De Gids. Jaargang 10
(1846)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zenuwstelsel en deszelfs ziekten, door Marshall Hall (met 14 platen). Naar het Engelsch door L.C.E.E. Fock, M.D. Te Amersfoort, bij W.J. Bommel van Vloten, 1845, in 4 Stukken, 537 bl. gr. 8o.Het nut, ja de onontbeerlijkheid der physiologie voor de pathologie werd wel van de vroegste tijden af erkend, doch men verzuimde daarbij meestal de overgeleverde pathologische wijsheid aan de kritiek, welke de physiologie konde leveren, te onderwerpen, terwijl er aan het ziekbed veelal gehandeld werd, als bestond er geene physiologie. Daar men de vreemdste dingen tot grondslag van de ziektekunde maakte, verloor men juist den eenigen waren grondslag uit het oog, en nog heden zijn er geneeskundigen, die reeds op het hooren van het woord physiologie medelijdend glimlagchen, of het als een kind van eene verbasterde eeuw beschouwen, dat gevaar dreigt aan hunne kunst. Trouwens, zij tasten hierin niet mis: want alle willekeur, alle individuële meeningen zullen uit de wetenschap verdwijnen, naarmate zij opgebouwd wordt. Dat overigens onder den dekmantel der physiologie soms te koene pogingen tot hervorming gewaagd zijn, zal ik niet ontkennen; maar hoe gering is het nadeel, daaruit voortvloeijende, thans, nu de wetenschappelijke mededeelingen zoo snel plaats hebben; nu de groote strijd in tijdschriften gestreden wordt, waaruit, na eenige jaren, slechts het als goed en waar bevondene bewaard blijft; terwijl vroeger in lijvige folianten en quartijnen, met het goede, ook het kwade in leven bleef. Toen was dikwerf eene halve of geheele eeuw noodig, om eene ongegronde vooronderstelling te doen vallen: nu zijn eenige maanden daartoe genoegzaam. Als een uitvloeisel van dezen staat van zaken beschouw ik het geschrift, waarvan de titel boven is opgegeven, waarin over de gewigtigste toepassing misschien, welke nog van de physiologie op de pathologie te maken is, gehandeld wordt, en hetwelk, reeds daarom alleen, al ware het niet door den ontdekker der reflexiebewegingen zelven geschreven, de aandacht in volle mate verdient. Het is derhalve, zoo als het mij voorkomt, belangrijk den lezer van dit tijdschrift met den inhoud van dit werk bekend te maken, en daaruit de betrekkelijke waarde van des schrijvers pogingen af te leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eigenlijke werk begint op bl. 17. Na eene tamelijk lange Voorrede, en een stuk, ‘Voorloopige bemerkingen’ genoemd, waarin slechts zaken bevat zijn, die later wederom herhaald worden, vinden wij het volgende ‘tabellarisch overzigt van het zenuwstelsel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zoude overbodig zijn dit tabellarisch overzigt aan eene gestrenge kritiek te onderwerpen. Ik heb het medegedeeld, om dadelijk den lezer een bewijs te leveren, op welk eene gebrekkige wijze de schrijver zijne, veelvuldig voorkomende, overzigten ontwerpt, alsmede om te doen zien, dat hij hier een zenuwstelsel voor gemoedsaandoeningen aanneemt, en op ééne rij plaatst met de drie overige zenuwstelsels, ofschoon men in het boek zelf te vergeefs naar dit, uit de lucht gegrepene stelsel zoekt. Hij verstaat dan ook, zoo als elders blijkt, onder den naam van stelsel, minder bepaalde, te zamenhangende, uit gelijksoortig weefsel bestaande werktuigen, dan wel eene zekere klasse van verrigtingen. Dat zulks geenszins de duidelijkheid bevorderen, behoef ik naauwelijks te doen opmerken. Dadelijk op het tabellarisch overzigt, begint het eerste hoofdstuk, getiteld: ‘het cerebraalstelsel, of het stelsel van het gevoel en van den wil.’ Het wordt geopend met de belofte, bij de behandeling van ieder der groote afdeelingen van het zenuwstelsel, de volgende orde in acht te zullen nemen: 1o. de anatomie; 2o. het beginsel der werkzaamheid; 3o. de physiologie; 4o. de pathologie; 5o. de therapie. Vervolgens wordt in 9 bladzijden de anatomie van het cerebraalstelsel geleverd. Men vindt hier evenwel niets dan eene opnoeming van eenige hersendeelen en zenuwen, en enkele opmerkingen over de Lex Belliana; waarna de schr., § 97, besluit, met te zeggen: ‘Zoo heb ik dan, zoo duidelijk mogelijk, het tegenwoordige standpunt onzer kennis aan het cerebraal gedeelte van het zenuwstelsel blootgelegd;’ alsof er niet oneindig meer diende geleverd te worden, alvorens met eenig regt zulk eene verklaring af te kunnen leggen. Men ziet het, de Heer marshall hall neemt het niet zeer naauw, wanneer het er op aankomt zijn eigen werk te beoordeelen. Na deze verzekering volgen nog 3 paragraphen, te zamen 8 regels bevattende, in welke wederom herinnerd wordt, waaruit dit stelsel bestaat, ofschoon het een weinig vroeger uitvoeriger gezegd was. Doch dit is niet de eenige onnoodige herhaling. Zoo vindt men in § 67 en 70 eene bijna gelijke bepaling van het cerebraalstelsel. Op de anatomie zoude de behandeling van ‘het beginsel der werkzaamheid van het cerebraalstelsel’ moeten volgen; maar de schrijver heeft zulks vergeten, zoodat nu onmiddellijk de physiologie volgt, welke in 4 bladzijden afgedaan wordt. Dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er onmogelijk iets volledigs in die beperkte ruimte over zulk een onderwerp kan gezegd worden, is blijkbaar; maar moeijelijk zoude men er minder over kunnen zeggen, dan hier het geval is. De bedoeling is dan ook slechts, om het verschil tusschen het cerebraal- en spinaalstelsel aan te toonen. Eerst 12 paragraphen later wordt dit, hoewel eeniglijk ten opzigte der bewegingen, opgegeven. Het bestaat daarin, dat de bewegingen, door het cerebraalstelsel ontstaande, ‘dikwerf spontaan,’ door het spinaalstelsel nimmer spontaan en steeds opgewekt zijn. De schr. vergeet echter over de niet spontane bewegingen, door het eerstgenoemde stelsel veroorzaakt, te spreken. Had hij zulks beproefd, zoo had hij er over moeten nadenken, en er zouden daardoor voorzeker gunstige veranderingen in zijn boek gekomen zijn. - Ook bij andere gelegenheden maakt hij er zich gemakkelijk af. Aldus leest men (§ 108): ‘Het is bijna overbodig over die reeks van handelingen te spreken, in welke het zoo eenvoudige proces der willekeurige bewegingen, wanneer men door het gevoel iets is gewaar geworden, schijnt plaats te grijpen. Ik wil slechts kortelijk zeggen, dat dat gevoel onmiddellijk door eene bijzondere zenuw naar de hersens, den zetel der ψῦχη, moet geleid worden, en dat van daar ook de wil door eene zenuw der willekeurige bewegingen moet werken.’ Dit alles nu is waar, maar veel, dat tevens waar is, is verzwegen. Immers, wij hebben onze willekeurige bewegingen slechts in zooverre in onze magt, als wij haar aangeleerd hebben, en nimmer volgen zij onmiddellijk op eene wilsbepaling, maar door eene voorstelling, waarop de wil wel invloed kan uitoefenen, maar die toch iets geheel anders is als de schrijver het voorstelt. Ware het geen te regt beroemde geleerde, die aldus met de wetenschap omspringt, men zoude zich verwonderen, zoo veel onkunde bij iemand aan te treffen, die openlijk als schrijver optreedt. Na deze zoogenoemde physiologie van het cerebraalstelsel, volgt de pathologie in 10, de therapie in 2 bladzijden. Het eerste bestaat voornamelijk uit aanhalingen van magendie, legallois en anderen, en bevat veel, wat in de voorgaande afdeeling behoorde. Hetgeen onder de benaming van therapie geleverd wordt, is echter nog zonderlinger, en misschien het zonderlingste uit het geheele boek. Het begin luidt aldus: ‘Groene thee veroorzaakt, gelijk bekend is, slapeloosheid, en opium verwekt slaap,’ enz. enz. Het eenige goede uit deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afdeeling zijn aanhalingen van flourens, doch welke slechts in een verwijderd verband staan met het behandelde onderwerp. Zij vullen 17 paragraphen van de 20, waaruit het geheel bestaat. - In het tweede hoofdstuk behandelt de schrijver het eigenlijke spinaal- of excitomotorische stelsel. Hij begint, volgens gewoonte, te verhalen, wat hij er van zeggen zal, en zulks moet in dier voege plaats hebben, dat 1o. anatomie, 2o. physiologie, 3o. beginsel van werking, 4o. pathologie, en 5o. therapie behandeld zullen worden. Hij vangt desniettemin met het beginsel van werking aan, en dit is niets anders dan de vis nervosa van haller. Maar deze werkt in andere rigtingen dan men vroeger wist, en de ontdekking hiervan is juist de verdienste, die zich de schrijver toeëigent. Hij bewijst nu door aanhalingen, dat haller, bichat, cuvier, flourens, muller, de werkingen der terugstralende zenuwen tot opwekking van bewegingen niet gekend hebben. De aangehaalde plaatsen laten echter bijna allen eene andere verklaring toe; want er wordt daar van de directe werking gesproken, die de schrijver in andere gedeelten van zijn werk zelf erkent. Inzonderheid wordt muller verkeerd aangehaald: want deze spreekt over de werking der bewegingszenuwen, geenszins over de werking der zenuwen in het algemeen. Vervolgens worden eenige proefnemingen met eene onthoofde schildpad verhaald, waarbij prikkelingen van huid, slijmvlies en ruggemerg duidelijk doelmatige bewegingen veroorzaakten; en dewijl men nu zulks vroeger niet zoude geweten hebben, zoo heeft de schrijver zulks ontdekt. Zoo als de zaak hier wordt voorgedragen, stelt de beroemde ontdekk der reflexiebewegingen zich zelven in het ongelijk; want niet een enkele, maar vele oudere schrijvers kunnen aangevoerd worden, die melding maakten van doelmatige bewegingen na het wegnemen der hersenen. Niet in de waarneming, maar in hare verklaring, en vooral in hare toepassing, is de groote verdienste van marshall hall gelegen. Desniettegenstaande worden deze proeven, maar nu in het Fransch, in dezelfde afdeeling nog eens herhaald. Men ziet uit dit korte verslag, dat er eigenlijk over het beginsel van werkzaamheid niet gehandeld wordt: want de medegedeelde proeven, die eenige weinige van de ruggemergswerkzaamheden doen kennen, kunnen toch niet gezegd worden, het beginsel aan te toonen van die werkzaamheden. Zij toch betreffen slechts het formele, en laten het reële geheel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onaangeroerd. Even goed kan men beweren het beginsel der willekeurige bewegingen op te helderen, door een arm te bewegen. In de eerste § van de volgende afdeeling, over de anatomie van het spinaalstelsel handelende, wordt verzekerd, dat de schrijver eene nieuwe werking van de vis nervosa aangetoond heeft, terwijl, 7 paragraphen verder, verhaald wordt, dat deze nieuwe werking de eerste physiologische toepassing is van die kracht; zoodat haller haar alleen uit phantasie moet geschapen hebben, om aan een' physioloog uit het midden der negentiende eeuw de eer te ontnemen, eene kracht uit waarnemingen te vormen. Op de nieuwe werkingswijze van deze oude kracht, wordt nu de anatomie van het ruggemergstelsel gebouwd, met zulk eene zekerheid, met zoo veel goede trouw, dat de schrijver geenszins schijnt te twijfelen aan de meer of mindere gepastheid, om op eenige physiologische waarnemingen anatomische waarheden te gronden. Zouden b.v. de geheime urinewegen en dergelijke zotheden meer, op zulk eene wijze in de wereld gekomen, aan den schrijver onbekend zijn? In allen gevalle moest de schrijver beproefd hebben, zijne vooronderstelde anatomische uitkomsten met het oog te bevestigen; doch zelfs geene poging wordt hiertoe in het werk gesteld; integendeel, hij zegt: ‘ik spreek niet van vezelen of van draden, waarover men zoo veel getwist heeft, maar van werking in zenuwen, die men duidelijk zien kan.’ - Op dezelfde gronden werden vroeger de geheime urinewegen verdedigd, want duidelijk zag men het rhubarbervocht in de maag en weinig later in de urine. Ik wil door deze vergelijking niet te kennen geven, dat de schrijver in den grond der zaak onregt heeft, maar alleen, dat hij zijne zaak op eene verkeerde wijze bewijst; iets, dat daarom te meer te beklagen is, dewijl het een zoo gewigtig punt geldt, welks algemeene erkenning zulk een' grooten invloed op de wetenschap kan uitoefenen. De vermelde proeven geven den schrijver aanleiding, de ruggemergszenuwen in twee klassen te verdeelen, namelijk: in de incident- en excitomotorische- of reflex-zenuwen. De schrijver dwaalt echter in de opnoeming van deze klassen van zenuwen. Zoo zoude de nervus vagus tot de eerste klasse behooren, ofschoon het duidelijk is, dat hij tot beide klassen tegelijk geteld moet worden. Ook de pars minor van den nervus trigeminus, die tot de tweede klasse zoude behooren, is ten minste groo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tendeels tot de willekeurige zenuwen te rekenen; gelijk verscheidene anderen. De schrijver weet dit