| |
| |
| |
Iersche Schetsen.
IV. De meeren van Killarney.
There breathes a living fragrance from the shore Of flowers, yet fresh with childhood; on the ear Drops the light drip of the suspended oar. -
Wij willen u niet bezig houden, minzame lezers! met het verhaal onzer verdere omzwervingen door de hoofdstad en met de beschrijving der merkwaardige gebouwen, welke wij sedert den avond, waarop wij in het Novembernommer van u afscheid namen, nog hebben bezocht, en evenmin van u vergen dat ge ons vergezelt op de vierdaagsche voetreize door het graafschap Wicklow, ofschoon ge u welligt de vermoeienissen van dien togt niet zoudt beklagen. - Worden ons later tijd en gelegenheid gegeven deze vlugtige omtrekken te vervolgen, dan kunt ge verzekerd zijn, dat wij gaarne de afgebrokene taak zullen hervatten, en het ons ten genoegen zullen rekenen u bekend te maken met de zeven schoonheden, waarop Wicklow roem draagt.
Wij beginnen dit hoofdstuk met den dag onzer afreize naar het Zuiden, en wenschen hiermede - voor het oogenblik - de rij onzer schetsen te sluiten.
| |
| |
Het was een Zondag en het weder was Iersch. - Ik had een' slapeloozen nacht doorgedragt en toen ik in den vroegen morgen opstond en uit het venster keek op de donkere, ontvolkte straten en de morsige zware huizen, en naar den regen luisterde, die knetterend op de steenen viel, gevoelde ik mij zeer verdrietig te moede. Boven mij, een somber, vaalgrijs gordijn; vóór mij, eene doodsche stad; rondom mij, eene chaotische mengeling van koffers, reiszakken en een hoedendoos!
Ik wekte mijnen vriend, om afscheid van hem te nemen, want hij zoude mij op de verdere reize niet vergezellen, daar hij de ‘Highlands’ wenschte te bezoeken.
‘Ned!’ zeî ik, ‘'t wordt mijn tijd; sta op, en geef mij de hand!’
‘Dadelijk,’ antwoordde hij, de dekens verlatende en zich in een schilderachtig négligé naar de uiterste grenzen van zijn ledikant begevende; ‘daar ben ik; geen mooi weêrtjen van daag, hoor!’
‘Zeg liever, alleronaangenaamst weêr,’ hernam ik gemelijk, ‘er bestaat volstrekt geen reden om hier een diminutief te gebruiken.’
‘Jongens,’ ging hij voort, ‘dat ziet er nat uit; ik mag wel lijden dat het wat opklaart voor je.’
‘Daar zou ik ook niets tegen hebben; maar 't leit er nu eenmaal toe, mijn waardste! De hemel geve dat gij 't aan gindsche zijde beter moogt treffen, en uwe reize in allen opzigte eene genoegelijke moge zijn. - Adieu, en nogmaals hartelijk dank voor uwe vriendschap en - uw geduld!’
‘Vaarwel, mijn jongen! - Opgeruimdheid, mooie natuur en prettige ontmoetingen! - Tot Londen!’
‘Tot Londen!’ herhaalde ik, en begaf mij weder naar mijne kamer om de bagage gereed te maken.
Ik was juist bezig mijn' besten zwarten rok in een zijden zakdoek te knoopen, toen de eenige knecht, die wakker was, mij de onaangename tijding bragt, dat hij nergens een rijtuig had kunnen vinden, omdat het nog zoo vroeg en - Zondag was!
‘Maar, by st Paddy!’ riep ik uit, terwijl het mogelijke vooruitzigt om te laat te komen, mij het angstzweet deed uitbreken, ‘wat moet ik dan beginnen?’
‘Ik weet het niet, Mijnheer!’
| |
| |
‘Zoo! Weet jij 't niet? - God helpt ze, die zich zelven helpen!’ en ik nam mijn hoed, stormde de trappen af, en de straten op, en vond eindelijk bij de Rotunda in Sackvillestreet een ‘car’ die juist uit eene zijstraat kwam. Ik sprong er in, bereikte mijn logement, liet de koffers in het rijtuig brengen, en trok een leelijk gezigt tegen den lummeligen knecht, wien ik, tot overmaat van verdriet, voor de mij niet bewezen diensten nog een ruime fooi moest geven. - Met al de snelheid, waarvoor de rosinant vatbaar was, reed ik eindelijk weg, naar de station van den Zuidelijken spoorweg bij Kingsbridge.
Maar hoe beschrijf ik u mijne verbazing en schrik, toen ik het gebouw gesloten en de geheele plaats verlaten zag! Zoude ik te laat gekomen zijn? Onmogelijk! Zulk eene doodsche stilte kon niet heerschen, wanneer er dien ochtend reeds eene trein vertrokken was. - Ik zag den koetsier vragend aan.
‘Ik geloof, Mijnheer! dat er Zondags op dit uur geene trein gaat,’ merkte hij aan.
‘Wat zegt gij daar?’ riep ik uit, bij de verpletterende mare, ‘en de knecht heeft mij nog gisteren verzekerd, dat er alle dagen 's morgens om zeven uur eene vertrekt!’
‘Ja, dat is ook zoo, Mijnheer! alle dagen, maar niet op Zondag!’
Er viel niets tegen te zeggen; het was duidelijk dat de Zondag eigentlijk geen dag was, en ik verweet mij zelven bitter, dat ik niet vroeger op dit eenvoudige denkbeeld gekomen was.
Ik schelde aan, en ontving van den slaperigen portier de bevestiging der jobstijding, maar tevens de vriendelijke vergunning mijne bagage in de wachtkamer te mogen brengen. - Ik betaalde de vracht, het rijtuig reed weg, en ik was alleen met den slaperigen portier en met mijne wanhoop. - De toestand was inderdaad verschrikkelijk.
‘o Lucretia Wilhelmina van Winter, geboren van Merken!’ barstte ik uit, ‘wat is het Nut dezer Tegenspoeden? Maar, 't is waar; het vertrek der spoortreinen was u onbekend.’
Ik bragt twee en een half uur in den vervelendsten aller toestanden, dien van wachten, door. - Eerst bleef ik gedachteloos kijken naar de affiches van logementen en ma- | |
| |
gazijnen, die aan den muur hingen, daarna bladerde ik in den onbegrijpelijken ‘Bradshaw,’ en bestudeerde de lijnen, die de spoorweg volgde, en sloeg in mijn Handboek de plaatsen op, waar de wagens stil hielden, dan weder trommelde ik op de ruiten, of maakte mijn valies open om er allerlei voorwerpen uit te halen, die ik volstrekt niet noodig had, maar toch in mijn overjas stak, voor het onmogelijke geval, dat zij mij onderweg te pas mogten komen, vervolgens wandelde ik de ruimte vóór het gebouw op en neder om te zien of er niet haast andere reizigers opdaagden, en eindelijk legde ik mij op een bank, met mijn horloge in de hand en met het vaste voornemen mijn lot geduldig te dragen.
