| |
| |
| |
Album.
Korte berigten over boekwerken, vlugschriften, enz., aankondigingen van vertalingen, letterkundig nieuws, enz.
Stichting en Troost, een godsdienstig leesboek voor beschaafde Christenen. Naar het Hoogduitsch van K.M. Kirchner, Evang, Luth. Predikante te Frankfort, a.M., door J.P. Riedel, Pred. te Eenrum. Te Groningen, bij R.J. Schierbeek, Jr., 1841. (XII en 325 pag. 8o).
Het ontbreekt ons geenszins aan oorspronkelijke geschriften van ascetische strekking. Aan goede stichtelijke lectuur, die in ons Vaderland gewoonlijk gretig ontvangen wordt, is geen gebrek; maar wanneer eene goede plant van creemden bodem wordt overgebragt, verblijden wij ons over de vermeerdering van onzen rijkdom. Hoewel dan ook het aangekondigde Boek niet in eene bestaande behoefte voorziet, het heeft toch de som onzer Letterkunde, in dit vak, vermeerderd.
In een ‘Aan den Lezer!’ wordt ‘de eigenaardige gesteldheid, waarin zich het godsdienstig en zedelijk leven in ouzen tijd, vertoont,’ voorgesteld. Naar de behoeften van dien, aldus geschetsten tijd, is het drieentwintigtal opstellen in dezen bundel geheel ingerigt. Met eenen helderen blik ziet de Schr. de menigvuldige gebreken; helder en juist wijst hij ze aan; ernstig vermaant hij er tegen; dringend wekt hij op tot verbetering; met kracht prijst hij het goede, het goddelijke der deugd aan, en op jezus wijzende, in wien alle deugd volkomen was, doet hij de bron kennen van bemoediging voor de zwakken, en van allen waren troost.
| |
| |
De stijl is gemakkelijk, duidelijk, krachtig; somtijds zich tot het dichterlijke verheffende, en verrassende door de nieuwheid en juistheid der beelden. De voorstelling is levendig; de teekening van onderscheidene toestanden is vol waarheid. De gang der gedachten is geregeld, logisch. - Onze aandacht wordt geboeid, én door het gewigt der zaken, én door hare hoogsternstige behandeling.
Jammer is het, dat wij hier soms woorden en uitdrukkingen gebezigd vinden, meer Kerkelijk dan Christelijk. Vele beschaafde Christenen ergeren zich daaraan, en andere vatten ze op in eene verkeerde beteekenis. Om dezelfde redenen laken wij het honderdmaal hier voorkomende ‘wedergeboorte, wedergeborenen,’ enz.
De vertaling is goed, immers voor zooverre wij kunnen oordeelen, zonder het oorspronkelijke te bezitten. Een paar malen is door de overbrenging eenige dubbelzinnigheid ontstaan. Enkele andere vlekjes, willen wij liever aan de onnaauwkeurigheid des Correctors, dan aan die des Vertalers wijten.
Geene voorrede, geene aanmerkingen des Vertalers, worden hier gevonden. Dat spijt ons, omdat wij dan opmerkzaam gemaakt zouden zijn op datgene, wat, op des Schrijvers Vaderland betrekking hebbende, voor het onze van geene toepassing is. In ons Vaderland toch, staat, bij voorbeeld, het strengste supranaturalisme, niet lijnregt en vijandig tegenover het verstgedrevene rationalisme (Voorrede VIII, seq.); van ons Vaderland kan men, Gode zij dank! niet zeggen, dat ‘het onbepaalsdste ongeloof de spraak der vroomheid voert, en de ergerlijkste onzedelijkheid het waagt, hare schaamtelooze, uit de diepste verdorvenheid gevormde voortbrengselen, als nieuwe openbaringen des geestes, openlijk aan te prijzen.’ (pag. 4) Zoo iets aan te wijzen, al ware het ook met eene enkele aanmerking, is niet overtollig, is noodig.
Het geheel kunnen wij aanprijzen, en wij zijn overtuigd, dat de beschaafde Christenen in Nederland, die dit Boek zullen lezen, er niet van zullen scheiden, zonder gesticht of getroost te zijn.
| |
| |
| |
De Grondbeginselen der Algebra of Stelkunst, van Pieter van Campen, geheel omgewerkt en met een groot aantal Voorstellen en Vraagstukken vermeerderd. Te Leiden, bij A. en J. Honkoop. 1841. viii, 254 bl.