zelf zeer goed, want op andere plaatsen brengt hij er verscheidene der opgenoemde zenuwen toe, en hij erkent dus door de daad hunne dubbele werkkring, maar verzuimt slechts hier ter plaatse van dit gewigtig punt melding te maken. Dezelfde onduidelijke, verwarrende wijze om zich uit te drukken, vindt men weder in de volgende afdeeling van dit hoofdstuk, over de physiologie van het spinaalstelsel handelende. Hier wordt namelijk geleerd, dat de mensch door het spinaalstelsel met de buitenwereld op eene stoffelijke, door het cerebraalstelsel op eene geestelijke wijze, in verband staat. Wanneer mijne oogzenuw dus het geheele, volgens physische wetten gevormde beeld van de retina in de hersens overbrengt, dan geschiedt zulks niet op eens stoffelijke, maar op eene geestelijke wijze. Hetzelfde heeft plaats, wanneer mijne gevoelszenuwen uit de topjes der vingeren iets naar de hersens overbrengen! Het is ongelukkig, dat een man, als marshall hall, zulke dingen kon nederschrijven. Had hij nagedacht, voorzeker zijne ‘ontdekkingen’ zouden er bij gewonnen hebben. Dan zoude het groote verschil, dat, volgens hem, in de werkingswijze van cerebraal- en spinaalstelsel bestaat, weggevallen zijn, maar des te heerlijker zoude zijne verdiensten uitgeblonken hebben; want had hij de analogie tusschen de terugstralende hersens- en ruggemergszenuwen erkend; had hij bewezen, gelijk zulks voor bewijs vatbaar is, dat beide op gelijksoortige wijze op de uitstralende zenuwen werken, maar dat wij door het bewustzijn die werking, wat het cerebraalstelsel aangaat, kunnen erkennen en wijzigen; voorwaar, hij had eene zeer groote dienst aan de wetenschap bewezen. Verlaat de schrijver die punten, welke eene meer algemeen wetenschappelijke strekking hebben, om in de bijzonderheden de werking des ruggemergs te behandelen, dan is hij blijkbaar op zijn eigen grondgebied, en ofschoon men er ook al weinig nieuws aantreft, volgt men zijne opgaven met belangstelling; want zij zijn duidelijk, en bijna alle van praktische toepassing. Vooral met dit doel is, hetgeen over het sluiten der oogleden, het sluiten van het strottenhoofd, de ademhaling, het slikken, enz. gezegd wordt (§ 279 tot 342), belangrijk; iets, hetwelk ik niet zoude durven verzekeren omtrent het nu volgende, waar over den invloed van het ruggemerg op de irritabiliteit en tonus van het spierstelsel gehandeld wordt. Neemt men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namelijk, hetgeen hier gezegd wordt, volgens de letter op, dan zijn irritabiliteit en tonus gelijk te achten met beweging der spieren. Had de schrijver eene bepaling gegeven, wat hij door de beide genoemde woorden verstond, zoo zoude hij zich beter uitgedrukt hebben, althans meer verstaanbaar geweest zijn. Doch behalve onduidelijkheid, ontwaart men in dit gedeelte ook valsche gevolgtrekkingen. Aldus leest men (§ 347): ‘Na verloop van eenige weken, was de irritabiliteit verminderd in den poot van een' kikvorsch, waarvan de nervus ischiadicus doorsneden was;’ waaruit dan de invloed van het zenuwstelsel op de irritabiliteit afgeleid wordt. Ging deze redenering door, dan ook kon men vaststellen, dat het zenuwstelsel noodig is, om spierweefsel spierweefsel te doen blijven; want men vindt niet zelden verlamde spieren in celweefsel veranderd. Trouwens, het is duidelijk, dat in beide gevallen de veranderde voeding, door den verlamden toestand veroorzaakt, veel waarschijnlijker dan gebrek aan zenuwinvloed, als de oorzaak der verminderde of geheel vernietigde irritabiliteit te beschouwen is. Kon men er overigens toe komen, dit woord uit de wetenschap te verbannen, en door spierwerkzaamheid te vervangen, de duidelijkheid zoude er door winnen. Immers, men schept eene kracht, de irritabiliteit, om de spierwerkzaamheid te verklaren; want, gelijk men ons leert, werkt de spier door de irritabiliteit. Maar wat is deze zoogenoemde kracht anders dan een tusschengeschoven woord voor eene onbekende zaak? Dit woord wordt vervolgens in de boeken eene zaak, die zich, als alleen op eene abstractie berustende, laat plooijen en draaijen naar willekeur. In dit bijzondere geval heeft men overigens meer nog dan in andere gezondigd, door het woord af te scheiden van de zaak, welke het moet verklaren (spierzamentrekking). Vandaar het angstvallig zoeken naar dit produkt der phantasie, ook bij weefsels, die geenszins tot dat der spieren behoorden, ja, bij planten zelfs. Vandaar eindelijk, dat de zoogenoemde natuurphilosophen dit denkbeeldig ding tot een' factor van hunne, geheel hersenschimmige levenskracht verkiezen. Het had eenen man als marshall hall gevoegd, tegen dit en dergelijke misbruiken zijne stem te verheffen, en hij zoude het waarschijnlijk gedaan hebben, had hij meer nagedacht over het wetenschappelijke gedeelte van zijne taak; want het ontbreekt hem niet aan helderheid van inzigten en onafhankelijkheid in oordeelvellingen. Maar slechts de praktische toepassing is zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doel, gelijk blijkt uit de hooge waarde van de aanteekeningen, die nu in de vierde afdeeling volgen, als toepassing van het voorgaande. Op eene voortreffelijke wijze wordt hier over de verstikking, enz. enz., in verband met de werkingswijze van het ruggemerg, gehandeld. Ieder, die niet volkomen overtuigd ig van de volstrekte onontbeerlijkheid der physiologie voor de praxis, kan hier die overtuiging erlangen, en tevens leering ontvangen, niet van wetenschap; maar leering, dagelijks noodig, niet alleen bij het behandelen van zieken, maar ook bij het bewerkstelligen van chirurgische manipulatiën. Het is wezenlijk te bejammeren, dat de schrijver, in plaats van een algemeen systematisch werk te willen schrijven, aan dit en andere dergelijke punten geene grootere uitbreiding gegeven heeft. Hierdoor is hij op een grondgebied getreden, waar hij niet te huis is, en waartoe de grootste krachten voorshands slechts ter halverwege tot het doel konden leiden. In de vijfde afdeeling van dit hoofdstuk, waarin de pathologie van het spinaalstelsel behandeld wordt, heeft deze valsche stelling den schrijver weder gedwongen een systematisch overzigt van de ziekten van dit zenuwmiddelpunt te geven, waarbij zeer zeker meerdere vooronderstellingen dan zaken voorkomen; terwijl de volgende afdeeling, over de therapie van deze