Daar sloeg het uur mijner verlossing; ik snelde naar het bureau en nam een plaats op de eerste klasse, regtstreeks naar Killarney, zette mij neder in een hoekjen van den goed gevulden wagen, en stoomde weg, in het gezelschap van een oude mijnheer en mevrouw, die geen woord met elkander spraken en dus blijkbaar reeds heel lang gehuwd moesten zijn, en van drie heeren, die dadelijk de ‘Freemans Journal’ en de ‘Daily News’ kochten, en zich in hnnne lectuur verdiepten.
Aanvankelijk liep de weg digt langs zee, en vergunde een schoon uitzigt op de Baai, Howth en Ierland's Oog; maar zoodra de kleine afstand tot de grenzen van het graafschap Dublin afgelegd was, bood het landschap weinig belangrijks meer aan, en nadat ik dus bij Lucan nog een laatsten blik uit het venster had geslagen, vlijde ik mij zoo gemakkelijk mogelijk in de kussens neder, en bereidde mij, het voorbeeld van mijn reisgezelschap te volgen,
De heer tegenover mij had juist de lezing van de ‘Daily News’ geëindigd en bood mij beleefdelijk het blad aan. - Daar ik echter een' onoverwinnelijken afkeer van dagbladen heb en vooral van Engelsche, omdat die zoo lang en vervelend zijn, bedankte ik voor het welwillend aanbod, maar voegde er tevens als vergoelijking van mijne anders onbegrijpelijke weigering bij:
‘Ik ben een Oostenrijker, Mijnheer! en 't is ons verboden kranten te lezen.’
‘Inderdaad?’ antwoordde mijn overbuurman, ‘en onderwerpt gij u daaraan?’
‘Waarom zoude ik mij daaraan niet onderwerpen?’ zeide
| |
| |
ik, ‘het is immers voor ons eigen best. - Onze regering verzekert dat de dagbladen eene uitvinding van den Booze en de oorzaak van het zedenbederf onzer eeuw zijn, en nu vraag ik u in gemoede, Mijnheer! of gij mij zoudt durven aanraden, mijne zeden te bederven?’
De man keek mij met stomme verbazing aan.
‘Ik wil wel gelooven,’ ging ik voort, ‘dat de krant, die gij daar hebt, niet zoo slecht is als sommige der onze en zich, bij voorbeeld, niet zoude vermeten om oneerbiedig over Regie-cigaren te spreken, zoo als te Weenen geschied is; maar toch, wat zou ik er aan hebben, haar te lezen?’
‘God bless me!’ mompelde de Ier, maar zich tot mij keerende, zeide hij: ‘Maar hoe komt gij dan toch op de hoogte van het daaglijksch nieuws?’
‘Niets is eenvoudiger; de geboorten, huwelijken en sterfgevallen, waarin ik belang stel, worden mij dadelijk medegedeeld; het wetenschappelijk nieuws vind ik in boeken en tijdschriften; van branden, menschen, die in 't water vallen of andere ongelukken hebben, en van moorden hoor ik 's avonds in de “Kneipe” vertellen, en de besluiten der Regering worden overal aangeplakt; gij ziet dus, dat de dagbladen volstrekt onnoodig zijn.’
‘Maar het politieke nieuws dan, Mijnheer?’
‘Dat bestaat bij ons niet!’
‘Ah!’ zei de man, en gaf mij op.
Wij waren Straffan en Newbridge voorbij gestoomd; de eenigzins heuvelachtige streek was aangenaam verdeeld in bouw- en weilanden en enkele boschpartijen en hier en daar gestoffeerd door een klein gehucht, met spitsen kerktoren. - Ofschoon dan ook uit het oogpunt van het pittoreske weinig aantrekkelijks opleverende, had echter het landschap dat eigenaartig schoone, waarop een Hollandsch reiziger met welgevallen den blik laat rusten.
Hoe meer wij Kildare, de hoofdplaats van het graafschap van denzelfden naam, naderden, hoe bevalliger de weg zich vertoonde en hoe afwisselender het terrein werd, terwijl de bergen van Kildare het verschiet afsloten. - Eindelijk stond de groote ronde toren, een der hoogste en best bewaarde van Ierland, in al hare eerwaardige oudheid vóór ons.
Wij hebben gedurende onze reize, vele dezer gedenktee- | |
| |
kenen van lang vervlogen eeuwen bezigtigd en ons - op verzoek van een lief vriend, die veel houdt van oude gebouwen - naauwkeurig doen onderrigten omtrent hunne structuur en hunnen vermoedelijken leeftijd, en zoo we mogen afgaan op 't geen wij hoorden, lazen en zagen, dan zouden we durven beweren dat de beroemde Ronde Torens lang zoo heidensch niet zijn, als sommigen willen doen gelooven, maar veeleer haren oorsprong aan christen-bouwmeesters verschuldigd zijn. - Voor dit gevoelen schijnt vooral de omstandigheid te pleiten, dat zij steeds in de nabijheid van kerken of kloosters worden gevonden, en onmogelijk voor iets anders geschikt kunnen geweest zijn dan tot berging van een klok, terwijl wij zelfs boven den ingang van eene, duidelijk in de dikte van den muur een kruis zagen uitgehouwen.
Maar wij verlaten dit gevaarlijke en stoffige terrein en keeren tot de zachtkens opdoomende stad Kildare terug, waar we, na weinige minuten, stil hielden.
Kildare is een klein en voor den gewonen reiziger weinig beteekenend stadjen, dat alleen door zijne bevallige ligging uitmunt. - Voor den antiquaar is de plaats echter bijzonder belangrijk door hare oude gebouwen en vele ruinen, en door de historische herinneringen aan St. Bridget, welke haar in de 5de eeuw stichtte. - Maar daar is nog iets, waarop Kildare roem mag dragen en ook, blijkens het populaire gedicht, werkelijk trotsch is; namelijk op de omstandigheid dat het de geboorteplaats is van een beeldschoon meisjen, Norah ‘the Pride of Kildare.’
The joy of my heart, and the pride of Kildare!’
Norah schijnt een dier bevoorregte meisjens te zijn, die na haren dood nog voortleven door den roem harer schoonheid!
De nog bestaande merkwaardigheid van Kildare zijn de wedrennen; maar daar dit eigentlijk geene merkwaardigheid is, althans in Ierland en Engeland, en wij nooit veel sympathie hebben kunnen gevoelen voor de vermagering van het paarden- en rijknechtenras, zoo gelooven we, bij ons gevoelen te mogen blijven dat het een weinig beteekenend stadjen is.
| |
| |
Wij verlieten het dan ook zonder leedwezen, en waren zelfs verheugd dat de trein zich weder in beweging stelde, daar de snelheid der Iersche spoorwegen, even als die der onze, veel te wenschen overlaat, vooral wanneer men getuige is geweest van den spoed der Engelsche.
Ook de oponthouden op de verschillende stations duren even lang, welligt nog langer dan ten onzent, maar zijn minder vervelend, omdat men overal goed ingerigte en wèl voorziene restauraties vindt.