Onder dezen titel verscheen op het einde van het jaar 1841 het thans voor ons liggende Werk: De grondbeginselen der Algebra of Stelkunst, op de bevattelijkste wijze voorgesteld, en met voorbeelden opgehelderd, door pieter van campen. Het is bij al onze landgenooten, die dit gedeelte van de wiskundige Wetenschappen beoefenen en beoefend hebbem overloedig bekend. Het werd door sommigen geprezen, door anderen gelaakt; en had ook, wij moeten dit bekennen, vele gebreken, doch dit neemt niet weg, dat dit Werkje zeer veel nut heeft gedaan, zoowel op de lagere scholen, als voor diegenen, welke, na de scholen verlaten te hebben, zich door zelfoefening met deze nuttige bezigheden, vooral te plattenlande, als uitspanning onledig hielden. Menig onderwijzer der jeugd heeft uit dit Werk, hoe gebrekkig het dan ook moge geweest zijn, zijn algebraïsche kennis geput.
Wanneer wij de vorige uitgaven (hoevele uitgaven dit Werk heeft gehad, weet Referent niet; hij heeft die van 1808 voor zich liggen) met de tegenwoordige vergelijken, dan springt ons al spoedig het aanmerkelijke verschil in het oog, en bevindt men, dat de onderhavige, gelijk de uitgevers in hun voorberigt aankondigen, als een geheel nieuw Werk te beschouwen is, dat met de vorige niets gemeen heeft (want ook de titel verschilt met dien der vorigen) dan het formaat. Het formaat van het boek is hetzelfde gebleven, en dat is het eenige, want schier elke regel is veranderd; ook de orde van opvolging van het behandelde, en wanneer wij het grootere getal bladzijden en de kleinere letters met die der vorige drukken vergelijken, dan bevat deze laatste uitgave bijna tweemaal zooveel, als die van 1808. Zoodat, onzes bedunkens, de uitgevers het zeer wel als een nieuw Werk hadden kunnen aankondigen, behoudens de vermelding in het Voorberigt of de Voorrede, dat eenige van de meest bruikbare vraagstukken aan de Algebra of Stelkunst aan van campen waren ontleend.
In de laatste uitgave wordt, zoodra een afgetrokken regel is behandeld, dezelve telkens in toepassing gebragt, en door eene
| |
| |
menigte van voorbeelden en vraagstukken opgehelderd, waardoor alles eenen meer geleidelijken gang heeft, en hetwelk den eerstbeginnende, vooral wanneer hij een zelfoefenaar is, aangenamer moet zijn, dan zich eerst al de afgetrokkene regels eigen te maken, zonder met hun eigenlijk doel bekend te zijn; hij wordt hier overal dadelijk tot het eindoogmerk geleid. De geleidelijkheid, waarmede hier wordt voortgegaan, is zoo eenvoudig en gemakkelijk, dat een leerling, eenigermate met de gewone cijferkunst bekend, in staat is, zich zelven, zonder eenige vreemde hulp, te kunnen redden.
Ook de behandeling van de Wortelgrootheden en oplossing der tweede-magtsvergelijkingen verschilt aanmerkelijk met die der vorige uitgave, en staat hier, mag men zeggen, op de hoogte der Wetenschap. Doch vooral is de behandeling der derde magtsvergelijkingen zeer verschillende van die der vorige uitgaven. Van campen zeide van de zamengestelde derde-magtsvergelijkingen; ‘Tot nog toe heeft men veel moeite aangewend, om de Equatiën van dien aard gemakkelijk en naar de strenge leerwijze der Wiskunde op te lossen; doch, of men daarin wel geslaagd is, is mij onbekend.’ Hij geeft eene manier opdie hem voorkomt, onder alle uitgevondene regels, de gemakkelijkste te zijn, doch voegt er tegelijk zeer zedig bij; ‘dat, zoo de leerling eenen onderwijzer vindt, die hem eene betere manier aan de hand geeft, hij dan deze ligtelijk verlaten en de beste verkiezen kan.’ Nu is de door hem opgegevene manier van luttel weinig beteekenis, en niet in staat den leerling eenigermate te bevredigen. Geheel anders is het met de in deze uitgave voorgestelde manier gelegen. Men vindt hier zeer eenvoudige en bevattelijke regels, om de derde-magtsvergelijkingen op te lossen voor de twee onderscheidene gevallen, welke plaats kunnen hebben, namelijk, wanneer de vergelijking éénen bestaanbaren en twee onbestaanbare wortels heeft, of wanneer alle drie de wortels der vergelijking onbestaanbaar zijn, wordende in het eerste geval de opgegevene regel op één, en, in het tweede geval, op drie onderscheidene voorbeelden toegepast, waarna eene verscheidenheid van vergelijkingen en vraagstukken ter beoefening volgt. Hetgene wij ten opzigte van de derde-magts-vergelijkingen gezegd hebben, is mede op de vierde-magtsvergelijkingen van toepassing. Zeer wijsselijk hebben de Uitgevers in dit Werk de regels van ferrari, descartes, simpson, euler, la grange, budan, fourier, enzv., achterwege gelaten. De leer- | |
| |
ling zal
dezelve naderhand in meer uitgebreide Werken, als dat van den Hoogleeraar de gelder, kunnen vinden.