ziekten handelende, blijkbaar eeniglijk geschreven is, omdat het plan des werks medebragt, iets te zeggen, waarboven men dezen titel konde plaatsen. In het derde hoofdstuk wordt het zenuwknoopstelsel op dezelfde wijze behandeld als in de beide voorgaande de andere zenuwstelsels. Men vindt hier dus dezelfde afdeelingen, maar deze zijn nog veel minder van inhoud dan de vroegere. Dadelijk begaat de schrijver eene groote onnaauwkeurigheid. - Hij zegt namelijk, dat het knoopstelsel zich alleen bepaalt tot de regeling der scheikundige veranderingen (§ 536), en dit wordt later wel verbeterd, in zooverre, dat hij er voeding en afscheiding door doet regelen, maar ook dit drukt de zaak zeer onvolledig uit. Immers spierzamentrekkingen in hart, darmen, enz., van de zenuwknoopen afhangende, behooren niet tot deze verrigtingen. Ook ontgaat het den schrijver, dat dit stelsel even zoo werkt door incident- en reflex-zenuwen als het ruggemerg, gelijk ik reeds voor eenige jaren heb trachten te bewijzen. In plaats echter van de verrigtingen van dit stelsel na te gaan, zegt hij te gelooven, dat de vis nervosa ook hier werkt (§ 554). Voorwaar, eene schoone uitkomst! Aan de physiologie van dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelsel wanhoopte hij (§ 556); want brachet heeft, volgens zijne meening, er de werkingen van het ruggemerg mede verward (§ 535), iets, dat slechts plaats heeft bij enkele proefnemingen van dezen geleerde. Doch van proeven is de schrijver geen vriend, ten minste niet om ze te bewerkstelligen; en waarschijnlijk daarom zal hij de physiologie uit de pathologie ophelderen, alsof men van wezenlijke ziektekunde kon spreken bij deelen, waarvan de gezonde verrigtingen onbekend zijn. Ik zal derhalve deze pathologische physiologie laten rusten, hoewel zij ook al niet aan de belofte voldoet, en meer uit losse, onzamenhangende herinneringen van vroegere studiën schijnt te bestaan, dan wel een organisch geheel te vormen, waardoor eenige algemeene gezigtspunten geopend worden. - De vierde afdeeling eindelijk levert de therapie, welke uit vier § § bestaat, waarvan de eerste verhaalt, dat het onderwerp duister, de tweede, dat de gemoedsbewegingen invloed op het zenuwstelsel, alsmede op de bloedmenging hebben; terwijl de derde niets bevat dan het volgende: ‘Wij zien hier een ander veld voor nieuwe nasporingen geopend, hetwelk rijpe vruchten belooft.’ - De vierde, eindelijk, wil, dat men bij een' kikvorsch het zenuwknoopstelsel alleen late bestaan, en dan onderzoeke, welk eenen invloed uitwendige dingen op het dier hebben. Jammer, dat de schrijver deze fraaije proeve niet bewerkstelligd heeft; met een' goeden wil, geëvenredigd aan de onkunde, welke zulk eene proeve konde voorstellen, zoude hij de geheele physiologie omvergeworpen hebben. Ik zoude nu, de orde van het boek volgende, moeten overgaan tot de beschouwing van het pathologisch gedeelte, doch in dat geval met de beschouwing van eene andere physiologische verhandeling moeten eindigen, die, later dan het eigenlijke werk geschreven, door den vertaler daaraan als toegevoegd is. Om in eens des schrijvers physiologie te kunnen beoordeelen, zal ik dus tot de beschouwing van dit stuk overgaan. De schrijver wil het aangemerkt hebben, als bevattende ophelderingen voor het andere werk, en in zooverre is het doelmatig, dat de vertaler dit nieuwe voortbrengsel ook onzen landgenooten aanbood. Als het belangrijkste, wat de inleiding bevat, is de verklaring aan te merken van hetgeen marshall hall eigenlijk wil met zijne verschillende werken. Ik geef dit, hoewel verkort, meest met zijne eigene woorden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hier volgende redeneringen, om aan te toonen, dat hij voldaan heeft aan deze punten, ga ik stilzwijgend voorbij, dewijl zij slechts de overdrevene eigenliefde van den schrijver doen uitkomen. Ik ga dus tot de eigenlijke verhandeling over, welker eerste deel over de excito-motorische kracht handelt, en wel in de eerste plaats over de zitplaats van deze kracht. Dadelijk wordt het zenuwstelsel verdeeld: in een niet excitomotorisch deel (cerebraalstelsel), een traag excitomotorisch (ganglionairstelsel) en in een excitomotorisch deel (spinaalstelsel). Een weinig verder worden in 2 § § eenige proefnemingen van flourens medegedeeld over de al of niet geschiktheid van hersendeelen, om op onmiddellijke prikkeling spierzamentrekkingen op te wekken, terwijl de deelen, waaruit zulks onmogelijk is, door den schrijver als niet excitomotorisch beschouwd worden. Hij vergeet hierbij echter het onderscheid tusschen bewegingen, op onmiddellijke prikkeling der zenuwen volgende, en die door reflexie opgewekt. Weinige § § verder, wordt echter aan haller en muller de leer ten laste gelegd dat alleen de zenuwen van hun middelpuntig einde naar de peripherie werken, hetgeen ook, in den zin, waarin deze beide geleerden spreken, volkomen waar is. Zij toch handelen over onmiddellijke prikkeling, en kenden (althans haller) de reflexwerkingen niet, toen zij aldus spraken. Maar wat heeft flourens anders bedoeld bij zijne aangehaalde proeven? Welke andere gevolgen zijn er uit af te leiden? Uit de geheele redeneringen schijnt te blijken, dat de schrijver, in dit gedeelte van zijn werk, geen verschil kent tusschen reflexbeweging en directe beweging, zoodat hij bewegingen, op onmiddellijke prikkeling van het ruggemerg volgende, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier voor reflexie houdt. Vervolgens wordt nog eens muller aangehaald, om hem ten toon te stellen; de plaats is ontleend uit zijn handboek, en bevat hoofdzakelijk, dat de bewegende kracht in de spierzenuwen van hun centraal uiteinde naar de peripherie werkt. Is dit geene volstrekte waarheid? Of heeft marshall hall ontdekt, dat eene stellig motorische zenuw uit de peripherie de oorzaak der beweging naar het centrum bragt? Niets van dit alles; maar hij verwart de terugstralende zenuw, die de oorzaak van reflexie naar het ruggemerg voert, met de motorische. Hij besluit dan ook, geheel zeker van zijne zaak, dat van dusdanige leeringen geene toepassing op de physiologie kan gemaakt worden (§ 93); maar dat hij de eerste stap gedaan heeft tot deze toepassing door eene rij van proefnemingen, waardoor ontdekt en bewezen is, dat de excitomotorische kracht in incident