten zich meester van de vestingwerken en van de wapenen, en rigtten een tooneel van moord en plundering aan, hetwelk wij niet zullen wagen te beschrijven. Inmiddels had Rusland ook in een ander opzigt niet stil gezeten, en door zijn goud of zijne wraak de regeringsleden, die in Bucharest waren gebleven, voor zijne zaak weten te winnen. De overgave der stad werd geteekend en den troepen gelast de wapens neder te leggen. De wanhopige tegenstand van enkele corpsen was weldra overwonnen, en toen de Turk aan de omwenteling een einde had gemaakt en de leden van het bestuur gevankelijk naar Bosnië werden gevoerd, trok een Russisch leger de noordergrenzen over en vereenigde zich met zijne vrienden en bondgenooten, de Muselmannen! En er liggen naauwelijks zes jaren tusschen toen en thans! Zoo eindigde de Wallachijsche beweging, welke zich gunstig onderscheidde, zoowel door het zuivere doel, dat zij beoogde - de bevordering van de stoffelijke welvaart des lands - als door de bezadigdheid en kunde der mannen, die aan haar hoofd stonden. Door hen, die welligt belang stellen in het lot van Ro- | |
[pagina 727]
| |
setti en zijne mede-gevangenen, zal het verhaal, dat Michelet van hunnen togt, hunne vlugt en behoudene aankomst in Frankrijk geeft, en van het aandeel, dat Rosetti's moedige vrouw daarin heeft gehad, met welgevallen gelezen worden. Wij verwijzen hen daartoe naar bl. 303-320 van het aangehaalde werk. Den 16den Junij 1849 werd Dimitri Barbo Stirbey tot Hospodar van Wallachije, en Gregorius Ghika van Moldavië benoemd en de vroegere orde van zaken hersteld. Tot in 1850 evenwel bleef het land door vreemde troepen bezet. Dat zulks sedert het vorige jaar weder het geval is, weet ieder, die den loop der tegenwoordige gebeurtenissen slechts van verre heeft gevolgd.
De Donau-Vorstendommen, welke te zamen eene uitgestrektheid bezitten van ruim twee duizend vierkante mijlen en eene bevolking van 4 millioen zielen, behooren tot de vruchtbaarste landen van Europa. Hunne uitgebreide vlakten, welke hoofdzakelijk aan den graanbouw worden dienstbaar gemaakt, doch ook gedeeltelijk tot weiden voor hunne talrijke kudden van hoornvee en schapen strekken, worden ten zuiden door den breeden Donau bespoeld en zijn door talrijke kleinere rivieren doorsneden. Een gematigd klimaat en de beschutting der noordelijke gebergten, gevoegd bij den rijkdom aan stroomen, maken het land geschikt tot voortbrenging der meest verschillende natuurproducten. De tarwe, rogge en garst, waarvan jaarlijks belangrijke hoeveelheden langs de monden van den Donau worden uitgevoerd, zijn wereldbekend. Ook vlas en hennep worden in sommige districten met gunstig gevolg verbouwd, en de Moldavische en Wallachijsche wijnen kunnen met die van Hongarije wedijveren en leveren jaarlijks meer dan 1½ millioen emmers, terwijl ook aan de kweeking van tuinvruchten in de laatste jaren eene groote uitbreiding is gegeven. Men zal zich een denkbeeld kunnen vormen van den rijkdom van den grond, wanneer men weet, dat slechts een derde gedeelte van het land bebouwd is en de akkerbouw nog steeds op eenen lagen trap van ontwikkeling staat. Zoo al de vruchtbare vlakten ontgonnen en de verbeteringen ingevoerd werden, welke sedert jaren in het Westelijk Europa zijn toegepast, en zoo het stelsel van on- | |
[pagina 728]
| |
derdrukking en verpligte diensten werd afgeschaft, zouden Moldavië en Wallachije een der voorraadschuren van ons werelddeel kunnen worden Maar het is vooral de veefokkerij, waarmede de bevolking zich bezig houdt en waaraan zij eene groote uitbreiding heeft gegeven. De Roumaan is geboren herder, hij leeft bij zijne kudden. Zijne millioenen schapen leveren kostbare wol, zijne vlugge en sterke paarden zijn overal gezocht; zijne ontelbare kudden van hoornvee voorzien de uitgebreide slagterijen en vleeschzouterijen, welke door het geheele land zijn verspreid, en zijne geitenstallen leveren hem melk en dienen hem voor de kaasbereiding. Overal ontmoet men bijenkorven, wier honig en was onder de voortreffelijkste worden gerangschikt, terwijl het pluimgedierte in overvloed voorhanden is. Wij zouden deze schets van de natuurlijke rijkdommen van het land kunnen vermeerderen, wanneer