Even als in de vorige uitgven ontmoet men hier een artikel, aan onbepaalde vergelijkingen en vraagstukken toegewijd. Daar onder deze rubriek eene oneindige verscheidenheid van vraagstukken kan voorkomen, zou het zeer moeijelijk, zoo niet onmogelijk zijn, algemeene regels voor dezelve op te geven. Om nu den leerling hierin zoo veel mogelijk op den weg te helpen, wordt van de opgegevene vraagstukken, voor elk bijzonder geval, eene uitwerking bijgevoegd, hetwelk hem in staat stelt, de overige, min of meer gewijzigd, zelf te kunnen bearbeiden.
Het Werk wordt met 28 verschillende soorten van vraagstukken besloten. De antwoorden op de voorstellen en vraagstukken, in hetzelve voorkomende, vindt men in volgorde achter hetzelve geplaatst. In hoeverre dit verkieselijker is boven de vorige uitgaven, waar zij onmiddellijk achter de vraagstukken volgen, zullen wij niet beslissen.
Wanneer men dit Werkje met oplettendheid, van het begin tot het einde bearbeidt, zal men zich in staat bevinden, alle mogelijke Algebraïsche Voorstellen, van de eerste tot de vierde magt, met eene en meer onbekenden, op te lossen, en alzoo zijn voorbereid, om, indien men lust en tijd heeft, zich verder in de hoogere deelen dezer Wetenschap te volmaken. Hetgeen dit Werk vooral zeer eenvoudig en voor eerstbeginnenden geschikt maakt, is, dat er geene logarithmen, noch goniometrische of trigonometrische uitdrukkingen in voorkomen, welke iemand, die in de Meetkunst niet genoegzaam bedreven is, en geene Logarithmen-Tafelen bezit, welligt moeijelijkheden zouden kunnen veroorzaken.
Wij twijfelen er niet aan, of deze nieuwe en veel verbeterde uitgave zal den jeugdigen beoefenaren der Wiskunde welkom zijn; terwijl wij van ganscher harte met den wensch der Uitgevers instemmen, dat zij krachtdadig moge bijdragen tot de grondige kennis en het opwekken van den lust tot de studie eener Wetenschap, welke met zoo veel regt de Moeder der Wetenschappen genoemd wordt.
| |
| |
| |
Handleiding tot het Wetboek van Koophandel, door Mr. A. de Pinto, Advokaat bij den Hoogen Raad der Nederlanden, Eerste gedeelte. Inleiding, Schets. X en 232 blz., Tweede gedeelte, Aanteekeningen, 144 blz. 's Gravenhage, J. Belinfante, 1841.
Wij hebben vroeger (Gids, 1840, p. 420) des Schrijvers Handleiding tot het Burgerlijk Wetboek met welverdienden lof aangekondigd, en hem daarbij aangespoord, ook het Wetboek van Koophandel op gelijke wijze te bewerken. Daaraan heeft de Heer de P. voldaan. Ook nu bevat het eerste gedeelte weinig meer of minder dan het Wetboek zelf; alleen is alles in eene meer stelselmatige en voor het onderwijs daardoor meer bruikbare orde geplaatst. Verreweg het belangrijkste is ook nu het tweede gedeelte, waarin, ofschoon wij meermalen van den Heer de Pinto verschillen, echter veel belangrijks, veel wetenswaardig voorkomt; eene voorkomende verwijzing naar het oude regt zou welligt hier en daar wenschelijk zijn.