en reflexrigtingen werkt, - iets, dat door muller niet ontkend, noch tegengesproken wordt. De schrijver vecht hier dus tegen eene schaduw, maar maakt er zijn werk voor den oningewijde onverstaanbaar door. Met de 94ste § wordt het gedeelte, handelende over de zitplaats der excitomotorische kracht, besloten, zonder dat wij letterlijk iets verder komen. Geene enkele proefneming, zelfs volslagen onkunde van bekende zaken. Of is niet door Duitsche en ook door Hollandsche onderzoekingen veel bekend geworden over dit punt? Kent men niet de deelen, waaruit deze zoogenoemde kracht opgewekt kan worden in het ruggemerg? Van al deze uitkomsten geen woord; maar daarentegen doellooze aanhalingen, doellooze strijd, om met zelfverheffing te eindigen, iets, waardoor de schrijver als het ware zijne beoordeelaars uitlokt, zijne verdiensten streng te toetsen, en, gelijk op het gebied der physiologie steeds met meer of minder grond kan geschieden, de nieuwe ontdekking aan geleerden uit een vroeger tijdperk toe te kennen. De volgende afdeeling heeft tot opschrift: ‘Nieuw ontdekte wetten der werkzaamheid der excito-motorische kracht’ (§ 95 tot 103), waarin echter niets nieuws geleerd wordt, daar de uitkomsten, hier vermeld, uit andere geschriften te overbekend zijn. Nu worden zij echter door platen opgehelderd, die geheel overtollig zijn. In het besluit, § 104, lezen wij: ‘Men zal hebben opgemerkt, dat deze daadzaken onmiddellijk tegenspreken de wet der werkingswijze der excitomotorische kracht, gelijk zij wordt opgegeven door haller, Prof. muller en anderen.’ - Zoo wordt hier wederom de werking op on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middelijke prikkels met de reflexbewegingen verward. Immers haller wordt hier gerekend deze laatste gekend te hebben, en muller, de groote uitbreider, ook van onze kennis der reflexie, wordt voorgesteld als haar verwarrende met andere zenuwwerkingen. Het is aanstootelijk dergelijke dingen te moeten lezen! Wij komen eindelijk tot ‘de natuur der excitomotorische kracht,’ waaromtrent wij echter niets lezen in de elf § §, die dit opschrift voeren, dat óf niet veel vroeger, óf veel vollediger bekend was. Vermoedens als deze b.v.: ‘dat het ruggemerg en het stelsel der excitomotorische zenuwen in hare gansche lengte, en in hare naauwe vereeniging met het slagaderlijk stelsel, eenen galvanischen toestel zouden vormen,’ zullen wel niets dan een' medelijdenden glimlach opwekken; terwijl de op deze plaats volgende verzekering: dat de excitomotorische kracht in hare evenredigheid tot de physiologie staat, als galvanismus tot de physica, zeker geene andere ontvangst verdient. Nu volgen eenige § § met het opschrift: ‘Schijnbaar willekeurige bewegingen,’ waarin betoogd wordt, dat de reflexiewerkingen doelmatig zijn; en ofschoon ik zulks voor eene gewigtige waarheid houde, kwam mij toch de wijze van betoog zonderling voor. Men oordeele zelf. - Na de gevoelens van nasse en volkmann aangehaald, en gezegd te hebben, dat bij prikkeling van onthoofde amphibiën, de poot naar de geprikkelde plaats gebragt wordt, zegt hij: ‘de bedoeling is in al die gevallen duidelijk. Doch of zij van het onthoofde of door midden gesneden dier de bedoeling zijn? Gewis niet, doch van den alwetenden Schepper!’ Tegen deze stelling in het algemeen zal wel niemand iets inbrengen; hoezeer het als hoogst onwetenschappelijk af te keuren zij, bij een verschijnsel, dat voor oplossing vatbaar is, dat gekend kan worden, onmiddellijk het Opperwezen als laatste oorzaak aan te duiden, alsof niet de geheele natuur Zijn werk ware, maar alleen datgene, wat men niet kan verklaren. Zulke verklaringen zoude men overigens in een' Oosterling kunnen verwachten, maar niet van een' Westerschen geleerde uit het midden der 19de eeuw. Het betoog, waarmede deze afdeeling besloten wordt, heeft tot titel: ‘Afwezigheid van gevoel en van wil.’ Het is voorzeker een der beste uit de geheele verhandeling; terwijl de proeven tot bevestiging van de stelling, dat bij onthoofde dieren noch gevoel, noch wil bestaat, vrij overtuigend zijn. Door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onthoofde en ongeschondene kikkers in bijtende vochten te plaatsen, zouden echter betere bewijzen geleverd zijn. Ik moet desniettemin bekennen, dat marshall hall het pleit eindelijk voldingend bewijst door pathologische waarnemingen, waartegen, volgens mijn inzien, niets in te brengen is. De afdeelingen, die nu volgen, over de anatomie, de physiologie, over de pathologie en de therapie van het spinaalstelsel, zijn op dezelfde leest geschoeid als die, welke in het hoofdwerk over deze onderwerpen handelen en waarvan wij reeds gesproken hebben. Deze verhandeling wordt eindelijk besloten met een stuk over de ademhaling, waarin, ook op grond van eigene proeven, de waarachtige aard van deze gewigtige functie wordt aangetoond, als zijnde geheel volgens de wetten der reflexbewegingen te verklaren; iets, dat ik trouwens zelf reeds vóór zes jaren meen bewezen te hebben, hoewel niet zoo overtuigend. Ook vindt men hier, zoo veel ik mij herinner, volkomener dan ergens elders, het onderscheid opgegeven tusschen de onregelmatige ademhalingsbewegingen bij asphyxie en de gewone, als ontspringende de eerste uit centrische bewegingen, hetwelk, in sommige gevallen althans, niet te loochenen valt.
Aldus opgegeven hebbende, wat men in het physiologische gedeelte van dit werk aantreft, zal ik mij eenige algemeene aanmerkingen veroorloven over het gehalte daarvan. - Al dadelijk moet ik verklaren, dat alle zaken, welke de schrijver mededeelt over de reflexwerkzaamheden, geheel in overeenstemming zijn met hetgeen in de natuur plaats heeft; maar dit alles was vroeger, op geringe, bijkomende omstandigheden na, even goed, en in vele opzigten vollediger, bekend, dan zulks in het onderhavige werk opgegeven wordt. Omtrent de overige zenuwstelsels wordt hier verder niets nieuws, maar veel onnaauwkeurigs geleerd. Uit het verslag blijkt het reeds, dat de schrijver volstrekt geen denkbeeld heeft van de physiologie van het hersenzenuwstelsel, ja, de elementaire waarheden betrekkelijk dit gewigtig punt geheel niet kent. Aldus is het de ziel, volgens hem, die onmiddellijk bevelen zendt aan de willekeurige spieren; ofschoon het minste nadenken reeds genoeg is, om deze dwaling te