wij u met evenveel uitvoerigheid opmerkzaam wilden maken op de bewoners van den vloed. Genoeg zij het aan te stippen, dat de visscherij in den Donau en de kleinere stroomen een belangrijken tak van nijverheid vormt, en men zelfs in den laatsten tijd gedroogde visch - met eene kostbare hoeveelheid proteïne er in - naar het buitenland heeft verzonden. De kaviar behoort mede tot de uitvoerproducten. Wij mogen evenwel niet met stilzwijgen de voortbrengselen van het mineraalrijk voorbijgaan, welke, zoo ze behoorlijk werden ontgonnen, nieuwe en hoogst belangrijke bronnen van welvaart zouden kunnen worden. Dat zulks echter, helaas! bij de bestaande omstandigheden nog lang tot de vrome wenschen zal blijven behooren, wier verwezenlijking slechts door eene andere inrigting van het bestuur en van den maatschappelijken toestand der bevolking kan worden verkregen, behoeft wel geen betoog. - In de eerste plaats verdient het zout genoemd te worden, waarvan jaarlijks belangrijke hoeveelheden worden ingezameld, en dat een der hoofdbronnen van inkomsten voor de regering uitmaakt. Deze zoutgroeven worden voornamelijk bij Rimnik in Wallachije en bij Okna in Moldavië gevonden. - Buitendien bezit Wallachije koper-, ijzer- en goudmijnen, en zoo men meent, zelfs kwikzilver, terwijl het goudzand in de rivieren zoo overvloedig voorhanden is, dat de Zigeuners - op de getuigenis van Ungewitter - daarmede hunne belastingen betalen. - Wij zouden evenwel | |
[pagina 729]
| |
aanmerken, dat dit feit voor den rijkdom aan goudzand weinig bewijst, daar de Zigeuners waarschijnlijk zich aan de betaling der belasting weinig zullen laten gelegen liggen. Gewigtiger komt ons dan ook het bestaan der koper- en ijzermijnen, en der steenkolenlagen bij den Donau voor. - De laatste worden, zoo 't schijnt, door de rivierstoombooten steeds gebruikt en zouden de kosten eener betere exploitatie ruimschoots beloonen. - Voor de rust der reeds genoeg geteisterde Vorstendommen willen wij hopen, dat zich bij al deze rijkdommen niet nog die van edele metalen moge voegen, wier ontdekking maar al te dikwijls meer tot ongeluk dan tot voordeel heeft gestrekt. In welken staat van armoede en verval de bevolking verkeert, niettegenstaande al deze weelde der natuur, moge ons een ooggetuige leeren. - De Heer Patrick o'Brien zegt: ‘Zelden worden deze landen door de reizigers bezocht; zij liggen buiten de gewone route. - De wegen zijn er altijd slecht en gedurende zeven maanden van het jaar nagenoeg onbruikbaar. - Maar juist deze onbekendheid is voor de vorstendommen noodlottig. - De bewoners dezer streken kunnen ongestraft worden vervolgd en verdrukt.’ - En op eene andere plaats: ‘De woningen der kleine boeren in Wallachije gelijken bijzonder op die van de lieden uit denzelfden stand in Ierland. - De hutten der arbeiders zijn uit klei of half gebakken steen gebouwd en met riet gedekt; die der boeren zijn evenzoo, maar op grooter schaal.’ De vergelijking met Ierland getuigt voldoende voor de armoede der bewoners, en zoo we er nog aan twijfelen mogten, de eenparigheid, waarmede Ungewitter en Michelet - twee namen, die over de zamenvoeging blozen! - het oordeel van den Engelschman onderschrijven, zou voldoende zijn om allen twijfel op te heffen. Minder eenstemmig is, uit den aard der zaak, hunne beschouwing van de oorzaken, welke dien toestand hebben teweeg gebragt en bestendigen. - Terwijl de Duitsche antirevolutionair zijne voorliefde tot Rusland drijft tot miskenning van het Roumanisch karakter toe, en aan de bevolking zelve en aan hare Turksche meesters de schuld geeft, vervalt de Fransche geschiedschrijver welligt in een ander uiterste en schrijft al de ellende der vorstendommen aan den Moscoviet toe. - Wij gelooven, dat Patrick o'Brien in | |
[pagina 730]
| |