Wij rekenen het Handboek te belangrijker, omdat over het Handelsregt bij ons nog weinig, en vooral weinig goeds, geschreven is. Zeker, de Schr. geeft in zijne Inleiding vele Werken op, welke, ten gevolge der nieuwe Wetgeving, in het licht verschenen en door hem geraadpleegd zijn. Maar de waarde daarvan voor het eigenlijke Handelsregt is zeer gering. Voor de geschiedenis heeft men het volumineuse Werk van voorduin. Het Boek is met ijver bewerkt; ik geloof zelfs, dat de Schr. gegeven heeft, wat in zijn plan lag; maar wint de Wetenschap bij zulk een plan? Verder komen de ordeningen van onzen kundigen en ook buiten'slands, onder andere door pohls, naar waarde geschatten donker curtius in aanmerking. Die van den Heer hooft zijn ten eenemale onbeduidend. De verzaling van den Heer parker de ruyter rocher van renays keurt de Schr. verdienstelijk in het vergelijkende gedeelte. Zeker, dit is het eenige, wat men er van zeggen kan. Doch hoeverre staat het ook in dit opzigt beneden den arbeid van Mr. c. asser, over het Burgerlijk Wetboek? Het Werk van van houten, de Koophandel, wordt door den Schr. geprezen. Wij ontkennen niet, dat het veel goeds bevat; doch het behelst voornamelijk den Rotterdamschen handel, en dit maakt het algemeen minder gebruikelijk. Olivier's Zeeregt heeft, onzes inziens, immers thans geene de minste waarde. De Aanteekeningen van den
| |
| |
Heer de martini zijn, vooral op het Wetboek van Koophandel, zoo onbeduidend mogelijk. En trekken wij dit een en ander bij elkander, dan blijft er niet veel over, dan de voortreffelijke inleidingen, in de uitgaven van het Wetboek, door de Heeren lipman, tydeman en de aanteekeningen van eenige Amsterdamsche Regtsgeleerden (Mr. c.d. asser, enz.), waarvan echter nog slechts een gedeelte het licht zag. Wij zijn dus den Schr. dank schuldig voor de volledige Aanteekeningen, welke hij aan het publiek heeft medegedeeld.
Ook thans eindigen wij met een' wensch. Het is die: dat de Heer de P. zijnen arbeid thans ook tot de overige Wetboeken op dezelfde wijze voortzette.
C.
| |
Aardrijkskundig Leesboek tot uitbreiding der kennis van verschillende Volken op den aardbol. Tweede verbeterde Druk, met 29 Platen. Te Deventer, bij A.J. van den Sigtenhorst. 1838. 412 bladz. 8o.
Dat de beoefening der Aardrijkskunde voor elken mensch, die op eenige beschaving aanspraak wil maken, van het hoogste belang is, zal wel niemand ontkennen, daar zij een noodzakelijk hulpmiddel voor bijna alle andere takken der menschelijke kennis is, en er geene schoonere, afwisselender en bij gevolg onderhoudender beschouwing zijn kan, dan die de aarde, in al hare bijzondere deelen, ons aanbiedt; hetzij men dan op de schoonheid harer inrigting, de eigenaardigheden van elk Land in het bijzonder, of op de verscheidenheid, de treffende tooneelen en voortbrengselen der goede Natuur let, hetzij men de verschillende Volken der aarde in hunnen inborst, neigingen, gewoonten en werkzaamheden beschouwt, overal zal men ruime stof tot nadenken, bewondering en nutte leering vinden.
En voorzeker, is het ons niet vergund, den bol, dien wij bewonen, zelve te doorloopen, deze wetenschap toch stelt ons in staat en schenkt ons het genoegen, haar in gedachten te doorwandelen, en in de verbeelding zoodanig te overzien, als niemand in staat is zulks wezenlijk te doen.
Het is reeds menigmalen, en te regt, aangemerkt, dat men in de meeste onzer anders vrij goede aardrijkskundige leer- en handboeken zich minder met de Volkenkunde (Ethnographie),
| |
| |
die toch voor den wijsgeerigen beschouwer der Aarde van zoo veel belang is, heeft ingelaten; wij willen thans de reden hiervan niet opsporen, maar wij verheugen ons, in het voor ons liggende Werkje, bij zeer vele andere leerzame punten, ook deze algemeen erkende behoefte bijzonder te zien in het oog gehouden.
Het Werkje is geen eigenlijk leerboek der Aardrijkskunde, maar de Schrijver wenscht het beschouwd te hebben als: ‘geschikt om in handen van jonge lieden gegeven te worden, die, reeds eene algemeene kennis der Aardrijkskunde en der namen van landen, gewesten, steden, rivieren, enz., bezittende, zich alsnu meer met zaken kunnen bezig houden, waarbij hun de gelegde gronden van wetenschap van dienst kunnen zijn.’ En hieraan gelooven wij, dat het in vele opzigten uitmuntend zal voldoen. Wij vinden hierna een algemeen overzigt van elk werelddeel, en van de voornaamste Landen in elk derzelve, en van deze een kort overzigt van hare geschiedenis, regeringsvorm, Godsdienst, taal, voortbrengselen, middelen van bestaan, letteren, wetenschappen en kunsten en volkskarakter; dit alles wordt in eenen zeer goeden vloeijenden stijl, over het algemeen met veel kennis van zaken en naar de beste bronnen behandeld, zoodat dit Werkje niet alleen voor jonge lieden, maar ook voor meerbejaarden, eene zeer aangename en nuttige lectuur zal opleveren, en wij het hartelijk in veler handen wenschen.
