| |
| |
| |
Album.
Korte berigten over boekwerken, vlugschriften, enz., aankondigingen van vertalingen, letterkundig nieuws, enz.
Satirieke, boertige en ernstige schetsen en fantasiën; door M.H. de Graaff. Leeuwarden, L. Schierbeek. 1845. 8o.
Het kan bijna onnoodig heeten, deze nieuwe lettervrucht van den Heer de graaff aan te kondigen, en, ze te beoordeelen, daar zien we wat tegen op. Indien het ons geoorloofd ware, dan zouden wij gaarne in het breede uitweiden over de verbazende vruchtbaarheid en veelzijdigheid der talenten van dezen schrijver. Verzen en plat proza, romans, geschiedenis, oudheidkunde, staathuishoudkunde, statistiek, zedekunde, verdringen zich onder zijne pen; ernst en luim, satire en diepzinnig geleerde navorschingen, ontvloeijen er met dezelfde gemakkelijkheid aan. En zoo heeft de schrijver zich, om niet tot vroeger op te klimmen, nog in den laatsten jaarkring loffelijk bekend en bevriend weten te maken bij de schamele gemeente, door middeleeuwsche en vaderlandsche vertellingen ten voordeele van nooddruftige Schokkers of Twenten geveild; en bij de sommiteiten van de aristocratie dezer eeuw de industriëlen - door een dik boek over landbouw, fabrijkwezen en koophandel, waarvan hij de opdragt heeft vereerd aan niet minder dan een twintigtal dier sommiteiten, namen, die klinken als eene klok; en zoo weet hij thans weder de groote menigte, die zich in de leesgezelschappen zamenpakt, in te pakken met zijne satire, boert en ernst (kost voor alle monden), terwijl hij daarenboven, alsof dit nog niet genoeg ware, het couran- | |
| |
tenlezend publiek bezig weet te houden door velerlei artikelen. Maar wat zal men ook anders doen, als men zóó gezocht is, en de uitgevers u elkander uit de handen grissen. Leest slechts de op bl. 136 gedrukte Missive aan de Heeren Gebroeders Vermande: ‘Uwe vereerende uitnoodiging, om aan den Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen mede te werken, heb ik wederom, volgens ouder gewoonte (NB.), ontvangen. Dezelve ligt voor mij met meer andere invitatiën, alle op onze legio van jaarboekjes betrekking hebbende (NB.), zoodat ik er waarlijk mede verlegen word (NB.), en niet weet, op welk eene gepaste
wijze mij aan dien brievenstroom (NB.) te zullen ontworstelen.’ - zegge ontworstelen!
Dit alles echter strekt nog maar ten bewijze, hoe veel onze schrijver vermag. Hoe veelzijdig zijn arbeid en wetenschap is, zal u dit boek alleen reeds toonen. Ziet, hoe vele vreemde schrijvers hij bestudeerd heeft; want natuurlijk heeft de schrijver begrepen, dat, wanneer men door vertaling de lettervruchten van merkwaardige vreemdelingen bij ons bekend wil maken, het in de eerste plaats pligt is, al hunne werken grondig te beoefenen, en dan eene keuze te doen van het geschiktste, om het karakter der oorspronkelijke schrijvers te doen kennen, vooral indien men zich niet houdt aan oude kennissen, als alphonse karr, de lamennais, jules janin, dickens, bornstett, möser, sturz en lémontey, maar daarbij ook zijnen werkkring uitbreidt tot auteurs, die overigens aan ons publiek weinig bekend zijn, gelijk de Russische dichters bulgarin en pouschkin, en zekere Graaf van oxenstierna, goethe, wagner, enz. (bl. 47), van wien 68 diverse gedachten worden medegedeeld.