dezen der waarheid het meest nabij komt, waar hij, met betrekking tot de ontdekte mijnen in het Karpatisch gebergte, de reden opgeeft, waarom deze nog nimmer zijn ontgonnen. Wij veroorlooven ons nog eene aanhaling: ‘Men moet de Wallachijers echter geen blaam opleggen voor dezen stand van zaken, die een deel is van de betreurenswaardige gevolgen der verkeerde wijze, waarop het land wordt bestuurd. - Van een Hospodar, die gekozen is voor den tijd van zeven jarenGa naar voetnoot1 en zich genoodzaakt ziet, na verloop van dien tijd te vlugten, nadat hij zijne aanstelling van de Porte heeft gekocht voor twee jaren van zijn inkomen, en de ondersteuning van Rusland door de opoffering van elke werkelijke magt als regerend vorst, kan men niet verwachten en eischen, dat hij veel doen zal voor het ontwikkelen der welvaartbronnen van zijn land. - Men is gewoon, om met minachting van de Wallachijers te spreken, met hunne instellingen te spotten en hen voor te stellen als verzonken in onzedelijkheid en domheid. - Weinige zaken zijn beter berekend om de eerzuchtige begeerten, die men aan Rusland toeschrijft, te begunstigen, dan het verspreiden eener dergelijke meening. Als het gelukt, Europa te doen gelooven dat deze Vorstendommen barbaarsche streken zijn, bewoond door een slag van losbandige halfwilden, zoo zal het onregtvaardige, dat er in ligt om hen te overheerschen, worden over het hoofd gezien, om den wille van het goede, dat daaruit kan voortvloeijen voor de zaak van beschaving en zedelijkheid.’ Mogen deze woorden van den Engelschen reiziger behartiging vinden! Het is er echter verre van verwijderd, dat het karakter der bevolking van de Donauvorstendommen aan de schildering der Russen zoude beantwoorden. - De Roumanische stammen kenmerken zich zoowel door eene groote mate van vlijt en volharding, als door eerlijkheid, zachtmoedigheid en matigheid, terwijl onder de hoogere standen - de Bojaren of Groot-Bojaren, - een graad van beschaving en verlichting heerscht, welke zeker niet bij dien van eenig ander land achterstaat. - Zij bezitten eene groote vatbaarheid voor het aanleeren van vreemde talen, een helder oordeel en eene | |
[pagina 731]
| |
weelderigheid van verbeelding, welke aan hunne italiaansche afkomst herinnert. - Ofschoon de poëzie en de wetenschappen over het algemeen nog op eenen lagen trap van ontwikkeling staan, moet dit evenwel niet aan hunnen aanleg, maar aan den gedurigen oorlogstoestand geweten worden, waarin zij hebben verkeerd. - De Roumaan is dichter, natuurdichter bij uitnemendheid; zijn zangerige taal, vol van liefelijke en streelende diminutiva, leent zich tot de uiting van iedere zachte gewaarwording en tot de schildering van ieder bevallig tooneel en iedere arcadische groep. Zijn leven zelf, in de grasrijke vlakten en op de groene bergen, omringd van zijne kudden, is eene werkelijke idylle, schoon, helaas! maar al te dikwijls afgebroken door den krijgszang van vreemde soldaten. Bij deze eigenschappen voegt hij eene andere, welke te meer gewaardeerd moet worden bij den staat van armoede, waarin hij verkeert; - wij bedoelen reinheid. - Hoe schamel de leemen hut er uit moge zien, de muren en de haard zijn steeds zindelijk gewit, en de woning zelve in drie vertrekken afgedeeld, waarvan een tot keuken en de twee overige tot slaapkamers dienen. - ‘In alle’ - zegt o'Brien - ‘is eenig streven naar versiering op te merken, en rondom deuren en vensters vindt men dikwijls eene wijnrank of andere klimplant aangebragt. - De plek, waarop een dorp gebouwd is, wordt gewoonlijk mede met boomen omringd, en zoo er geen stroomend water is, zijn er meestal vijf of zes wellen of putten gegraven. - Over het algemeen hebben de dorpen een schilderachtig en welvarend (?) voorkomen.’ Men ziet het, dat de Roumanische boer zijne ellende nog door reinheid en eenvoudige versiering voor het oog bevallig weet te maken, en met verwondering hooren we dan ook Dr. Ungewitter spreken van ‘Mangel an Schönheitssinn,’ waarvoor hij het bewijs vindt in het gemis aan tuinen om de hofsteden en aan schaduwrijke lanen, om het eene dorp met het andere te verbinden. - Het verwijt is evenwel onbillijk; want het is bekend, dat in de vlakten weinig boomen groeijen, en daarbij zou het aanleggen der alleën toch wel niet door den boer verrigt kunnen worden, maar de taak der besturen zijn; terwijl het gemis aan tuinen wel als het noodzakelijke gevolg zal moeten worden aangezien van de karigheid, waarmede hem de grond wordt toegemeten, zoodat het zelfs reeds een sterk bewijs is voor den schoonheidszin | |
[pagina 732]
| |