Geene Werken zijn meer voor aanmerkingen vatbaar dan Aardrijkskundige, daar soms, onder het afdrukken, in sommige deelen der aarde veranderingen voorvallen, die men niet had kunnen voozien; ook dit Werk moest hiervan blijken dragen, daar, niettegenstaande bij dezen herdruk sommige artikelen geheel omgewerkt, andere aanzienlijk uitgebreid en de beste berigten gevolg zijn, men alweder bij eenige artikelen veranderingen zoude kunnen opmerken; wij zouden het onbillijk achten ons hiermede op te houden; de kundige Schrijver toont vooral door de gemaakte veranderingen, dat hij met zijnen tijd voortleeft, en dus bij eenen volgenden druk die wel zal weten in te voegen; wij veroorloven ons slechts eenige weinige aanmerkingen, die wij onder het lezen opteekenden.
Op bladz. 88 hadden wij bij de gewoonten der Portugezen ook gaarne het snuiven vermeld gezien (hetwelk onder hen zoo algemeen is, dat men er, in plaats van een drinkgeld, een snuif- | |
| |
geld geeft), gelijk bij de Spanjaarden het aanhoudend rooken niet moest vergeten zijn. Ook hadden wij vij de laatste, op bladz. 95. bij de Merinoswol, wel iets van de zoo veel invloed hebbende Mesta, die zoo vele groote en voor den landbouw verderfelijke voorregten bezit, medegedeeld gezien, gelijk bij de uitspanningen de stierengevechten, de tertuliën en refrescos dienden genoemd te wezen.
Bladz. 109 had, bij den Kerkelijken Staat, de Republiek San Marino ook wel eene korte aanhaling verdiend.
Op bladz. 116 kwam de geschiedenis van Duitschland ons, in vergelijking met andere Landen, al te beknopt voor, te meer daar dit bij de bijzondere deelen niet wordt vergoed.
Zijn, blad. 144, de Zigeuners niet wat al te streng beoordeeld? De gegevene schets moge op die van Wallachije passen, minder voegt die op die van Turkije; men zie onder andere wimmer, Neuestes Gemälde der Europäischen Turkey und Griechenland, bladz. 25.
Bladz. 154. Omtrent het eiland Amak meenen wij niet' ongepast, hier het berigt van den Heer 's gravenweert aan te halen, dat de afstammelingen der oude Hollanders zich allengs met de Deenen vermengd, en met hunne voorregten zelfs het gebruik hunner taal verloren hebben. ZEd. vond er slechts nog éénen grijsaard, die de oude taal sprak, en met gevoel aan het oude Vaderland dacht; doch in kleeding en bouw vond die reiziger nog eenige overeenkomst.
Australië is wel het beknopst behandeld; wij hadden gaarne hier wel iets meer omtrent de verdiensten der Nederlanders in de onderscheidene ontdekkingen aangetroffen, dat toch altijd het Vaderlandsch gevoel aangenaam is; doch hierbij zouden wij dan ook liever Nederlanders voor Hollanders lezen.
Bij Groenland schijnt de Schrijver met de reizen van scoresby, in 1822, onbekend te zijn, die een aanzienlijk deel der Oostkust heeft opgenomen.
Voor de Columbiaansche Republieken, Paraguay en de Westindiën schijnt geene plaats geweest te zijn. Wij hadden ten minste hier, zoowel als bij Azië en Afrika, een woord van onze bezittingen gelezen; de Nederlander toch heeft meer belang bij Java, Sumatra, enz., dan bij Ceylon en de Philippijinsche eilanden, en zoo ook met de nieuwere werelddeelen.
Of de Schrijver, bladz. 366, niet al te gunstig over den invloed
| |
| |
van mehemed-ali op den landbouw in Egypte denkt, betwijfelen wij, daar hij, door het verplaatsen der landlieden, volgens andere berigten, dezen zoodanig heeft ontmoedigd, dat zij zelfs niet met den stok tot den arbied konden gedwongen worden. Zie wimmer, Gemälde von Afrika, in schütz Erdkunde, Band XII, S. 248 en vervolgens.
Omtrent de Sierra-Leona-kust schijnen den Schrijver de nieuwste berigten ontbroken te hebben; deze stak in onzedelijkheid verre bij Liberia af, is opgeheven en naar Fernando-Po verplaatst.