‘Maar dit is nog niemendal niets,’ zegt de man van de tooverlantaarn. De boekenkennis, door onzen schrijver ten toon gesteld, is het minst bewonderenswaardige, wanneer men ze vergelijkt met de taal-, historie- en oudheidkennis, en wat al andere kennis meer, die hij onder dit luchtig kleedje van satirieke, boertige en ernstige schetsen en fantasiën laat doorschemeren; en wanneer men de kernvolle gedachten en krasse zetten opmerkt, die u, bijzonder in zijne oorspronkelijke stukken, op iedere bladzijde tegenschitteren. - Van politiek zullen we maar zwijgen, want onze officiers van justitie zijn tegenwoordig zoo bijster knorrig gestemd, dat er courage toe noodig is, om ook maar den Heer de G. te durven nadrukken, ‘dat er geene grootere contrasten als een luchtstoomschip en de
| |
| |
staten-generaal zijn uit te denken,’ en dergelijke bitterkoekjes meer. Liever volgen wij hem op het gebied der filozofie, waar wij slechts geestelijke wapenen te vreezen hebben; en daar kunnen wij met den Heer de G. de trompet steken over de zege (bl. 145), op ‘der Herr Doctor strauss met zijne Grieksche en Hegeliaansche kramerijen,’... ja op de geheele ‘zich noemende hoogere kritiek’ (bl. 123)! behaald. - En wel degelijk is de zege behaald, en met eerlijke wapenen; want de Heer de G. is de man niet, om te verachten, wat hij niet kent. Integendeel: van die zelfde Grieksche kramerijen is hij zelf een warm vriend - waar het te pas komt namelijk - en kraamt in dit boek een tal van Grieksche en Latijnsche woorden, ja zelfs halve regels van homerus en horatius uit, die door hunne schoonheid en toepasselijkheid treffen, maar nog meer door eene eigenaardige orthografie, waarmede de schrijver ze (bijkans alle) heeft weten op te luisteren. Ja, indien we niet vreesden der bescheidenheid van onzen schrijver te kort te doen, we zouden er bijvoegen, dat er zelfs ééne Hebreeuwsche letter, de ש, in het boek te vinden is (bl. 116), mitsgaders, dat hem (verg. bl. 115) ook de tegenstrijdige gevoelens van champollion en seyfrath over de Egyptische Hieroglyphen niet geheel onbekend zijn.
Van 's schrijvers historische en antiquarische studiën moeten wij desgelijks wel met een paar woorden gewag maken, omdat daaruit blijkt, dat hij toch niet zoo groot een vijand is van de hoogere kritiek, als hij voorgeeft. Anders toch konden wij daarvan niet die verrassende nieuwe resultaten gewonnen hebben, als wij nu hier en daar verstrooid vinden; b.v. dat salomo zijne 1000 vrouwen alleen gehouden heeft ‘om zich eenen naam te maken (bl. 112);’ dat de moordenaar van henri IV eigenlijk condillac heeft geheeten (bl. 113) enz., enz.; en zouden wij verstoken zijn gebleven van de niet minder verrassende ontdekking van de allerinnigste gelijkvormigheid van Romeinsche en Grieksche gebruiken, aan den dag gebragt in het: ‘Iets over den wedren der Grieken en Romeinen (bl. 147 v.v.).’ Wij bevelen deze satirieke óf luimige óf ernstige schets óf fantasie met bijzonderen aandrang in de opmerkzaamheid der Derde Klasse van ons Koninklijk Nederlandsch Instituut aan.
Nog ééne opmerking: even als elk waarachtig genie, is onze schrijver een innovator. Niet alleen dat hij onze taal met nieuwe woorden en vormen verrijkt, als: ontkrachten (bl. 186),
| |
| |
en, eene voorrede verteekenen (Voorr., bl. vii), of aan oude woorden eene nieuwe beteekenis geeft, gelijk hij op bl. 189 aan vuilnis die van bederf toekent; maar ook moeten wij hem dankbaar zijn voor de stoutmoedigheid, waarmede hij ons door zijn voorbeeld van de lastige banden des zoogenaamden ongebonden stijls gaat losmaken. Men leze slechts den aanhef der Voorrede, waarin geen taalkenner eene bijkans Pindarische vrijheid en losheid van wending zal miskennen. ‘De titel van dit boek: Satirieke, boertige en ernstige schetsen en fantasiën, brengt ieder lezer reeds op de gedachte, dat hij in hetzelve iets zal vinden wat hem bevalt, en schaft het daarom aan op eigene kosten of voor de algemeene rekening eens leesgezelschaps.’ Gaan wij zóó voort, dan zal eerlang Prof. geel zijne klagten over het Proza intrekken.