De weg van Kildare naar Templemore in het graafschap Tipperary is uiterst eentoonig; het land is vlak, weinig bebouwd en moerassig en ziet er arm en ongelukkig uit. - Slechts de Stradbally en Slieve Ardagh Hills, die den gezigteinder insluiten, breken eenigermate de onbehagelijke lijn van het landschap. - Wij namen Bulwer's ‘Caxtons’ ter hand en stelden ons daarin schadeloos voor de weinig aantrekkelijke natuur van Queen's County.
Wij willen u de beschrijving sparen van Portarlington, Maryborough en de verdere steden of dorpen, die de trein ons langs voerde; trouwens, 't zou ons moeielijk vallen u omtrent die plaatsen iets mede te deelen, daar we de oogen niet uit ons boek sloegen, vóór we den conducteur den naam van ‘Burris-in-Ofsory’ hoorden uitroepen. - We wierpen een blik van nieuwsgierigheid en belangstelling op het vlek, dat eenmaal de zetel der magtige Fitz-Patricks van Ossory, en het tooneel van schaars geëvenaarden moed is geweest.
Toen de Dalgais - de keurbende van den grooten Ierschen monarch Brian Boroimhe of Borù - na den slag bij Clontarf in het begin der 11de eeuw, naar hunne haardsteden wilden terugkeeren, werden zij op hunnen togt te gengehouden door Fitz-patrick, prins van Ossory. Het was toen dat de gewonden hunne krijgsmakkers verzochten, hen aan staken te binden en tusschen hunne gelederen te plaatsen, opdat de vijand omtrent hunne sterkte misleid mogt worden. - De list gelukte; de gewonde soldaten vochten met al de kracht, die hun overgebleven was:
‘They stirr'd not, but conquer'd and died!
The sun, that now blesses our arms with his light,
Saw them fall upon Ossory's plain.’
Wij snelden de vlakte door, die getuige was geweest van
| |
| |
zooveel moeds en opoffering, en betreurden het slechts dat deze schoone bladzijde der Iersche geschiedenis verduisterd wordt door vele andere, waarop niets dan veete en tweespalt staat opgeteekend!
Toen wij Templemore - dat zijn naam aan de Tempelridders ontleent, die hier vroeger een kasteel bezaten, waarvan de ruïnen nog aanwezig zijn - voorbij waren, begon de natuur een liefelijker tint aan te nemen. - De weg voerde ons langs de lachende en rijk bewassen helling der Devils-bit bergen, en vergunde een vista op de schilderachtige rots van Cashel met hare eerwaardige bouwvallen. - Hoe meer wij de hoofdstad van het, vóór weinige jaren wegens moorden en brandstichtingen zoo beruchte graafschap Tipperary naderden, hoe pittoresker en bevalliger het tooneel werd, tot we ons eindelijk verplaatst zagen in eene der schoonste bergstreken van Ierland.
Tipperary is, even als Thurles, eene welvarende stad, die tamelijk veel binnenlandschen handel drijft, en 's zomers druk bezocht wordt om de heerlijke omstreken. - Daar zich hier de weg in tweeën splitst, en de reizigers en goederen voor de ‘Limerick Junction’ overgepakt moesten worden, hielden we zeer lang stil, en maakte ik mij dien tijd ten nutte om mijn middagmaal te nemen, waartoe de ingrediënten in ruimen overvloed aan de station voorhanden waren.
Ik had het verlies te betreuren van de ‘Daily News,’ die naar Limerick ging, maar mogt mij blijven verheugen in het gezelschap van de ‘Freeman's Journal.’ - De oude mijnheer en mevrouw hadden ons reeds te Thurles verlaten.
Hun gemis werd echter vergoed door een gepensioneerd kolonel en zijne twee dochters, die in onze wagen plaats namen.
Ik had mijn boek ter zijde gelegd, daar de natuur thans onderhoudender was geworden en ik besloten had het lang bewaarde stilzwijgen eindelijk - hoe dan ook - te breken.
De ‘Freeman's Journal,’ scheen blijkbaar met denzelfden wensch bezield te zijn, want bij nam zijne reisgenooten met meer aandacht op, liet het oog met welgevallen rusten op de beide jonkvrouwen, en wendde het toen naar mij, met eene uitdrukking, die niet vleiend mogt genoemd worden.
Als een lichtstraal schoot mij den Oostenrijker voor den geest.
‘Kent gij de “Daily New,” ik meen den heer, die de “Daily News” las?’ vroeg ik.
| |
| |
‘Neen, Mijnheer!’ antwoordde hij lachende, ‘maar 't scheen mij dat gij 't niet ééns waart op het punt der dagbladen.’
‘Met uw verlof,’ hernam ik, ‘ik was het volmaakt met hem eens, en ben ook eigentlijk geen Oostenrijker.’
‘Mag men u vragen, waarom ge u dan er voor hebt uitgegeven?’
‘Dat zal ik u zeggen. - Ik heb een' oom, die ultraliberaal, ja zelfs rood en communist is, en altoos tegen autocratische en knoet-regeringen te velde trekt, en daar ik dikwijls met dien oom in gezelschap ben en ons gesprek zeer onbelangrijk zoude zijn, indien we beiden hetzelfde gevoelen verdedigden, zoo heb ik mij aangewend om zóó oostenrijksch te spreken, dat mij dit tot eene tweede natuur geworden is. Dit bevordert zeer de wisseling van denkbeelden.’
‘Maar indien ge geen Oostenrijker zijt, Mijnheer! wat zijt ge dan?’
Ik bedacht mij een oogenblik over de natie, die ik verkiezen zou; het denkbeeld van een' ouden Rus lachte mij wel eenigzins aan, maar ik vond het gepaster te antwoorden:
‘Een Hollander, Mijnheer!’
Mijne waarheidsliefde werd schitterend beloond.
Niet zoodra had de gepensioneerde majoor vernomen dat ik een Hollander was, of hij mengde zich in ons gesprek met de vraag:
‘Zijt gij in Indië geweest?’
‘Dat is het land mijner geboorte, Mijnheer!’
‘Dan zijn wij landgenooten, of althans buren, Mijnheer!’ vervolgde hij, terwijl hij mij vergenoegd aankeek, ‘ik heb vijf en twintig jaren in Hindostan doorgebragt, en mijne beide dochters zijn er geboren.’
Ik boog tegen de jonge dames, en hoewel mij het ‘landgenootschap’ eenigzins ver getrokken voorkwam, dacht ik echter aan het relatieve van allen wereldschen afstand, en aan het bekende gezegde dat een Chinees en een Parijzenaar elkander als oude vrienden zouden begroeten, indien zij zich tesamen in de Maan bevonden.
Het scheen dat aan de Indische verhalen van den ouden heer geen einde zoude komen; wij waren achtereenvolgens Knocklong, Kilmallock en Charleville voorbijgestoomd en hadden slechts van tijd tot tijd een vlugtigen blik kunnen werpen op
| |
| |
den bekoorlijken en afwisselenden weg, en op de schilderachtige heuveltoppen van Tipperary en Castle-Olivier, en zagen smeekend de jonge dames aan, die beleefd genoeg waren te begrijpen dat een Hollander, die in Ierland reist, meer belang stelt in Iersche dan in Hindostansche natuur.