Dan wij willen niet verder gaan; de Schrijver houde ons deze aanmerkingen ten goede; wij wilden hem door deze wenken alleen doen zien, dat wij zijn Werk met naauwkeurigheid en belangstelling hebben gelezen, om mogelijk, bij eenen derden druk, dien wij hetzelve hartelijk toewenschen, nut te doen.
De uitvoering verdient allen lof, doch vele plaatjes, die grootendeels uit de Geogrophie en Estampes overgenomen zijn, bevielen ons minder; waarom moet de Hollander juist door de lange Goudsche pijp gekenmerkt worden, terwijl de vrouw naar den nieuwsten smaak (geen' Hollandschen) is gekleed?
Wie zou in het afbeeldsel van den Engelschman den Engelschman herkennen? Ook hebben de meeste Aziaten en vele Afrikanen weinig karakteristieks in de physionomiën, dat toch hier even noodzakelijk was als de aanwijzing, uit welken stand de afbeeldsels genomen waren. Houtmann, bladz. 244, is zeker eene grove schrijffout, even als Superior, bladz. 307.
Wij herhalen onze aanprijzing van dit Werk, en durven den Schrijver met ruimte tot eene meer uitgebreide bewerking van dezen aard aanmoedigen.
| |
La suppression des Eglises Wallonnes dans les Pays-Bas, en Août 1843, discutée par Mr. Jaques Paul Amersfoordt, Avocat à Amsterdam. Amsterdam, chez P.N. van Kampen. 1843. 36 pag. 8o.
De Heer jaques paul amersfoordt, Advokaat te Amsterdam, woonachtig: Canal des Princes près du Marchè Occidental (sic), heeft, bij de geringe vooruitzigten, welke de Regtsgeleerdheid in onze dagen aan hare jeugdige beoefenaren aanbiedt, geen
| |
| |
beter middel geweten, om de aandacht van het publiek op zijnen persoon te vestigen, dan door de zoo veel geruchts makende suppressie der Waalsche Kerken opzettelijk te behandelen. Op zich zelf is dit allezins prijswaardig en loffelijk; het welbegrepen belang des Heeren amersfoordt vorderde, dat hij woekerde met de gaven, hem door de milde natuur verleend, of door ijverige studiën verkregen, en geen waardiger kampstrijd kon hem aangeboden worden; de suppressie der Waalsche Kerken is een feit zonder wederga in onze geschiedenis, en geene pen kan te scherp zijn, om dien maatregel, hoe men denzelven ook beschouwe, hetzij uit het oogpunt van regt en billijkheid, hetzij uit dat van bezuiniging en politiek, voor de oogen van Nederland, ja van gansch Europa, ten toon te stellen. Deze schoone taak, welke de Heer amersfoordt heeft willen aanvaarden, wordt echter ontsierd en ontluisterd door de wijze, waarop zulks geschied is, en wordt in zijne handen een middel, om zijne individualiteit, zijn eigen ik, aan den man te brengen, en daarvoor is de zaak te schoon, het doel te heilig.
Wij zullen in geene opzettelijke beschouwing treden van de redenen, welke juist den Heer amersfoordt in het bijzonder de pen hebben doen opvatten. Gesproten uit eene familie, waarin hij ons berigt, dat de zaak van het Waalsche Kerkgenootschap erfelijk geworden is, bl. 9, 10; gevormd door buitenlandsche reizen; geroepen door zijne betrekking als Advokaat; sedert lang van nabij bekend met de handelingen van de financiële administratie van verschillende Landen, en ingewijd in de geheimenissen der bureaucratie, p. 26, had de Schrijver ons iets beters en grondigers kunnen leveren, dan deze eerste proeve; de cardo quaestionis, in hoeverre het Waalsche Kerkgenootschap, volgens Art. 194 der Grondwet van 1815, vergeleken met de Artikelen 136, 137 en 138 der Grondwet van 1814, kan gezegd worden alstoen eene van de Hervormde Kerk onderscheiden godsdienstige gezindheid te hebben uitgemaakt, wordt geheel onbeslist gelaten, en daarentegen aangevuld met argumenten over de roeping en de vervulling der beloften, door het Huis van Oranje in 1813 gedaan, over de ministeriële verantwoordelijkheid en dergelijke, welke de geheele wereld weet, dat nog tot in 1843 verba et voces zijn. Wij zullen den Heer A. niet volgen in de verschillende bijzonderheden, uit de geschiedenis van de vestiging der réfugiés en het Waal- | |