van het volk, dat het inwendige zijner woningen den stempel draagt van zorgelijk en zindelijk onderhoud en de onmiddelijke omtrek der dorpen met boomen beplant is. - Maar Dr. Ungewitter had voorzeker de Moldo-Wallachijers reeds te veel geprezen, ofschoon hij zich haast. - 't zij te zijner eere gezegd - elke goede hoedanigheid, welke hij opnoemt, te verminderen doorer de reden van te zoeken in een minder gunstig beginsel. - Men oordeele uit de beschrijving, die hij ons op blz. 176-177 van zijn werk geeft, welke wij te liever aanhalen, daar hij boven alle verdenking staat van Roumanische partijdigheid: ‘Wat de Moldo-Wallachijers betreft, zoo bestaat er een aanmerkelijk onderscheid tusschen hen, welke aangeduid worden onder den algemeenen naam van Bojaren - den adel - en de geringere volksklassen. - De meeste Bojaren hebben hunne opvoeding in Frankrijk, Duitschland of Zwitserland genoten en zich zoodanig de Europeesche zeden en gewoonten eigen gemaakt, dat men bij hen weinig sporen meer vindt van het eigenaardig volkskarakter. De franschman, die bij hen genoodigd wordt, gelooft dat hij in een salon te Parijs verplaatst is. Daarom geeft slechts de eigentlijke volksklasse een juist beeld terug van de eigenaardigheid der Roumanen. - De natuur heeft het ligchaam der Roumanen over het algemeen goed begiftigd: men ziet meestal krachtige, stevige en gedrongene figuren, hoewel slechts van middelbare lengte; maar er zijn ook vele flink uitgegroeide personen onder, meest met zwart haar, gezonde kleur en donkere vurige oogen. - De vrouwen - deze vinden bij den Doctor meer genade, daar zij met de politiek niets te maken hebben - onderscheiden zich door schoone schouders en eene welgevormde buste; die uit de beschaafdere standen zijn zeer levendig en bezitten eene natuurlijke aanvalligheid. - De Moldo-Wallachijers bezitten voldoenden aanleg, om zich te ontwikkelen en te beschaven en zijn zeer bereid om zich moeite te geven, als hun goede wil is opgewekt. - Tegelijkertijd zijn zij over het algemeen zeer goedhartig en vriendelijk, wel niet door hun karakter, maar toch uit gebrek aan drift. Daarbij zijn zij uiterst matig in hunne genietingen, en men kent er bijna geene dronkenschap. Diefstallen komen zelden voor, waartoe wel is waar de omstandigheid veel bijdraagt, dat het volk, dat nog op eenen lagen trap van ontwikkeling staat, niet rele behoeften heeft, en deze, bij de dungezaaide | |
[pagina 733]
| |
bevolking, gemakkelijk bevredigen kan. - Duëllen en zelfmoord zijn uiterst zeldzaam, en inbreuk eveneens. - Eene groote deugd is hunne zindelijkheid, welke men zelfs in de armste hut aantreft.’ Wij mogen hier bijvoegen, dat de doodstraf sedert jaren in Wallachije is afgeschaft. Een geheel ander beeld van hunnen schoonheidszin hangt ons Michelet op. - Hij beschrijft hen als een volk, dat gevoel heeft voor kleur, voor muziek en poëzie; dat in zijne primitieve vormen eene bevalligheid ten toon spreidt, welke aan Italië doet denken; dat eene natuurlijke welsprekendheid bezit, en waarbij men geen onderscheid opmerkt tusschen landman en geletterde. - De woningen, de kerken, het huisraad, hunne akkergereedschappen, hunne zadels, de kist, die de vrouw ten huwelijk brengt, de smaakvolle tunica, door haar zelve geweven; alles wordt door den landman met eenvoudige geschilderde versieringen opgeluisterd. - Hunne romeinsche dansen, hunne spelen, aan de oudheid ontleend, hunne herderszangen zijn zoovele bewijzen voor het bestaan van dien zin, welken Dr. Ungewitter hun weigert. Dat de gastvrijheid bij een volk van zulk een zachtmoedigen en - vergunt ons de uitdrukking - van zulk een antieken aard, in haren ruimsten omvang wordt geoefend, kan ons niet bevreemden. - In vele districten bestaat nog thans de gewoonte, aan de groote wegen kruiken met bronwater neder te zetten, ten einde den moeden reiziger te laven. - In iedere hut is hij een welkome gast; de versche room, de mumaliga - maïsmeel - en de vruchten, als kostbare lekkernij op de markt gekocht, worden hem voorgezet, nadat hij de handen in de apa n'inceputa - het onbevlekte water - heeft gewasschen. - Hunne kleederdragt toont mede hun zuidelijken oorsprong. - Over de lange hoozen dragen zij laarzen, en over het wijde hemd, dat met een gordel om het middel is bevestigd, wordt het bonte vest zonder mouwen geworpen, terwijl een mantel, van schapenvacht of bruine stoffe met verschillende gekleurde lappen en versieringen bedekt, van de schouders afhangt. Een muts van schaapsvacht bedekt hun hoofd. - De kleeding der vrouwen onderscheidt zich vooral door een gestreepten wollen doek, welken zij om de heupen en om de schouders slaan, en waarover zij 's winters eenen dikken mantel | |