‘Maar ziet eens, welk eene verrukkelijke streek wij thans doorgaan, papa!’ viel de oudste den oorsprong harer dagen in de rede.
‘Beelderig!’ bevestigde de jongste.
‘Een overheerlijk land!’ stemde ik in.
De drie uitroepingen, gevoegd bij 's mans vaderlandsliefde, behaalden de overwinning op zijn ‘hobby-horse,’ en hij liet het onderwerp varen om met ons den lof aan te heffen der schoone natuur van het graafschap Cork.
De bergen hielden ons gezelschap tot Buttevant, een lief plaatsjen, dat zijne vermaardheid dankt aan de nabijzijnde bouwvallen van Kilcoleman-Castle, de verblijfplaats van Spenser, die er zijne ‘Fairy Queen’ schreef, en veel lief en leed ondervond.
Wij begrijpen 't, dat de schoone omstreken van Buttevant den gevoeligen dichter hebben bezield, en zijne pen zich gaarne vermeidde in de schildering der groene bergen en vruchtbare dalen om hem heen; zij zouden in staat zijn eene minder aesthetische ziel dan de zijne tot bewondering op te wekken en dichterlijk te stemmen.
De weinige minuten, die ons nog van den eindpaal onzer spoorwegreize scheidden, schenen dubbel kort door het bevallige tooneel, dat ons omringde en in het aangename gezelschap, dat de wagen stoffeerde.
Wij stapten, na bijna acht uur stoomens, te Mallow af, waar de ‘mailcoach’ wachtte, die ons naar Killarney zoude voeren.
Mallow mag zich niet beroemen op eene groote mate van zedelijkheid, en het voorbeeld, door vele jonge lieden dier stad gegeven, is verre van navolgenswaardig en zoowel strijdig met de zedeleer, als met gezonde begrippen van staatshuishoudkunde. Men oordeele uit de volgende regelen:
‘Beau-ing, belling, dancing, drinking,
Breaking windows, damning, sinking,
Ever raking, never thinking
Live the rakes of Mallow.’
| |
| |
Dit is immoreel, en niet economistisch;
‘Spending faster than it comes,’
is stellig in tegenspraak met de leer der rijkdommen, terwijl 't eene verkrachting der zedelijkheid mag genoemd worden:
‘Living short, but merry lives,
Going where the devil drives;
Having sweethearts, but no wives.’
Maar Mallow heeft minerale wateren en is eene badplaats.
Voor den oppervlakkigen beschouwer, schijnt Mallow niets anders te zijn dan eene zeer aangename en welvarende stad, die eene heerlijke ligging heeft en omringd is door schoone bosschen en groene heuvels, waar de ‘Blackwater’ bevallig langs kronkelt. - Van alle kanten ziet men lommerrijke parken en smaakvolle landhuizen, zoowel aan de oevers der rivier, als op de hoogten, en dit gedeelte van het graafschap Cork schijnt een geliefkoosd toevlugtsoord voor den zomer te zijn. - Wij doen hulde aan de goede keuze.
‘All right?’ vroeg de dikke koetsier van de ‘mailcoach,’ die er in zijn rood kostuum zeer deftig uitzag, en bedaard zijne bouffante omknoopte en zijne dikke handschoenen aantrok, terwijl een paar knechts de paarden vasthielden en een ander de teugels bewaarde, tot de gewigtige persoon zoude verkiezen op te stijgen. - Ik had reeds plaats genomen op de bok.
‘All right?’
‘Yes Sir!’ antwoordde het koor der vasallen, terwijl ze aan de muts tikten.
‘Go on!’ klonk het, toen hij gezeten was, en het beleid der teugelen aanvaard had.
Ik keek den man met bewondering aan, die op zulk een toon van gezag durfde spreken, en met zooveel onderdanigheid beantwoord en ge-‘sir’d werd. - Hij was geheel een ‘gentleman’ in zijn voorkomen, en had dat bedaard gemakkelijke, dat iemand kenmerkt, die zeker is van zijne positie en die positie zeer gewigtig vindt, maar was niet te min in den volsten zin des woords een ‘jolly coachman’ die gaarne praatte en lachte, tegen de deernen knikte, en whiskey dronk.
Alvorens we de reize aanvaarden, verzoeken we u, uwe
| |
| |
blikken te scherpen in de rigting van het Zuiden, of ge er op gindschen berg niet den toren en de overblijfselen van een kasteel ontdekt? Dat is het kasteel van Blarney. - Zoo ge lid zijt van eene onzer ‘mondelinge - redetwist -’ Vereenigingen, zal 't u welligt genoegen doen te vernemen, dat zich daar een steen bevindt, wier aanraking onmiddellijk de gave der welsprekendheid mededeelt. Met zegt dan ook algemeen van iemand, die uitmunt door de bloemrijkheid zijner taal, de stoffering zijner verhalen en den rijkdom zijner woorden:
‘He has taken a lick at the Blarney stone.’
Overdragtelijk, en zeer oneigenaartig wordt in Ierland verder alle grootspraak en bluf ‘Blarney’ genoemd.
Tot uwe geruststelling, kunnen we u verzekeren dat we den beroemden steen niet hebben gekust, maar ons - op onzen lateren togt naar Cork - hebben vergenoegd met eene wandeling door de schoone bosschaadjen, die de tweede merkwaardigheid van Blarney uitmaken, en zich onderscheiden door hunnen bevalligen aanleg en hun welig frisch groen.
Voort ging Harer Majesteit's mail, getrokken door een vurig vierspan; voort met een' stuivenden spoed, op het vaste land onbekend. Wij zwenkten den hoek om, en reden door de pittoreske Blackwater-Vallei, langs een' goed aangelegden doch niet zeer breeden weg, die aan beide zijden met hoog geboomte was beplant, en ter regte omzoomd werd door talrijke lusthoven, en ter slinke door den kabbelenden stroom. - De Nagle en Boghra bergen formden eenen statigen achtergrond, waartegen de heldere tinten van het dal zich aangenaam afteekenden.
Bij Roskeen-bridge trokken wij de rivier over; de landgoederen verlieten ons, en de streek werd allengkens eenzamer en minder bebouwd.
Het zal voorzeker iederen reiziger, en vooral iederen hollandschen, opvallen hoe schaars sommige gedeelten van Ierland zijn bevolkt; men legt soms uren afstands af zonder eene stad of een dorp te ontmoeten, of de sporen te ontdekken van den arbeid des menschen. - Treurig tooneel van woestheid en ontvolking leveren voornamentlijk het Zuiden en Westen op, die jaarlijks door talrijke scharen worden verlaten voor een ander werelddeel.
| |
| |
De weg voerde ons door bergachtige streken naar de éénige stad, die tusschen Mallow en Killarney ligt, het kleine en armoedige Mill-street, waar we van paarden wisselden en dadelijk omringd werden door eene hongerige troep bedelaars, die op allerlei wijzen ons medelijden trachtten gaande te maken en wier voorste gelederen uit idioten, kreupelen, blinden en honderdjarigen waren zamengesteld. - Wij zullen echter, aan het doel van onzen togt gekomen, ruimschoots gelegenheid hebben, over dit grootste bestanddeel der Iersche maatschappij te spreken en willen u dus thans eene beschrijving sparen.