| |
sche Kerkgenootschap ontleend, maar moeten nogtans een paar onjuistheden aanstippen, welke onder de lezing ons zijn voorgekomen; vooreerst, dat, hoe waarschijnlijk het ook zijn moge, dat de naam van jordaan verbasterd zij van jardin, daarvoor echter geene bepaalde historische zekerheid is; de naam france pad, welke mede wel aan de Goudbloemsgracht gegeven wordt, is van veel oudere dagteekening, en van vóór de vergrooting van 1612, toen een der menigvuldige paden aan die zijde der stad dien naam droeg, evenzoo als er een Walenpad geweest is buiten de
aloude Regulierspoort vóór de laatste vergrooting; verder vinden wij, dat le Pont du Passage (denkelijk de brug bij de Passeerdergracht) diegene is, waarover de Franschen naar hunne wijk passeerden, eene naamsafleiding, uit des Schrijvers brein geboren, maar geheel onjuist, daar wij uit wagenaar weten, dat de Passeerdergracht, straat en brug vroeger Parfumeerdersgrach, straat en brug genoemd waren, en omstreeks 1650 eerstgenoemde namen bekomen hebben, en dat wel, zoo als m. fokkens in zijne Beschrijvinge van de wijdt vermaarde Koopstadt Amstelredam schrijft (1662), omdat daar weinig ander volk woonde, dan die het Spaansch en ander leder bereidden, hetwelk zij passeeren noemen, even als de Looijersgracht naar de Touwers, die de huiden bereiden; de Baangracht naar de Lijnbanen; de Elandsgracht naar de Kooplieden, die in clanshuiden en hartevellen handelden, enz., zoodat de Passeerderburg (ofschoon later aldaar vele réfugiés zich hebben nedergezet, zoo als zekere slop of steeg op de gracht, die den naam van Walenhoek draagt, genoegzaam aanduidt), wat de naamsafleiding betreft, niets met de réfugiés gemeens heeft, evenmin als de namen van al die straten en grachten, waar aan de Heer A. beweert, dat de réfugiés, meest bloemisten zijnde, de namen van hunne bloemen zouden hebben gegeven, daar het uit domselaer, B. III, bl. 260, blijkt, dat al die grachten en straten reeds in 1658, dus volle 25 jaren vóór de overkomst der réfugiés, die namen droegen. Buitendien is het buiten kijf, dat de meerderheid der réfugiés, die zich hier nedergezet hebben, fabrikanten geweest zijn. - Eene andere onjuistheid in het Geschrift van den Heer A. is het verhaal omtrent het gebeurde met de kleine Wale Kerk op het Molenpad, welke hij aan den tyran militaire, à
l'avanturier toeschrijft, ofschoon ieder weet, dat zulks plaats vond, toen le bon roi Louis Napoleon, le Titus, het Stadhuis in een Paleis
| |
| |
herschiep, en de minuten der Notarissen een goed heenkomen dien ten gevolge zoeken moesten. - Dit weinige alleen, om te doen zien, hoe de Heer A. met de Geschiedenis omspringt. Nog minder gelukkig is de Schrijver in de proeve zijner Dichtkunst, le Dimanche à Paris, welke hij, bij gelegenheid eener receptie bij den Heer coquerel, vroeger Waalsch Predikant alhier ter stede, heeft voorgedragen; wij kunnen daarbij niet opzettelijk stilstaan; dan het doet ons leed, dat de Heer A., zoo hij in dien salon des hommes les plus remarquables de la France, des dames les plus élégantes de Paris, al met welwillendheid is aangehoord, dan nog ons Hollanders zoo weinig kent, dat hij zich inbeeldt, dat wij in deze zoutelooze taal, in dit berijmd proza, eenig behagen zouden scheppen; wij halen de vier slotregels aan:
‘Puis au Louvre on voit l'art, qui dans ses fastes brille.
Oui, ce beau monument on l'admire à l'envi:
Quand j'y pense le soir, pres du feu qui pétille,
Je me dis, j'ai fait bien de venir à Paris.’
om hem den raad mede te deelen, welke zekere snaak daaronder schreef:
‘Et vous auriez mieux fait d'y rester, mon ami.’