[pagina 734]
| |
dragen, meestal met bont gevoerd en van armen voorzien. De ongehuwde vlechten hun haar; de gehuwde bedekken het met een doek. - Vreemd, maar niet onbevallig is hare gewoonte om, even als de mannen, laarzen te dragen; deze zijn echter van boven omzoomd met een witten doek, versierd met arabesken en kleurig lint. - De dorpsgeestelijken zijn bijna gekleed als de leeken; alleen dragen zij, in plaats van de muts van schapenvacht, een hoofddeksel van vilt, zonder rand, doch hoog opgaande. - In tegenstelling van de landbouwers, laten zij hunnen baard groeijen. - De toestand der landelijke geestelijkheid is niet veel beter dan die van het volk; zij krijgen van den Bojaar een stuk gronds te hunner beschikking en moeten overigens hun inkomen zoeken in de belooning, die zij voor hun officie van de boeren kunnen krijgen. De grieksche godsdienst is in de beide Vorstendommen de heerschende en wordt ook door vele Zigeuners - waarvan een groot aantal aanwezig is - beleden; de overige Zigeuners zijn heidenen. Buitendien vindt men er Joden, Armeniërs en Serviërs. Te Bucharest bestaat eene luthersche gemeente, en eene anglicaansche kerk bij den Engelschen Consul. Wij hebben u in het bovenstaande een tafereel trachten te geven van de physionomie van het land en de zeden en gewoonten der lagere volksklassen, welke - gelijk Dr. Ungewitter teregt aanmerkt - de dragers zijn der Roumanische nationaliteit. - De Groot-Bojaar heeft van zijn volkskarakter weinig of niets behouden, en spreekt even vloeijend Duitsch of Fransch als de taal zijner vaderen. - Even zoo weinig als hij op den echten Moldo-Wallachijer in voorkomen, in vormen en manieren gelijkt, even zoo zeer is zijn toestand van dien zijner vasallen onderscheiden. Al mogen we voor dit gebrek aan nationaliteit eene verontschuldiging vinden in de treurige en lijdelijke rol, welke zijn geboortegrond steeds heeft gespeeld, in het gemis aan alles, wat zijne eerzucht zoude kunnen opwekken, zijne belangstelling levendig houden of zijn levensgenot streelen; zoo kunnen wij evenwel niet ontkennen, dat juist in dien geest van laauwheid een der oorzaken gelegen is van het verval des lands. - Indien de hooge adel, bezitter en eigenmagtig beschikker van den grond, zich één voelde met den bodem, die hem jaarlijks zijne belangrijke inkomsten verschaft; met het volk, dat in het zweet zijns aanschijns voor zijnen mees- | |
[pagina 735]
| |
ter werkt en den akker zijne schatten ontwockert; dan voorzeker zou hij zich uit welbegrepen eigenbelang toeleggen op de verbetering van het lot zijner onderhoorigen, op de invoering dier kostbare uitvindingen, waardoor de oogsten konden worden verdubbeld, en op de ontginning dier breede streken, wier ongerepte vruchtbaarheid nieuwe bronnen van welvaart en werkzaamheid kon openen. - Maar ook hier stuiten wij weder op Rusland's herhaalde invallen, welke alle moed en lust tot ontwikkeling benemen, daar zij toch de meerdere opbrengst van den grond zouden inzwelgenGa naar voetnoot1. De adel heeft, niettegenstaande dit alles, zeer belangrijke inkomsten; sommigen zelfs tweemaal honderd duizend gulden en meer; in de paleizen der Bojaren, wier prachtige zuilenrijen en breede granietmassa's bitterlijk afsteken tegen de hutten der landbouwers, heerschen eene weelde en overvloed, welke eener adellijke huizinge van Belgravia of St. Germain ter eere zouden strekken. We willen u een blik doen werpen op de beide hoofdsteden, waarin de rijkdom des lands als 't ware vereenigd is. Bucharest - de hoofdstad van Wallachije - dat in eene ruime vlakte aan de oevers van de rivier Dumbowitza gelegen is, bezit eene bevolking van 100,000 zielen. Het beslaat eene oppervlakte, bijna zoo groot als die van Parijs, daar de straten