De Millstreetsche paarden waren zeer jong en weinig aan het tuig gewend, en hadden eenen zeer lastigen geest van onafhankelijkheid, die zich openbaarde in steigeren, achteruitslaan en op zij springen. - Het was toen dat de roode koetsier zich in al zijne kracht ontwikkelde. Met vaste en rustige hand hield hij de teugels in en liet ze dan weêr schieten, gaf en nam, moedigde aan en zette neder met eene volmaakte kennis der heterogene elementen van zijn gespan. - Eindelijk gaven de dieren hunne pogingen, om den wagen onderst boven te werpen, wanhopig op; de orde was hersteld en het gezag gehandhaafd.
In het verschiet doomden reeds de bergen van Killarney, en verhieven zich de statige toppen van ‘the Paps’ wier conische form tot op verren afstand zigtbaar is. - Wij waren het oude en adelijke graafschap of koningrijk Kerry, den geboortegrond van vele der beroemdste geslachten van Ierland, ingetreden, en zoo ver het oog reikte omringde ons eene zwarte, moerassige vlakte, slechts hier en daar met eenige vervallen woningen bezet.
Ik deelde mijne gedachte over den armoedigen toestand des lands aan den ‘coachman’ mede.
‘Gij ziet er slechts het uitwendige van;’ zeide hij, ‘zoo gij lust hebt kennis te maken met de wijze, waarop de arme menschen hier leven, wil ik gaarne een oogenblik voor u ophouden.’
Ik klom den hoogen bok af, begaf mij naar een der hutten aan den kant van den weg, en trad er binnen. - Verbeeldt u eene ruimte van weinige voeten in het vierkant, door leemen muren omgeven en door een leemen dak gedekt, zonder vensters, zonder schoorsteen, zonder deur, want de opening, die tot ingang diende, kon niet gesloten
| |
| |
worden. - Tastend vond ik den weg naar de bewoners van dit verblijf, die op den weeken veengrond uitgestrekt lagen bij een smeulend turfvuur, waarvan de rook zich een uitweg moest banen door de opening, die ik binnengetreden was. - De menschen waren koud en rilden, niettegenstaande het vuur en het zomerweêr, en de koorts stond op hun gelaat geteekend. - Ik zocht een voorwendsel om mijn bezoek te regtvaardigen, daar ik niets hatelijker vind dan uit nieuwsgierigheid ellende te gaan zien en vroeg dus om wat vuur, om mijne cigaar aan te steken. - Een oude vrouw bragt het mij; ik dankte haar en verliet met eene huivering de woning. -
De zwarte vlakte, die wij doorreden, scheen mij dubbel akelig toe en ik verheugde mij van harte toen de koetsier mij mededeelde, dat wij weldra het einde onzer reize zouden hebben bereikt.
Wij hadden onder weg nog gelegenheid den gutturalen klank der Iersche taal te hooren, welke veel overeenkomst heeft met het Welch, en nog in sommige streken in het Zuidwesten en in het Noorden door de landelijke bevolking wordt gesproken, ofschoon we niemand hebben ontmoet, die het Engelsch niet verstond. - Gedurende de Repealbeweging hebben de leiders der Jong-Ierland partij zich veel moeite gegeven de oorspronkelijke taal te verspreiden en op de volksscholen te doen onderwijzen, doch hunne pogingen hebben weinig vruchten gedragen, 't geen we in het belang van het land zeer betreuren, daar we niets ongelukkigers voor eene natie weten, dan geene eigene, zelfstandige taal te bezitten.
Onze koetsier, die een echte Ier was, kon ons niet genoeg vertellen van haren rijkdom en hare dichterlijkheid en zoo we mogen afgaan op het oordeel onzer geleerde Dublinsche vrienden, dan moet zij inderdaad zeer schoon zijn, en behoeft voor geene der in Europa gesprokene in sierlijkheid onder te doen.
Het was reeds laat en schemer donker, toen wij de stad Killarney binnenreden, en aan de Post, bij het logement, ‘the Kenmare Arms’ stilhielden. - Wij hadden bij het afstijgen van de koets eene benaauwde belegering door te staan; cohorten bedelaars hadden ons weldra van alle zijden ingesloten, en met moeite baanden we ons eenen doortogt naar de ‘jaunting car’ van het ‘Herbert Arms Hôtel,’ waar we
| |
| |
besloten hadden onzen intrek te nemen. - Toen we in veiligheid op het rijtuigjen gezeten waren, wierpen we een blik op het bedrijvige tooneel om ons henen, terwijl de knecht van het logement voor de overpakking onzer bagage zorg droeg.
De bedelaars van Killarney overtreffen zeker al hunne broeders van den gilde door de kleurigheid der tafereelen, welke zij van hunne ellende weten op te hangen en door den smaak en den tact, waarmede zij hun bedrijf uitoefenen. - Zij danken hunne meerderheid gedeeltelijk aan aangeboren talent, maar vooral aan den grooten toevloed van vreemdelingen, die jaarlijks dit ‘Paradijs van Ierland’ komen bezoeken, en welligt ook eenigermate aan de nabijheid van den bewusten Blarney-steen. - Hoe 't zij, men kan hun geen geest ontzeggen, en ofschoon ze oneindig lastiger, aanhoudender en onbeschaamder zijn dan eenige andere, zien zij er echter over 't algemeen zóó schalks en prettig uit, lachen zóó vriendelijk, dragen hunne gescheurde kleederen met zooveel bevalligheid, en spreiden zooveel snaaksche bewegelijkheid ten toon, dat men eindelijk onder de verzoeking bezwijkt, en de hand in de zak steekt. - We herinnerden ons bij hunnen aanblik onwillekeurig de woorden van het oude lied ‘the Jovial Beggars’, waarvoor zij waarschijnlijk tot model hebben gediend:
‘There was a jovial beggar,
And a begging we will go, will go,
And a begging we will go!’
A beggar's life's the best
For, whenever he 's a-weary
He can lay him down to rest.’
Van de waarheid der laatste strophe scheen ons de bevolking van Killarney volkomen doordrongen te zijn.
Wij dankten den hemel, toen we de stad verlieten, en na een' korten rid langs een' aangenaam beschaduwden straatweg, stil hielden aan de ‘Herbert Arms’ Muckross, bij Cloghreen.
Na een eenvoudig avondeten begaven we ons vermoeid
| |
| |
ter ruste en sliepen weldra den slaap der reizigers, aan de oevers der Meeren van Killarney.