vernietigen. Zijne kennis aan het knoopzenuwstelsel is weinig verder gevorderd, en ook hier ontmoet men een' man, die geheel geene aandacht hecht aan hetgeen vóór hem geschreven is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is voorwaar zonderling, en alleen bij een' Engelschman mogelijk. De schoone ontdekkingen toch, door marshall hall vroeger gemaakt over de werking van het ruggemerg, zouden doen vermoeden, dat hij sinds jaren met belangstelling de wetenschap beoefende, zich met het vroegere bekend gemaakt had en met het dagelijks ontdekt wordende bekend hield. Dit is echter zoo niet. Alleen zijne ontdekkingen, de reflexiebewegingen, boezemen hem belang in; hetgeen daarover geschreven wordt, onderzoekt hij, doch niet om zijne kennis uit te breiden, maar om angstig toe te zien, dat hem geene eere ontnomen wordt; vandaar die uitvallen, die ziekelijke prikkelbaarheid, op vele punten doorstralende. Ik wil hem door deze aanmerkingen geene eer ontnemen, maar slechts de eenzijdige rigting doen kennen van dezen ontdekker, die het nageslacht misschien eens naast harvey zal plaatsen. Wat toch wist men vóór hem van den zenuwinvloed op de gewigtigste levensverrigtingen? Hoe beperkt, hoe verward, hoe onderling in tweestrijd was alles, wat men aangaande de werking van den nervus vagus, enz. enz. wist? Hoe oneindig veel meer werd door de ontdekking van marshall hall opgehelderd, dan door die van bell! Waarheid echter is het, dat, was deze niet voorafgegaan, de eerste moeijelijk konde opgestaan zijn, terwijl ook de ontdekkingen van flourens bijdroegen, om de waarde van de eersten te verhoogen. De werken van deze drie mannen hebben eigenlijk de physiologie van het zenuwstelsel gegrondvest. Ik had gehoopt ze in het aangekondigde werk vereenigd te vinden, door een' hunner geschreven, en in hun onderling verband voorgesteld te zien, met die helderheid, welke men mogt verwachten van den ontdekker der reflexiewerkingen. In plaats daarvan, heb ik een werk gevonden, dat, door een' veel minder beroemd geleerde, volgens hetzelfde plan voltooid, waarschijnlijk oneindig minder leemten zoude opgeleverd hebben, terwijl in dat geval even goed de ontdekkingen van den schrijver konden vermeld zijn, omdat zij reeds lang bekend waren, waarom ik haar dan ook niet aan eene eigenlijke beoordeeling onderwerpen wil, dewijl zoo iets te laat zoude komen, en dit door velen, en ook door mij voor eenige jaren, reeds geschied is. Werpen wij thans nog eenen blik op den inhoud van het gedeelte over de ziektekunde. Het eerste hoofdstuk van dit gedeelte, het vierde van het geheele werk, heeft ten opschrift: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘het zenuwstelsel bij de vrucht en bij kinderen.’ Het vijfde handelt over de ziekten van het zenuwstelsel bij zuigelingen en kinderen. - Dat zulk eene verdeeling verwarring ten gevolge moet hebben, is zeer duidelijk; want in beiden wordt over het ziekelijk zenuwstelsel van kinderen, in het eerste ook over dat der vrucht, in het andere tevens over dat van zuigelingen gehandeld. Waar is echter het onderscheid tusschen kind en zuigeling? - Men zoeke hier overigens geen algemeen overzigt van de zaken, in den titel vermeld; het zijn aanteekeningen wegens gevallen, den schrijver medegedeeld, of in zijne praktijk voorgekomen, die ieder op zich zelve belangrijk genoeg zijn, om gelezen en overdacht te worden, maar verre zijn van dat, waarvoor ze uitgegeven worden. Slechts op eene enkele waarneming, hier vermeld, moet ik opmerkzaam maken. Het is een verhaal wegens eene levend geborene, onthersende vrucht, bij welke de verloskundige het schreeuwen slechts met geweld kon beletten, en die verder afgemaakt werd door het stooten met een stomp werktuig in het ruggemergskanaal. Deze moordgeschiedenis wordt medegedeeld door den dader, zonder dat hij zelf iets bijbrengt tot verschooning, als een zeer natuurlijk geval. Ik had wel gewenscht, dat de vertaler in eene noot de lezers opmerkzaam gemaakt had op de omstandigheid, dat bij ons te lande zulk eene handeling, zoo zij al niet tot eene criminele procedure aanleiding gaf, ten minste de verachting van alle weldenkenden tot loon zoude ontvangen. Het nu volgende zesde hoofdstuk heeft ten opschrift: ‘de pathologie van het zenuwstelsel bij volwassenen,’ en bestaat (behalve 27 § § tot inleiding, inzonderheid over het verschil tusschen de verrigtingen van hersens en ruggemerg) uit drie verschillende verhandelingen, die reeds vroeger in de Transactions van The medical and chirurgical Society gedrukt, in gezelschap van het voorgaande herdrukt, en daardoor tevens vertaald ons aangeboden worden. Het eerste van deze opstellen handelt over de irritabiliteit der spieren in geparalyseerde ledematen. Dezelfde leemten, in de voorgaande gedeelten aangetoond, vindt men ook hier. Stilzwijgend vooronderstelt de schrijver, dat de irritabiliteit óf van het ruggemerg, óf van de hersenen moet afhangen. Eindelijk komt hij in § 1038 zoo ver, van te verklaren, dat ‘het ruggemerg de zitplaats van de bron, ook der irritabiliteit van de spiervezel is.’ Dit overdrijven wordt, zoo mogelijk, nog sterker, wanneer onder de conclusiën van de verhandeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het ruggemerg als de bron van het animale leven voorgesteld wordt. marshall hall kan inzonderheid dit laatste niet in eenen eigenlijken zin gemeend hebben, gelijk uit vele andere plaatsen blijkt, hoezeer wij het met zoo vele woorden uitgedrukt lezen. Dat dus ook in dit stuk groote gebreken te gispen zijn, is zeer duidelijk, en echter bevat het praktische opmerkingen, die, even juist als schrander, den nadenkenden physiologischen arts door kennen en waarderen; wij noemen daarvoor, hetgeen gezegd wordt b.v. over het onderscheid der verlamming, naarmate zij door het ruggemerg of de hersens veroorzaakt wordt. Zoo ook bevatten de pogingen tot verklaring der reden, waarom de zamentrekbaarheid der spieren bij verlamming der hersenwerkzaamheid vermeerderd gevonden wordt, zeer veel goeds en waars. De tweede verhandeling handelt over de ziekelijke reflexwerkingen, en begint met een overzigt van de physiologie dier werking. Wij stuiten hier weder op dezelfde gebreken als vroeger. Aldus wordt hier b.v. verzekerd (§ 1097), dat er geene toepassing van vis nervosa op de physiologie kon gemaakt worden, hetwelk genoemd wordt ‘eene a priori zeer onwaarschijnlijke omstandigheid;’ en wezenlijk is het zeer onwaarschijnlijk, dat haller eene kracht zoude vormen om iets te verklaren, waarmede men niets konde verklaren, een ding, dat onbruikbaar was gedurende bijna eene eeuw. Vervolgens worden een aantal gevallen medegedeeld, om aan te toonen, dat bij verschillende ziekten van het zenuwstelsel de reflexwerkzaamheden waargenomen worden. Ik had hier iets anders verwacht; ik had verlangd, dat hier gesproken ware over eigenlijke ongesteldheden, zoo als er in genoegzame hoeveelheid bestaan, die eeniglijk uit de aandoening van deze werkzaamheid verklaard kunnen worden. De derde verhandeling heeft tot opschrift: ‘over den invloed van den wil, van gemoedsbeweging en van de vis nervosa.’ - Dadelijk wordt hier de invloed van den wil, ten koste der reflexiewerkzaamheid, vergroot; want in § 1246 wordt de geregelde ademhaling aan den wil toegeschreven, terwijl de schrijver beweert, dat wij in den slaap bij gespannen aandacht, en gedeeltelijk ook bij comateuse toestanden, ongeregeld ademen, omdat de wil dan afwezig is. Ofschoon ik de onregelmatigheid in het eerste geval ontken, en in de beide anderen aan verschillende oorzaken toeschrijf, zoude ik weleens de vraag willen opgelost zien: Waarom het pasgeboren kind geregeld ademt? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier kan toch van den wil geene rede zijn, want deze vooronderstelt bewustheid. Ware de schrijver dus begonnen met eene bepaling van den wil te geven, hij zoude niet in deze grove dwaling vervallen zijn. Hij komt, een paar § § verder, nog in grootere verwarring, wanneer hij over den invloed van de gemoedsbeweging handelt; want den invloed der voorbijgaande gedachte op bewegingen (§ 1248) rangschikt hij onder de gemoedsbeweging. De beweging op voorstellingen is hem derhalve ook hier geheel onbekend. Nimmer heeft hij dus bij zich zelven nagegaan, wat er bij die zoogenoemde willekeurige bewegingen geschiedt; nimmer heeft hij zich de moeite getroost, om het, anders aan hem niet onbekende, handboek van muller op dit punt na te slaan. Immers, dan zoude hij gevonden hebben, dat in onze hersens het beeld der uit te voeren beweging aanwezig moet zijn, vóórdat wij haar uit kunnen voeren. Hij zoude dan tevens weten, dat, wanneer deze bewegingen door te snelle opvolging van voorstellingen zich verwarren, de eigenlijke bewegingen, door gemoedsaandoeningen ontstaan, voorkomen, en dat, bij gevolg, zijne willekeurige bewegingen, die, zoo als uit vroegere gedeelten van zijn werk blijkt, door hem, als op onmiddellijke bevelen der ziel rustende, voorgesteld worden, niet bestaan; en dat zijne gemoedsbewegingen veel te ver uitgebreid zijn, dewijl zij grootendeels met de willekeurige bewegingen zamenvallen. Men ziet uit deze opgaven, dat de drie verhandelingen zeer slecht aan hunnen algemeenen titel, als bevattende de grondbeginselen der pathologie van het zenuwstelsel, voldoen. Immers men mogt verwachten, dat hier de grenzen tusschen ziekte van het eigenlijke zenuwstelsel, en die van andere deelen, waarmede dit stelsel in verband staat, zouden behandeld zijn; men moest hier de physiologie ten dienste der pathologie aangewend vinden, en in breede trekken de ziekelijk verhoogde zenuwwerkzaamheid geschilderd zien. Doch niets van dit alles. Slechts herhalingen en enkele uitbreiding van vroeger reeds behandelde punten, hier en daar door pathologische waarnemingen gestaafd, treft men ruimschoots aan. Thans gaat de schrijver in het 7de hoofdstuk tot de ziekte van het zenuwstelsel bij volwassenen over, en wel in de eerste afdeeling tot die van het cerebraal stelsel, welke afdeeling volgens de oude routine met encephalitis geopend wordt. Deze en de apoplexie worden, gelijk in een handboek voor de praktijk, in 54 § § afgehandeld, en men verwacht, dat de schrijver aldus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voort zoude gaan. Maar neen; in eens begint nu eene aanprijzing der tracheotomie, die wel de eer om gedrukt te worden in ruime mate verdient, maar die toch hier zeer misplaatst is. Daarna volgt als No. II (want de § § over de tracheotomie worden met No. 1 aangeduid) werkingen, die het zenuwstelsel aandoen. In welk verband de 8 § §, met dit opschrift voorzien, tot het voorgaande of volgende over de localisatie der ziekten van het cerebraal stelsel staan, is voor mij een diep geheim. - Na deze stukken gaat het werk wederom geregeld voort met de vermelding van ‘andere ziekten in den schedel,’ die nu, in 3½ bladzijden, dus zeer kort en tamelijk onvruchtbaar, onder de volgende hoofden behandeld worden: tubercula, gezwellen, hypertrophie en atrophie der hersens. Het hierop volgende hoofdstuk: over ‘krankzinnigheid en de ziekten die haar gelijken,’ beloont in allen gevalle de moeite om het te lezen; want bij groote oppervlakkigheid en onvolledigheid, ontmoet men toch het een en ander, dat ons boeit. Thans worden nog de ziekten der hersenzenuwen behandeld, die, gedeeltelijk althans, onder de vorige rubrieken vermeld hadden moeten worden. Bij de hierop volgende rubriek over de aandoeningen van het spinaalstelsel, treft men den schrijver op het gebied van zijne eigene onderzoekingen, met belangstelling, en tevens met groot genoegen aan. De verschillende bekende aandoeningen, die gewoonlijk aan het ruggemerg toegeschreven worden, zijn hier inzonderheid bij het licht, uit de kennis der reflexie voortvloeijende, beschouwd; en hoewel kort, zal ieder hier iets, en velen alles nieuw vinden. Zaakrijk, stellig en helder wordt dit voorgedragen, en ook zonder de objectieve wetenschap, dat het geleeraarde waarheid is, of althans kan zijn, dringt zich de subjectieve overtuiging op, dat hier door eenen eigendenker eigene waarnemingen medegedeeld worden. Men leze b.v. hetgeen over tetanus, over epilepsie, enz. geleverd wordt, en ik zoude mij zeer bedriegen, indien niet eigenlijke practici, ofschoon geheel vreemd aan de nieuwere physiologie, de hooge waarde van hetzelve inzagen voor hun vak, en volkomen alles beäamden, wat de schrijver hier leert. Ook zullen deze lieden, hoewel juist door hunne bekrompenheid vijandig gestemd tegen de eigenlijke wetenschap, toch hier, zoo immer, moeten bekennen, dat de physiologie, bij de behandeling van zenuwziekten