Ten slotte ééne aanmerking, die ons vergund moet zijn, opdat wij kunnen bewijzen niet te behooren tot het servum adulatorum pecus. In zijne Voorrede geeft de Heer de graaff: ‘eene specifieke opgave, wat oorspronkelijk, en wat door hem verduitscht is,’ met verzoek, ‘om hem voor het overige het noodige crediet te willen verleenen.’ Wij verleenen hem dit gaarne, en twijfelen dus geen oogenblik, bij gemis van nadere opgave, of de beide stukken van bulgarin en pouschkin, naar het Russisch medegedeeld, zijn door den schrijver uit het oorspronkelijk Russisch overgebragt. Maar ééne zwarigheid wenschten wij wel opgelost te zien. De laatste fantasie in het boek van den Heer de graaff, is de dood van den dronkaard, naar het Engelsch van ch. dickens. Nu is juist in dezelfde maand, waarin dit boek het licht heeft gezien (de Voorrede is gedagteekend 25 Aug. 1845), in boudewijns Tijd (No. 16, van 15 Aug. 1845), die, zoo men weet, uitgebreide relatiën heeft, verschenen: Een dronkaard, door charles dickens ingezonden, gelijk op den omslag, en, toegezonden, gelijk boven het stuk zelf staat, door welke in- of toezending immers blijkt, dat boudewijn dit stuk direct van dickens, en bij uitsluiting voor zijnen Tijd, cadeau heeft gekregen. Hoe is dit nu te rijmen? Zeker heeft dickens, om toch vooral in Holland gelezen te worden, zijn' arbeid tegelijk aan twee verzamelaren toegezonden!....
Mijnheer de graaff en Mijnheer boudewijn! laten wij toch ons best doen, om dier vervl..kte letterkundige kwakzalverij den hals te breken!
| |
| |
| |
Diagnostische tabel der Huidziekten, volgens het stelsel van Biëtt, waarbij de Classificatie van Willan doorloopend in het oog gehouden is, ontworpen door Dr. C.W.A. Schriever, naar de tweede verbeterde uitgave uit het Hoogduitsch vertaald. Amsterdam, M. Coster Jz. 1845.
Er is inderdaad geene enkele reden, waardoor wij meenen dat de uitgave van deze tabel, in den tegenwoordigen tijd, nog geregtvaardigd kan worden. Zij wordt gezegd opgemaakt te zijn, volgens het stelsel van biëtt. Maar biëtt heeft nooit aanspraak gemaakt op een eigen stelsel. Wel hebben zijne leerlingen cazenave en schedel een abrégé pratique des maladies de la peau d'après les auteurs les plus estimés uitgegeven, en hebben daarvoor, zoo als zij zelve aankondigen, voornamelijk geput uit de clinische lessen van biëtt in het Hôpital St. Louis, maar het daarin aangenomen stelsel is zelfs niet het eigendom van beide bovengenoemde geleerden, maar is eene vrij getrouwe navolging van het werk van bateman, die wederom het systeem van willan teruggeven en meer uitgewerkt heeft. Men ziet dus, hoe onnaauwkeurig de uitdrukking is, dat bij deze tabel doorloopend de classificatie van willan in het oog gehouden is.