Het was een heerlijke dag; de natuur schitterde nog in al hare matutinale schoonheid en hier en daar hing nog een daauwdrop aan de bladen, en een frissche, verkwikkende lucht woei ons tegen, toen we ons naar de plaats begaven, waar de boot ons wachtte.
Wij stevenden door de branding aan den mond van den inham, waar het vaartuig zijnen rusttijd doorbragt, en bevonden ons, na weinige riemslagen, op de oppervlakte van Lough Lene, of het Lager Meer, dat in al zijnen grootschen omvang vóór ons lag, bezaaid met talrijke eilanden, wier schilderachtige lijnen en groenen dosch scherp afstaken bij de donkere, schier zwarte kleur van het water.
Daar ligt eene onbeschrijfelijke poëzie in de natuur van het Lager Meer; zij trekt u aan, niettegenstaande haar verheven karakter; zij paart aan de ernstige schoonheid der bergen de liefelijkheid van den helderen waterspiegel en de aanvalligheid van een sylvanisch landschap; zij vergt geen ontzag, zelfs geene bewondering, maar vraagt en verwerft uwe sympathie. Gij hebt haar lief, de gevierde schoone, die onbewust schijnt van hare bekoorlijkheden en u zoo gaarne zoude willen doen gelooven dat zij boven geene andere uitmunt.
Gij moogt en kunt haar dit echter niet toegeven, wanneer ge den blik slaat op de welige bosschen van Muckross aan uwe slinke, waarachter de Mangerton en Carran-tual, de koningen van Killarney, hunne trotsche kruin verheffen, op de rijk bewassen Torc-Mountain vóór u, op de altoos groene Glena en Toomies aan uwe regte, op de sierlijke baaien en inhammen, die den lijn der oevers breken, en overschaduwd door de afhangende takken der Arbutus - de heester der Meeren bij uitnemendheid - en der eiken, u tot zoete rust schijnen te nooden.
Welk eene mengeling van tinten en kleuren vertoont zich aan het oog, wanneer het landschap de eerste stralen der morgenzon opvangt en de kabbelende en rimpelende vloed die weêrkaatst! Hoe heerlijk steekt tegen de rijk bewassene
| |
| |
hellingen der bergen, wier voet door het meer wordt gekust, de blaauwachtig grijze of vaalbruine kleur der meer verwijderde rotsen af, hoe bevallig wordt de breede waterspiegel gebroken door de oäsen, waarmede zij bezaaid is!
Wij waren Ross-Island genaderd, en bonden het vaartuig aan de landingsplaats vast, om eenige oogenblikken te wijden aan de bezigtiging van het kasteel en de parken en bosschen.
Maurice - een onzer wakkere roeiers, een blonde krullebol van achttien jaren, wien de schranderheid den kijkers uitzag, en wiens fijnbesneden trekken menig hooggeboren jonker benijd hadde - Maurice vergezelde ons, en zijn gezelschap droeg veel bij tot ens genoegen. - Men gevoelt zich zoo verlaten, wanneer men alleen in een vreemd land reist, en zelfs te midden der schoonste natuurtooneelen komt dikwijls een weemoedig verlangen naar de heemstede op, dat ons onvatbaar maakt voor alle genot. - Een genoegen, aan een' vriend medegedeeld, is een dubbel genoegen; een genoegen, dat men niet kan uiten, houdt op er een te zijn. - Daarom verheugde 't ons, dat Maurice ons begeleidde.
Het kasteel van Ross is een schoon gedenkteeken der riddertijden, en was gedurende drie eeuwen de zetel der o'Donoghue's, de magtige gebieders der Meeren, en de helden der vele legenden, die in de omstreken van Killarney worden verhaald.
Wij beklommen den toren, van waar we een heerlijk uitzigt genoten op de uitgestrekte watervlakte, het schilderachtige Junisfallen, en de omliggende gebergten, terwijl Maurice bezig was ons de wonderlijke avonturen van eenen o'Donoghue mede te deelen, die jaren lang gevangen gezeten had op een klein eilandtjen in het Meer, dat den naam draagt van ‘o'Donoghue's Prison’, en van eenen anderen o'Donoghue, die te paard het water doorgereden, maar in het midden van zijn gevaarlijken togt verdronken was. - Het paard werd versteend, en steekt nog bij gedeelten uit den vloed in de gedaante van eenige rotsen, die ‘o'Donoghue's Horse’ heeten.
‘Zou dat waarlijk gebeurd zijn?’ vroeg ik, toen ik het schoone panorama bezigtigd had, en wij den toren afstegen.
‘Zeer zeker, Mijnheer!’ was het antwoord, ‘gij moet niet vergeten, dat dit eene betooverde streek is, en gij
| |
| |
op de “Lakes of Enchantment” zijt, zoo als Mrs Hall zegt... Gij kent Mrs Hall toch zeker wel?’
‘Neen,’ zeide ik, ‘ik heb nooit van haar gehoord.’
‘Mrs Hall is eene Iersche dame, Mijnheer, en de knapste vrouw, die nu in Engeland woont. - Zij heeft een uitmuntend boek over de Meeren geschreven, dat Mr. Roche, de eigenaar van de “Herbert Arms”, heeft, en waarin gij alles zoo vindt opgeteekend, als ik 't u vertel.’
‘Kent gij Mrs Hall?’ vroeg ik op mijne beurt.
‘Of ik haar ken, Mijnheer? wèl, zoo goed als mijne eigene moeder; ik heb haar dikwijls in deze zelfde boot geroeid, want zij komt hier jaarlijks tweemaal. De geheele wereld kent Mrs Hall!’
Ik getroostte mij, in de schatting van Maurice, niet tot de wereld te behooren en glimlachte bij zijn enthousiasme voor de Iersche schrijfster en zijn naïef geloof aan de o'Donoghue's.
Maurice was een ‘tea-totaller’, dat wil zeggen, een lid van het Matigheidsgenootschap, en de ernst en het vuur, waarmede hij tegen de geestrijke vochten te velde trok, hadden mij bijna bewogen tot de Vereeniging toe te treden, indien ik er behoefte aan gevoeld had.
Niets bevalliger dan de tuinen en parken, die het kasteel van Ross-Island omringen! - Boschpartijen, bloembedden en grastapeeten wisselen elkander aangenaam af, en getuigen van den smaak des eigenaars, Lord Kenmare, tot wiens domein bijna de helft dezer streken behoort.
Wij namen weder plaats in de boot, en zetten onzen togt voort naar het lachend Innisfallen,
‘First flow'r of the earth, and first gem of the sea,’
het bekoorlijkste eiland van Lough Lene, door een Engelsch tourist bij de Isola Madre van het Lago Maggiore vergeleken.