althans, onontbeerlijk is. Nog wil ik aanteekenen, dat de schrijver het zoogenoemde dierlijk magnetismus eene belagchelijke zaak noemt, iets, dat wel ontegen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeggelijk waar is, maar dat niet te dikwerf door mannen van erkende verdienste gezegd kan worden, zoo lang er magnetiseurs bestaan, die de lijders door Courant-artikels lokken. Het nu volgende 8ste of laatste hoofdstuk handelt over ziekten in het zenuwstelsel, die eenen meer verwijderden oorsprong hebben. De eigenlijke zenuwongesteldheden, hier beschreven, moesten reeds in het voorgaande hunne plaats gevonden hebben. Verder is onder de zaken, welke mede in dit hoofdstuk behandeld worden, ofschoon zij misplaatst zijn, het stuk over den invloed van het bloedverlies zeer leerrijk, en praktisch van hoog belang, zoodat men den schrijver voor de mededeeling daarvan behoort dank te weten. Na dus den inhoud van de verschillende stukken, waaruit dit werk bestaat, te hebben doen kennen, zal het niet moeijelijk zijn, de betrekkelijke waarde van dezen arbeid te bepalen. Ik aarzel geenszins, den vorm voor verward te verklaren, en het geheele plan, als op eene veel te omvattende schaal in vergelijking met het geleverde aangelegd, af te keuren; terwijl de verdeeling in § § de lezing bijzonder onaangenaam maakt. Ook de wetenschappelijke verdienste is zeer gering, wanneer men deze wil zoeken in het mededeelen van nieuwe zaken; want hoewel er vele proeven in vermeld worden, zijn deze bijna allen reeds veel vroeger bekend gemaakt. De geheele leer der reflexiewerkzaamheden, welke hier, overal bijna, als nieuw ontdekt voorkomt, heugt reeds een dozijn jaren. Doch deze leer zelve is zeer onvolkomen medegedeeld; slechts het voornaamste, dat voor de praktijk reeds nu van gewigt is, vindt men hier; want, en dit blijkt uit alles, de schrijver is geen wetenschappelijk physioloog, maar een denkend, kundig practicus, die, als bij toeval, eene gewigtige ontdekking gemaakt heeft; iets, hetgeen trouwens gemakkelijker aan eenen practicus, dan aan een' eigenlijken physioloog konde wedervaren. Daarom slaagde hij, volgens mijn inzien, beter dan muller, volkmann en anderen, in de verklaring der reflexiewerkzaamheden, terwijl hem de onbetwistbare eer toekomt, het eerst deze rij van verschijnselen wederom ter sprake gebragt te hebben. Met regt is hij dus als de ontdekker aan te merken van de ware ruggemergswerkzaamheden. Onberekenbaar wordt en is nu reeds de invloed hiervan op physiologie en pathologie, en ik aarzel niet als mijne meening op te geven, dat deze ontdekking eens de tweede zal genoemd worden, wanneer men die van harvey als de eerste aanduidt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of zich marshall hall, in het belang van zijn eigen' roem, met deze onbetwistbare waarheid niet moest tevreden houden, dewijl hij niet in staat schijnt met de voornaamste der hedendaagsche physiologen te kunnen wedijveren in het verder uitbreiden der wetenschap, wil ik niet beslissen. Ik kan echter niet ontkennen, dat het een' pijnlijken indruk bij mij maakt, dezen man, dien ik, en zoo velen met mij, opzegt vereer, zich zelven in verschillende geschriften te zien herhalen en naschrijven, zonder de zaak verder te kunnen brengen, terwijl hij blijkbaar naijverig is op ieder, die niet openlijk hulde doet aan zijne verdiensten, of ze in twijfel durft te trekken. Uit vele plaatsen zoude ik zijne groote prikkelbaarheid op dit punt kunnen aantoonen. Doch cui bono? Genoeg, hij heeft goedgevonden een werk, als het aangekondigde, te schrijven, dat, bij groote leemten, enkele nuttige stukken bevat; dat, met een' te ruimen aanleg, bij verre niet geeft, wat het belooft. De straf daarvoor zal hem in ruime mate toegediend worden door zijne recensiën-schrijvende landgenooten, welke tot de ‘boekphysiologen’ behooren; en zeer zeker zullen zich zijne ‘vijanden’ in Engeland verheffen, wanneer zij met de nieuwste Duitsche werken over de pathologie van het spinaalstelsel bekend zijn; want dan zal het den meester duidelijk worden, dat zijne overzeesche leerlingen hem verre vooruit zijn. Wenscht men hiervan bewijs, dan zij het genoeg te doen opmerken, dat hij weinig weet van de zoo gewigtige irritatio medullae spinalis, ofschoon de kennis aan dezen toestand van het ruggemerg zonder twijfel de kostbaarste vrucht is van zijne ontdekking, en misschien de grootste schrede, die in eene eeuw als deze in de ziektekunde gedaan is. Er blijft mij, als aankondiger van eene Nederlandsche vertaling van dit werk, nog eene vraag over: Was deze vertaling noodig? Zal zij gelukkige gevolgen hebben voor de wetenschap? Het was voorwaar geheel onnoodig voor onze wetenschappelijke artsen, deze vertaling te leveren; maar het meerendeel der geneeskundigen hebben andere behoeften. Slechts vlugtig kennis nemende van Journalen, voornamelijk van praktischen inhoud, is hun een werk, dat tot leiddraad kan verstrekken bij de behandeling van de zoo moeijelijke zenuwziekten, bijna onmisbaar. Het aangekondigde werk kan deze behoefte niet volledig vervullen, maar juist die onvolledigheid maakt het misschien beter bruikbaar, dan vele werken over dit onderwerp, welke uit een wetenschappelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oogpunt minder berispelijk zijn. Juist de vele herhalingen, juist de armoede in het physiologische gedeelte, maakt het misschien beter geschikt tot dit doel. Zeker is het treurig van het geneeskundig publiek zoodanige voorstelling te moeten geven, en juist in de gebreken van het werk eene reden tot aanbeveling te vinden! Hoe dit zij, het aangekondigde boek verdient ook daarom eenige belangstelling, omdat het, zoo veel ik weet, het eenige werk in onze taal is, tot dit doel geschikt. Wat overigens de vertaling zelve aangaat, deze is, hoezeer over het algemeen duidelijk, soms echter eenigzins stootend, en niet vrij van grammaticale fouten. Ook zoude er stof genoeg zijn, om bij het register van drukfouten, hetgeen aan het einde van het werk geplaatst is, nog eene aanzienlijke lijst van dergelijke bewijzen van achteloosheid te voegen. Wij willen daarmede evenwel het geduld van onzen lezer niet op de proef stellen, daar wij door de uitgebreidheid van deze beoordeeling misschien reeds te veel van hem gevergd hebben.
Hoogeveen, 16 Maart 1846. Dr. dassen. |
|