En nu die classificatie zelve; is deze zoo toereikende, en aan het tegenwoordige standpunt der wetenschap geëvenredigd te noemen, dat zij nog eens in eene tabel gereproduceerd moest worden, iets hetgeen gomez in zijn tableau synoptique des maladies de la peau daarenboven reeds gedaan had? Wij ontkennen het ten sterkste en willen hier niet in het breede alle gebreken van het Willan-Batemansche systeem opsommen, niet den onwetenschappelijken grondslag, die alleen in het verschil van niet standvastige vormen berust, aantoonen. Wij willen zelfs erkennen, dat eene nomenclatuur, die op dit verschil berust, veel gemak oplevert, wanneer het geldt, elkander omtrent de zaken wel te verstaan, mits het maar strenger opgevat en scherper geteekend zij, dan door willan geschiedde; maar wij zouden toch meenen, dat voor eene tabel, die ons den aard en het wezen van het exantheem wil leeren kennen, een betere grondslag had behooren gezocht te worden. Verwerpt men eene pathogenetische basis, zoo als fuchs ze aannam, als voor eene diagnostische tabel te onzeker en te breedvoerig; wil men niet gediend van de op de pathologische Anato- | |
| |
mie gebaseerde synoptische tabel, die hebra onlangs in het tijdschrift van zehetmayer volledig bekend gemaakt heeft, als te moeijelijk en niet genoeg in het oog vallende, dan toch had men de nadeelen, die het Willansche systeem aankleven, moeten trachten te vermijden en het althans niet slaafs behooren na te volgen. De herkenning der huiduitslagen zou daarbij ongetwijfeld aan gemakkelijkheid en zekerheid gewonnen hebben. En had men eindelijk het werk van cazenave en schedel slaafs willen volgen, dan had men wel gedaan van, al ware het ook met een woord, gewag te maken van hunne onderafdeelingen. Zeker is het, dat de definities, zoo als van vesiculae, bullae enz., wel naauwkeuriger hadden moeten overgenomen worden, en dat
de vertaling zelve nog veel te wenschen overlaat, zoodat summa summarum de geheele tabel niet veel aanbeveling verdient. Het is waar, dat men in ons land weinig aan de leer der huidziekten doet, dat de behandeling vrij empirisch en in de meeste gevallen gelijk en dezelfde is, maar wilde men dan aan dit gemis door eene tabel als deze te gemoet komen, dan was het welligt verkiesselijk alles maar scabies en herpes te blijven noemen en elken huiduitslag met zweet- en purgeer- of zoogenaamde bloedzuiverende middelen te blijven behandelen, liever nog dan door het misbruik van eene uitgebreidere nomenclatuur, waaraan men geene vaste beteekenis hecht, de verwarring in de diagnose nog grooter te maken en aan de behandeling eenen schijn van verscheidenheid en rationaliteit te verleenen, waarop zij zeker in langen tijd nog geene billijke aanspraak mag maken.
S.
| |
Geneeskundig Jaarboekje van het Koningrijk der Nederlanden voor 1846, 2de Jaargang. Te Gorinchem, bij J. Noorduijn en Zoon.
Wanneer de Redactie haar plan ten uitvoer brengt van voortaan elk jaar zulk een boekje uit te geven, dan mag zij in het vervolg wel meerdere naauwkeurigheid in acht nemen bij hare opgave van de zamenstelling der geneeskundige faculteiten aan de Hoogescholen en Athenaea, opdat niet mannen, die reeds lang zaliger gedachtenis zijn, zoo als Prof. frans van der breggen, hierin vermeld worden, alsof zij nog collegiën te geven hadden. Diezelfde naauwkeurigheid wordt ook geëischt
| |
| |
bij de opgave der beoefenaren van de onderscheidene takken der Geneeskunde in de verschillende provinciën, waarin al te veel verkeerde spellingen, weglatingen en namen gevonden worden van mannen, die reeds lang overleden zijn. Zoo als zij hier staat, zouden wij bijna vreezen, dat de Redactie óf geene authentieke bronnen geraadpleegd heeft, óf, hetgeen erg genoeg zou wezen, deze bronnen voor haar niet hebben kunnen of willen vloeijen.