en pleinen zeer breed zijn en de voorname woonhuizen door uitgestrekte tuinen zijn omringd, welke aan de stad een zeer bevallig en levendig voorkomen geven. Er zijn ongeveer drie honderd kerken, wier koepels en torens, even als die der overige publieke gebouwen, met tin of lood zijn gedekt. De huizen hebben meestal slechts twee verdiepingen; de nieuwere zijn en fresco geschilderd, en van geschilderde of vergulde balcons voorzien, die door persiennes worden beschut. Het paleis van den Hospodar onderscheidt zich uiterlijk niet van de overige gebouwen; het staat in de hoofdstraat, heeft van voren een groot plein en is van een schoonen tuin omgeven. De Vorst heeft echter, bij het binnenrukken der Russen, de stad verlaten en zich in | |
[pagina 736]
| |
een klooster in de nabijheid begeven, waaruit hij evenwel spoedig verpligt was te vertrekken. Getrouw aan zijn naam - welke stad van genoegen beteekent - bezit Bucharest, behalve eenen schouwburg, welke acht honderd menschen kan bevatten, en inwendig geheel met rood fluweel bekleed en even smaakvol als doeltreffend ingerigt is, verschillende plaatsen van uitspanning, waaronder vooral de publieke wandelplaats, welke een half uur lang is en aan den publieken tuin paalt, verdient genoemd te worden. Men vindt daarin een triomfboog ter eere van Keizer Nicolaas, en daar tegenover het paleis van den laatsten Hospodar, dat echter onvoltooid is gebleven. Buitendien zijn Banissa, Cherestren en Florcaska zoovele lustoorden in de nabijheid der stad, waar de bevolking zich gedurende de zomeravonden kan verpoozen. Zoo men de beschrijving leest van de prachtige rijtuigen der Bojaren, welke de wandelplaats bezoeken, en het talrijke gevolg, dat hen vergezelt; van de inrigting hunner huishouding, de weelde hunner vertrekken, en den omvang hunner kasteelen, van de diners, bals en concerten, welke elkander onophoudelijk opvolgen, zal men zich een denkbeeld kunnen vormen van den rijkdom van het land, dat, in weêrwil van zoo vele hinderpalen, nog zulke belangrijke schatten kan afwerpen. Ofschoon Jassy, de hoofdstad van Moldavië, zich niet in omvang en rijkdom met Bucharest kan meten, zoo behoort zij mede tot den rang der eerste steden. Zij telt eene bevolking van 70,000 inwoners, waarbij het handeldrijvend element in veel grooter verhouding is vertegenwoordigd dan in Bucharest. Dit geeft aan de stad eene aangename drukte. De adel heeft hier des winters zijn zetel en volgt de zeden van zijne Wallachijsche standgenooten, schoon met iets minder uiterlijke praal. De paleizen zijn groot en beslaan met hunne parken eene uitgestrekte plaats. Vele Bojaren brengen echter het saizoen der feesten te Bucharest door, dat als het vereenigingspunt der Vorstendommen wordt beschouwd. Zoo dus de Bojaar in zeer vele opzigten van den landbouwer verschilt, hij deelt met dezen in ééne eigenschap, waarin hij hem zelfs overtreft. Wij bedoelen: ligtzinnigheid. Al hebben wij regt laten wedervaren aan al 't goede, dat in het Roumanische volkskarakter ligt, wij zijn niet zoo partijdig, dat wij de gebreken niet zouden willen erkennen en | |
[pagina 737]
| |
aanstippen, welke er de schaduwijde van uitmaken. Wij zouden zeker niet gaarne het oordeel van Ungewitter, op bl. 16 van zijn werk, beämen; een oordeel, dat hij, blijkens onze vroegere aanhaling, op bl. 176, volkomen weêrspreekt; wij zouden niet gaarne getuigen: ‘Sie machen einen verderbten Volkshaufen aus, der sich durch grossen Hang zur Trägheit, Wollust und durch Unempfindlichkeit auszeichnet;’ maar wij gelooven ons aan de zijde van Michelet te mogen scharen, die van hen getuigt: ‘Leurs moeurs sont très-faciles et trop peut-être. Cela est vrai, du moins des villes, spécialement des capitales, mélange d'étrangers corrompus.’ Ook hierin blijkt van hunne Italiaansche verwantschap, en het zoude zeker onze bevreemding opwekken, indien zij wel al de Romeinsche deugden, maar geene der Romeinsche ondeugden hadden overgenomen. Die ligtzinnigheid van zeden heeft hen echter niet belet om eeuwen lang met moed en volharding te strijden tegen een overmagtigen vijand, heeft hunne liefde tot den arbeid niet uitgedoofd, hunne betere eigenschappen niet verstikt, en mag, naar ons inzien, ook bij ons niet de belangstelling doen verminderen, welke hun lot verdient. Wij zullen, aan de hand van onzen ooggetuige, nagaan, welk dat lot sedert het vorige jaar is geweest, en hoedanig Rusland's Protectoraat over de Vorstendommen heeft gewerkt. Sedert het tractaat van Adrianopel, waarbij aan Moldo-Wallachije het zoogenaamde ‘Réglement organique’ werd geschonken, berust de keuze der Hospodars eigentlijk in de handen van den Czar. Voor den schijn geschiedt die keuze wel is waar door het volk, maar zij moet door Rusland en de Porte worden bekrachtigd. De laatste plagt zich vóór de jongste gebeurtenissen steeds naar de uitspraak van de eerste te schikken. Het noodzakelijk gevolg is, dat het aandeel van het volk in deze verkiezing eene loutere fictie wordt, daar slechts zij tot Hospodars kunnen worden gekozen, die aan het hof van St. Petersburg welgevallig zijn. Maar men ging verder. Na de verraderlijke wijze, waarop men de beweging van 1848 had gedempt, werden Ghika en Stirbey eigenmagtig door Rusland en Turkije benoemd voor den tijd van zeven jaren, en dus de staatsregeling van 1829 formeel geschonden. Doch niet alleen de benoeming van den Hospodar hangt schier enkel van Rusland af, maar tot de vervulling van alle betrekkingen en ambten, de gering- | |
[pagina 738]
| |
ste post niet uitgezonderd, wijst het de geschikte creaturen aan, terwijl de finantiën van de Vorstendommen onder het toezigt en beheer der Russische Consuls-generaal zijn gesteld en aan de quarantaine een Rus is geplaatst. Die weet, van welken aard de quarantaine-instelling is, en hoe zij het groote policiebureau in de oostersche landen vormt, zal inzien, hoe veelbeteekend deze aanmatiging van Rusland mag genoemd worden. De Hospodars verkeeren dus voortdurend in den onaangenamen toestand van tusschen Scylla en Charybdis door te moeten zeilen; geven zij een oogenblik aan de wenschen der Porte gehoor, dan beroept Rusland zich op de zelfstandigheid van Moldo-Wallachije en op zijn beschermheerschap om tusschen beide te treden; - ontkennen zij ten eenenmale de bevelen van Constantinopel, dan bedreigt de Vizir met afzetting. Het is opmerkelijk, dat de Czar slechts dan zijn protectoraat laat gelden, wanneer hij zijnen invloed vermeerderen, en den Turkschen afbreuk doen kan; maar onmiddellijk dat protectoraat vergeet, wanneer hij in een strijd met Turkije is gewikkeld. Alsdan is de eerste vijandelijke daad de bezetting der Vorstendommen als Turksch grondgebied. Wat zij doen mogen, nooit ontkomen de Donaustaten aan het kruisvuur; - altoos dragen zij de eerste en duurste lasten van den oorlog, en wordt hun bodem het mildst met het bloed hunner beide beschermers - of vijanden - gedrenkt. Ziet hier de beschrijving, welke Patrick o'Brien van den tegenwoordigen toestand geeft: ‘In den tegenwoordigen stand van zaken zijn zij, op het geringste voorwendsel, blootgesteld aan eenen inval der Russische armee, en later worden zij gedwongen de kosten dier bezetting te betalen, en deze vreemde troepen voor een groot deel te voeden, terwijl zij in hun land huishouden. - Zonder zelfs een schijn van regt zijn de Moldo-Wallachijers thans weder de eerste slagtoffers van den tegenwoordigen strijd tusschen Rusland en de Porte; hun handel is de bodem ingeslagen; de nijverheid des lands is geknakt; de boer wordt van het beploegen zijns velds afgeroepen om de bagage van een vreemd leger te vervoeren; zijn huis wordt bewoond en zijn voedsel verbruikt door soldaten van eene vreemde natie. - De pachters kunnen hunne heeren niet betalen, want de voortbrengsels van hun land liggen in de havens van den Donau in | |
[pagina 739]
| |