Innisfallen mag inderdaad eene bloemlezing van natuurschoonheden genoemd worden; het vereenigt op zijne kleine, maar vruchtbare oppervlakte, heuvel en dal, romantische groene schuilhoeken en frissche grasperken en bezit eene weelderigheid van vegetatie, die op geen der andere eilanden wordt aangetroffen. - Reusachtige olmen en iepen vermengen hun loof met dat van essen en eiken en witte berken, terwijl de grond bekleed is met donzig mos en schuch- | |
| |
tere heesters, die een haag om dit heiligdom van het Meer formen. - En dan, die schilderachtige kusten, die fijn gekartelde en donker belommerde baaien, die u uitnoodigen uwe boot in haren veiligen schoot te sturen!
Langen tijd bleven we op Innisfallen toeven, ons vermeidende in zijne bekoorlijke dreven, of van een der vele vista's, die het aanbiedt, een bewonderenden blik werpende op het panorama, dat vóór ons uitgestrekt lag.
Maurice sloeg ons voor, eene zijner eigene melodiën te zingen, om ons te doen hooren hoe zoet de muziek weêrkaatste op het water en tusschen de bergen. - Wij stemden gaarne toe en vleiden ons neder op het mosch, om te luisteren naar het welluidende maar weemoedige lied, dat door de echo werd opgevangen en fluisterend herhaald. - Welk eene dichterlijke wijkplaats der liefde moet het lachend Innisfallen zijn!
Dit schijnt trouwens ook het gevoelen te zijn der meeste jonggehuwden in Ierland, die gewoonlijk hier hunne ‘honeymoon’ komen doorbrengen; en voorzeker is er dan ook in het geheele land geen plek te vinden, waardiger om door die maan beschenen te worden.
Wij troffen het echter in dit opzigt zeer ongelukkig, 't geen wij moeten toeschrijven aan de schaarschte der huwelijken gedurende de dagen, die wij te Killarney doorbragten, daar we te gunstig denken over den smaak en het gevoel der jeugdige iersche echtelieden, om slechts één oogenblik te durven vermoeden, dat de Londonsche Tentoonstelling er de schuld van zou kunnen dragen. - Overigens zijn er geen ongezelliger en onaangenamer wezens dan jonge paren - gelijk ieder weet - en was dus ons gemis zoo groot niet.
Wederom wiegelde het vaartuig op den zacht bewogen boezem van het Meer, dat thans flikkerde in het volle zonlicht; wederom dreven we langs de groene oevers en langs den voet der bergen, tusschen eilanden en rotsen, wier kruin even de oppervlakte van het water brak. - Achter ons lag het landgoed van Lord Kenmare, en de heuvel van Aghadoe; wij wierpen nog een laatsten blik op het omringende tooneel en op het Meer, toen we de baai van Glena hadden bereikt, en roeiden door de branding henen onder de brug, die het eiland Brickeen met het voorland van Muckross verbindt.
Wij bevonden ons op het kleinste der Killarney Meeren,
| |
| |
het Middel- of Torc Meer, dat, hoe verschillend ook in karakter, voor geen der andere in pittoreske schoonheid en in bevalligheid en verscheidenheid van lijnen en omtrekken behoeft onder te doen, en als 't ware tusschen de bergen opgesloten ligt. - Brickeen- en Dinis-Island en Muckross, die de beide wateren scheiden, wedijveren in rijkdom van bekleeding met de statige Torc-Mountain, die de wacht schijnt te houden over de haar toevertrouwde schatten.
Wij kruisten het geheele meer rond, en lieten de riemen ophalen, toen we in de engte gekomen waren, die Dinis-Island van de vaste kust scheidt en den stroom zouden volgen, die naar de ‘Old Weire Bridge’ voert. - Het was eene bij uitnemendheid romantische plek; de boot rustte onder de afhangende takken der breedgeschouderde boomen van het eilandtjen, op den kreukeloozen waterspiegel, en vóór ons kookten en schuimden de golven onder de brug.
Het was de ‘Ontmoeting der Wateren’, een dichterlijke naam, dien het naar ons inzien met meer regt draagt dan de plaats in de Vallei van Avoca, door Thomas Moore bezongen.
‘En nu vastgezeten, Mijnheer!’ zeî Maurice, ‘wij gaan de “Meeting of the Waters” verlaten en moeten gindsche branding door.’
Wij bekennen, dat we eene ligte huivering gevoelden bij den aanblik der witgevlokte dwarling, die ons vaartuig moest klieven, en dat we de onderneming tamelijk gevaarlijk vonden.
Men noemt dien doortogt ‘shooting the Bridge’, ging Maurice voort, terwijl hij zich met de opgeheven riem aan den voorsteven plaatste en met aandachtig oog naar de branding keek.
‘Steady!’ riep hij, en al de roeispanen werden ingehaald.
Hij stak den riem in den bruischenden vloed, en draaide hem rond, om de wieling te breken en de golven weg te stooten en de boot werd opgeligt en voorgestuwd tot onder het midden der brug, en schoot toen pijlsnel naar beneden en vloog in de effene en gladde wateren van ‘the Long Range’ het kanaal dat het Middel- aan het Opper-Meer verbindt.
‘Goddank!’ zeide hij, terwijl hij 't voorhoofd afdroogde, en zich weder aan het roeien zette, ‘dat was een hard werk, Mijnheer.’
‘Gij moet er, dunkt mij, aan gewend zijn,’ merkte ik aan.
Dat is zoo, Mijnheer! maar ik heb het nog nooit zonder roer durven doen, en bemerkte te laat, dat het onze gebroken was.
‘Zoo!’ zeide ik, ‘hebt gij vrouw en kinderen, Maurice?’
| |
| |
De krullebol lachte en antwoordde:
‘Ik ben achttien jaar, Mijnheer!’
‘Welnu, dan vergeef ik u, dat gij niet aan de mijne gedacht hebt.’
‘Ik wist niet dat gij ze hadt, Mijnheer!’ antwoordde hij beschaamd.
‘Dat doet er niet toe,’ hernam ik, ‘ik had ze kunnen hebben.’
De Long Range slingert bevallig door eene enge vallei, die door de Torc aan de eene en de ‘Eagle's Nest’ aan de andere zijde ingesloten wordt, en op zich zelve weinig bekoorlijks aanbiedt.
Toen wij de breede rotswanden van de ‘Eagle's Nest’ genaderd waren, wees men mij de woning van den vorst van het vogelenheir, in eene donkere spleet bij den top der rots, en haalde de gids zijnen hoorn te voorschijn....
‘Oh hark, oh hear! how thin and clear,
And thinner, clearer, farther going;
Oh sweet and far, from cliff and scar
The horns of Elfland faintly blowing!
Blow, let us hear the purple glens replying,
Blow bugle! answer echoes, dying, dying, dying!’
Onbegrijpelijk is de klank der verschillende echo's, die de toonen opvangen en weêrkaatsen, eerst rond en zwaar en krachtig, dan zwakker en kwijnender tot zij versterft in een suizelenden zucht.
Zachtkens gleed de boot voort op de kronkelende waterbaan, terwijl zij behoedzaam de talrijke klippen en verborgene rotsen vermeed, welke eensklaps uit de grondelooze diepte der Meeren schijnen op te rijzen, en die de vaart voor ongeoefenden zoo moeilijk maken.