Wat de lijst der sedert 1844 uitgekomene Natuur- en Geneeskundige Werken betreft, deze zou eene nog eenigzins betere figuur gemaakt hebben, indien daarin de boeken opgenomen waren, die sedert 1842, toen de eerste jaargang het licht zag, in ons land uitgegeven zijn. Ook in deze lijst zijn eenige grove onnaauwkeurigheden ingeslopen, zoo als onder anderen pag. 136, alwaar de vertaling van sieberts Algemeene Herkenningsleer, welke door Dr. c.e. heynsius bewerkt is, op naam van de Heeren souters en v.d. hout gebragt is, die daarentegen budge's Algemeene Pathologie vertaald hebben, van welk Werk in het geheel geene melding gemaakt is.
Armzalig is vooral de rubriek der Boekbeoordeelingen van Geneeskundige Werken. Indien men daarbij niet met minder oppervlakkigheid en minder onbeduidendheid had kunnen te werk gaan, had zij liever oningevuld moeten blijven. Want het is toch wat heel erg, om ons hier nu nog eens aankondigingen uit den Recensent der Recensenten, ja soms slechts enkele fragmenten daaruit op te disschen. Ook de overige inhoud van ons Jaarboekje is van zoo weinig beteekenis, dat ons de lust ontbreekt, om er eenige bijzondere melding van te maken.
De Redactie heeft daarbij strekking en doel van een Jaarboekje geheel uit het oog verloren. ‘Het voornaamste doel,’ zegt zij, ‘dat wij ons thans, ten gevolge van het ingewonnen gevoelen van eenigen der meest geachte geneeskundigen, met het in dit Jaarboekje voorkomende bijwerk voorstellen, en waarvan de beoordeeling, schikking enz. aan eene geneeskundige Redactie is overgelaten, bestaat in het daarstellen van eenen geneeskundigen legger (!) zoo veel mogelijk uit stukken bestaande, die het geheugen te hulp komen en tot klapper (!) voor de beoefenaars van de verschillende takken der Geneeskunde kan strekken.’ Zoo'n banale annonce dwingt ons tot eenen onwillekeurigen glimlach; die legger in een Jaarboekje zal nog minder wetenschappelijk moeten zijn dan
| |
| |
de ergste ezelsbrug, en zoo'n klapper kan ter naauwernood voor den minsten baardschraper eenig nut hebben, althans zoo wij rekenen naar hetgeen ons dit jaar in het bijwerk geleverd is.
Begrijpen wij het doel, dat dit Jaarboekje in ons land hebben moet, wel, dan behoort het slechts zaken en feiten te bevatten en kan zich des noods alle beschouwingen en beoordeelingen besparen. Het kan en wil er toch geene aanspraak op maken, om schmidt's of canstatt's Jaarboeken na te volgen, waarin de vorderingen der geheele wetenschap, als in een Archief, jaarlijks gedeponeerd moeten worden. Ons Jaarboekje make ons liever naauwkeurig met ons geneeskundig personeel in zijne verschillende betrekkingen bekend. Het geve ons een getrouw verslag van alle gebeurtenissen, die tot de geheele Nederlandsche geneeskundige wereld, of althans tot een groot deel daarvan betrekking hadden, zoo als in dezen jaargang een kort overzigt had behooren opgenomen te worden van hetgeen er in den laatsten tijd ten opzigte van onze geneeskundige wetgeving heeft plaats gegrepen. Het levere ons den eenvoudigen catalogus van de nieuwe geneeskundige werken; het deele ons volledige statistieke tabellen van verschillenden aard mede; wil de Redactie nog verder gaan, dan verhale zij ons van epidemisch en endemisch geheerscht hebbende ziekten, en is zij daarmede nog niet tevreden, dan vergaste zij ons op levensbeschrijvingen en necrologiën van beroemde hedendaagsche mannen, of brenge de nieuwste ontdekkingen of de belangrijkste vorderingen van den laatsten tijd kortelijk ter onzer kennisse. Mogt de Redactie voor eene zoodanige bewerking geene voldoende ondersteuning van de geneeskundigen ondervinden, dan ware het te wenschen, dat zij zich slechts bij de eerste rubrieken bepaalde, en ons van dat bijwerk, dien geneeskundigen legger en klapper, verschoonde.
S.
|
|