de open lucht te verrotten, bij gebrek aan middelen van vervoer. - De fourage en andere levensmiddelen, die op de markten te Bucharest en de andere steden der Donau-Vorstendommen aankomen, worden tegen een vasten prijs door het Russische commissariaat verkocht; een prijs, die gesteld werd in het overvloedige zomersaizoen en minder dan de helft beloopt van hetgeen deze producten thans behoorden op te brengen. - Het is duidelijk, dat, zoo deze stand van zaken blijft volhouden, de Vorstendommen, niettegenstaande de tallooze bronnen van welvaart, waarmede zij door de natuur zijn begiftigd, tot armoede zullen moeten vervallen.’ Onmiddellijk na den overtogt der Russen over de Pruth, in Julij van het vorige jaar, ontving de Hospodar van Wallachije, Prins Stirbey, last om de krijgswet af te kondigen en zijne schatting aan Turkije op te zeggen. - Nadat de ongelukkige vorst aan de bevelen zijner Noordsche meesters had voldaan, werd hij door hen beloond met - verbanning. Te Giurgevo afgewezen, zag hij zich genoodzaakt naar Bucharest terug te keeren, waar hem aan de poorten door de Russische policie werd verboden de stad binnen te treden. Hij moest langs een omweg Zevenbergen trachten te bereiken, en kwam eindelijk te Weenen aan. - Met den Hospodar van Moldavië ging het niet beter; ook hij moest vertrekken, en het bestuur van beide landen is nu feitelijk in de handen der Russen, die overal de strengste policiemaatregelen hebben ingevoerd en de Vorstendommen in staat van oorlog verklaard. - Wij mogen u de aanspraak van den Russischen generaal, Prins Gortschakoff, aan de leden van het Wallachijsch ministerie niet onthouden, welke ons door O'Brien wordt medegedeeld. Wij geven haar weder in de taal, waarin de Prins goedvond haar uit te spreken: ‘Messieurs! vous êtes restés chargés de l'administration du pays, mais ma position vous place naturellement sous ma direction. Je vous recommande l'armée impériale. Je n'ai pas à me plaindre de la manière, dont les soldats sont traités, mais j'appelle sur eux toute votre sollicitude. - Il faut qu'ils ne manquent de rien et que vous alliez au-devant de leurs besoins. Vous êtes sous un gouvernement militaire; - tâchez de vous conduire de manière à ne pas en subir les rigueurs. - Défendez sévèrement à vos employés de s'occuper de politique. Quiconque entretiendra correspondance avec la Tur- | |
[pagina 740]
| |
quie, sera pendu debout dans les vingt quatre heures. Je dis cela pour tout le monde; depuis le Grand Bano jusqu'au plus petit Percabale. - Je sais, qu'il y a parmi vous des Boyards, qui ont écrit pour devenir Prince et Postelnic, mais sachez qu'on sera pendu avant d'être Hospodar ou Postelnic.’ Ziedaar Russische bescherming! Het tafereel dat wij, op het gezag der door ons genoemde schrijvers, van de Donau-Vorstendommen hebben opgehangen, en waarvan de juistheid door de dagelijks van die streken ontvangen berigten wordt bevestigd, mag in allen deele treurig worden genoemd; te treuriger, naarmate zij door hunne ligging en natuurlijken rijkdom en door het arbeidzaam karakter hunner bevolking, eene schoone plaats zouden kunnen innemen in de rij der Europesche staten, zoo hun de instellingen werden geschonken, zonder welke geene ontwikkeling mogelijk is. Bij eene volkomene onafhankelijkheid, en bij de vereeniging der beide landen onder éénen scepter, zouden zij een bolwerk kunnen vormen tegen Russische overheersching, en Turksch fatalisme en met beter gevolg, dan het hun tot nu toe gegund was te doen, de Westersche beschaving en verlichting kunnen vertegenwoordigen, aankweeken en uitbreiden. - Hunne vruchtbare vlakten zouden, behoorlijk ontgonnen en territoriaal verdeeld, in het onderhoud van ruim vijftien millioenen kunnen voorzien, terwijl de dungezaaide bevolking thans naauwelijks vier millioen bedraagt; het handelsverkeer langs den Donau, door den uitvoer der granen, wol en wijnen gevoed, zou eene reusachtige vermeerdering kunnen ondergaan, en de industrie, waarvoor de grondstoffen in weelderigen overvloed voorhanden zijn, zou uit den doodslaap ontwaken, waarin zij thans ligt verzonken. - De kostbare schatten, die nog in den schoot van berg en vloed begraven liggen, zouden door de nijvere hand der bevolking aan het daglicht worden gebragt, en de krachtige, werkzame en bloeijende Donaustaat - één in afkomst, in godsdienst, in taal, zeden en gewoonten - zou een duurzamer en hechter waarborg vormen voor den Europeeschen vrede, dan Weener protocol of St. Petersburger nota. Maar wij zouden schier vergeten, dat wij niet geroepen waren, om de kaart van Europa te herzien. - Moge uit den strijd, die thans in het Oosten van ons werelddeel wordt gevoerd, een nieuwe morgen dagen voor den Roumanischen stam! joh. c. zimmerman. |
|