Daar lag het Opper-Meer vóór ons in al zijne ontzettende en verschrikkelijke majesteit! Streng en dreigend steken de graauwe rotsen hare hoekige en kale wanden ter regter- en ter linkerzijde omhoog; grillige eilandtjens liggen hier en daar op de oppervlakte des waters verspreid, terwijl de Zwarte-Vallei, door de Purperen Bergen ingesloten den achtergrond formt.
Nooit hebben wij een natuurtooneel gezien, waaruit zooveel sombere ernst sprak, als uit de omgeving van het Opper-Meer van Killarney! - Berg en dal en vloed staan in de
| |
| |
volmaaktste harmonie van uitdrukking, alles donker, alles zwaar en woest en graauw! - Slechts een schaarsche arbutus breekt op sommige plekken door zijn levendig groen de strengheid der kleuren en lijnen af; slechts een enkele oäse biedt een rustpunt in deze eenzaamheid aan.
Het was reeds laat geworden en de zon neigde ten ondergang en breede schaduwen verspreidden zich over het Meer; wij namen den terugtogt aan in eene geheel andere stemming, dan wij den dag hadden aangevangen, want het was ons onmogelijk den indruk weg te wisschen, dien het sombere, maar plegtige tooneel op ons had gemaakt. - Wij lieten ons bij de Long-Range aan wal zetten en reden langs den Kenmare-Weg naar huis.
‘Wel Mijnheer!’ zeî Mr. Roche, de vriendelijke eigenaar van het Muckross-hôtel, ‘hoe is u de togt langs onze betooverende Meeren bevallen?’
‘Uitmuntend!’ antwoordde ik, terwijl ik plaats nam aan den aangeregten disch, en Mr. Roche uitnoodigde zich bij mij te zetten; ‘maar ik had wel gewenscht dat wij bij het Opper-Meer begonnen waren.’
‘Ik beken, dat het lang zoo liefelijk niet is als de andere,’ hernam hij, ‘maar het is oneindig grootscher.’
‘Doch minder geschikt om als laatsten indruk mede naar huis te nemen.’
‘Welligt! Gij ziet het echter ook niet op 't gunstigst; het vertoont zich geheel anders, wanneer het water gestoffeerd is. - Zoo gij in Augustus gekomen waart, zoudt gij 't Meer vol vaartuigen hebben gezien; want dan hebben wij hier de meeste touristen.’
Ik dankte mijn goed gesternte, dat ik niet in Augustus gekomen was en bood ‘mine host’ een glas Sherry aan.
‘Mr. Roche!’ zeî ik, ‘wat raadt gij mij dezen avond te doen?’
‘Thuis te blijven, mijn waarde Heer! Wij zullen zorgen, dat gij u niet verveelt.’
Gerustgesteld door de verzekering en heimelijk verheugd dat ons geene verdere vermoeienissen wachtten, schoven we
| |
| |
't raam op, plaatsten ons voor den engelschen haard, waar een vrolijk turfvuur brandde, en staken eene cigaar op.
Er werd getikt, de deur ging open en eene ruischende gedaante naderde ons. Wij wendden het hoofd om en zagen eene welgekleede dame, die buigend naast ons stond.
‘Waaraan heb ik die eer...?’ zeide ik met den schrijver van ‘de Neven.’
‘Mijnheer!’ klonk het, ‘ik wenschte u eenige ornamenten van echte Iersche “bog oak” te laten zien; hier zijn heerlijke overhemdsknoopen, kettingen, braceletten en doekspelden, ik hoop; dat gij mij het genoegen zult aandoen, als eene kleine herinnering aan de Meeren, eenige voorwerpen van mij te koopen.’
‘Mejufvrouw!’ zeide ik, ‘ik gevoel niet de minste behoefte aan de ornamenten, die gij daar ten toon spreidt; ik vind ze zeer mooi en met smaak bewerkt, maar zal ze niet koopen.’
‘Wilt ge de industrie in dit gedeelte des lands dan niet bevorderen, Mijnheer?’ zeide de schoone van middelbaren leeftijd, die werkzaam was aan eene der grootste ‘bog-oak factories’ van Killarney en den post van ‘commise-voyageuse’ vervulde.
‘Ik bevorder reeds de industrie van uw land, Mejufvrouw! door het te bezoeken!’ antwoordde ik op de min of meer vrijmoedige vraag.
‘Gij zult toch althans iets van Killarney medenemen?’ ging zij voort.
‘Niets, dan een zoet herdenken aan de natuur en aan uwe bevalligheid!’
De gedaante verliet de kamer, en ik vroeg mij zelven af, of dit een der middelen zoude geweest zijn, waardoor Mr. Roche meende te voorkomen, dat ik mij dien avond verveelde. Maar ik was onregtvaardig, want weinige oogenblikken later trad de gulle en beleefde man zelf binnen en noodigde mij hem te volgen.
Ik zoude den beroemden Gandsey, den blinden maëstro van Ierland hooren, die op de nationale ‘bag-pipes’ eenige zijner eigene melodiën zoude uitvoeren.
Gandsey's compositie munt niet uit door stoutheid en verhevenheid, maar bezit eenigermate het humoristische dat den Scherzi van Beethoven eigen is, en zijn volkomen meesterschap op het geliefkoosd instrument weet er toonen aan te
| |
| |
ontlokken, die in welluidendheid en fijnheid voor geen ander behoeven onder te doen.
Het schijnt dat de bekoorlijke natuur van Killarney eenen grooten invloed uitoefent op de aesthetische ontwikkeling der bewoners, en het is niets vreemds, onder de eenvoudige bootslieden der Meeren, dichters en componisten aan te treffen. - Onze vriend Maurice behoorde tot de laatsten, even als vele der ‘Buglers,’ die de reizigers als gidsen vergezellen.
Gandsey is een eerwaardig, oud man en geniet in den geheelen omtrek eene benijdenswaardige toegenegenheid en eerbied. - Hij had het ongeluk vóór weinige jaren zijn eenigen zoon te verliezen, wiens dood hij zich zeer heeft aangetrokken, zoo als Mr. Roche ons vertelde. - Zijn kleinzoon steunt thans den blinden grootvader.
Mrs. Roche, die eene boezemvriendin van Mrs. Hall, en zelve wel een beetjen ‘bas-bleu’ is, liet den ouden man op ons verzoek de melodie spelen van de ‘Sweet Vale of Avoca,’ en medeslepend was de weêmoed, dien hij in het lied wist te leggen.
Behoeven we u te zeggen, dat we met een gevoel van smart Killarney verlieten en met welgemeende hartelijkheid uitriepen:
‘Lake of beauty, fare thee well!’
toen we plaats namen op de postkoets, die ons moest verwijderen van de bevallige oorden, waar we zulke gelukkige dagen hadden doorgebragt?
Zoo ge ooit de Meeren bezoekt, gaat dan toch vooral bij Mr. Roche in het Muckross-hôtel en - neemt een goed vriend mede, wien ge deelgenoot kunt maken van 't geen gij gevoelt en geniet!
d.w.
|
|