En zeker niet ten onregte, want hij, die, bij gelegenheid eener zaak als deze, het argument durft opperen, dat de aanmoediging der Fransche taal daardoor wordt benadeeld, verdient niet onzen toorn, maar ons medelijden. - Non tali auxilio, meer den Heer Professeur dekker waardig, dan den Heer A., die door zijne Dissertatie: De curâ magistratûs circa institutionem publicam, getoond heeft niet ontbloot te zijn van aanleg. Dat een jong mensch, pas van de Akademie gekomen, door al wat hij buiten 'slands, en te Parijs vooral, ziet en hoort, versuft en verbijsterd wordt, is niets vreemds; wij kunnen hem die vooringenomenheid vergeven, mits hij die voor zich houde, en niet door zijne verwaandheid eene zaak trachte te bederven, die hij toont niet te kennen; mits hij geene taak op zich neme, waarvoor hij, niettegenstaande al zijne ondervinding, familieregten en reizen, overtuigend toont niet berekend te zijn. Wil men meerdere bewijzen, men zie, pag. 1, de plaats over de fijne beschaving der Waalsche Predikanten, den hoogen stand, welken zij bekleeden, enz., al het- | |
| |
geen, welke achting wij ook voor die Heeren koesteren, ons voorkomt te overdreven te zijn, om niet den schijn van persiflage te hebben; pag. 7, den blaam, den Hollandschen handelsstand aangewreven, even onverdiend als onjuist, en welke wij den Heer A. tarten om vol te houden; pag. 8, den hoogen lof, aan de liberale hospitaliteit der Hollanders toegekend, bij het overkomen der réfugiés, welke, hoezeer zij zeker hare verdiensten had, echter niet geheel belangeloos, en althans op vele plaatsen slechts een gevolg van de oppositiegeest tegen willem III was; den raad, pag. 32, gegeven, om de weelde, het goud en de edelgesteenten der Roomsche Kerk te belasten, welke wij in een Geschrift, waarbij men de handhaving van verkregene regten betoogt, ongepast en allervreemdst vinden; dan waar zouden wij eindigen, zoo wij den
Schrijver voet voor voet volgen wilden? Waar wij deze Brochure opslaan, stuiten wij op oppervlakkigheid, onduidelijkheid, onjuistheden, en treffen wij, in plaatse van eenen waardigen, bedaarden zin, opgewondenheid, gebrek aan logische redenering, en miskenning der regten en bedoelingen van andersdenkenden aan, die het ons na de lezing ontevreden ter zijde doen leggen. Zoo als wij reeds aanvingen, het is de piedestal, waarvan zich de Heer A. heeft willen bedienen, om zich uit zijne onbekendheid te verheffen, - niets anders dan een adreskaartje. - De Fransche taal is de Schrijver te weinig magtig, dan dat wij hem kunnen aanraden er zich voor het vervolg van te bedienen.
| |
Eugénie, of, het voorregt eener goede opvoeding. Naar het Fransch van Mlle ulliac-trémadeure. Met platen. Amsterdam, J.D. Sybrandi [1842] 210 blz.
Indien er, betrekkelijk Geschriften voor de jeugd, te klagen valt, het is niet over gebrek, maar over te grooten overvloed daarvan in onze dagen. Ook hierover, dat verre de meeste, in plaats van oorspronkelijk-Nederlandsche, in tegendeel uit Engeland, Duitschland, Frankrijk afkomstig zijn, en slechts, het zij door vertaling, het zij door omwerking, op Nederduitschen bodem worden overgeplant. Bedenkelijk vooral kan het zijn, uit den Franschen voorraad te putten. Hier valt naauw te letten niet slechts op den naam des Schrijvers. maar vooral op den inhoud der Werkjes. Hoe
| |
| |
geheel anders toch is de behoefte van de meeste Nederduitsche jeugdige Lezers of Lezeressen, en die van de Fransche, vooral Parijsche jeugd! Wij zijn er echter verre van verwijderd, om de uitgave van bovengemeld Werkje af te keuren. Wij juichen dezelve in tegendeel van ganscher harte toe. De Heer sybrandi deed onzes inziens hiermede eene goede dienst aan ouders en jonge lieden. Zoo ver wij weten, is dit het allereerste Werkje van Mlle ulliac-trémadeure, hetwelk in Nederlandsch gewaad onder ons verschijnt. En met regt bekleedt deze Dame eene aanzienlijke plaats onder de thans in Frankrijk meest geliefde Schrijfsters voor de jeugd. Werkjes of Werken voor de jeugd, zoo als die van Mme guizot en Mlle ulliac-trémadeure, verdienen, ook onder ons, alle aanbeveling. En daaronder zijn niet weinige, zoo waardig om ook tot kennis van die Nederlandsche jeugd gebragt te worden, die met de Fransche óf nimmer bekend raakt, óf nog niet gemeenzaam genoeg geworden is, om in het oorspronkelijke te lezen. Wij wenschen dan den Heer sybrandi van dit regt bevallig en nuttig Boekje, hetwelk tevens zeer onderhoudend en leerzaam is, ofschoon er niet Romanesks in gevonden wordt, en het in tegendeel ten doel heeft de ware genoegens van het huisselijk leven en de weldaden eener goede opvoeding aanschouwelijk voor te stellen, een allezins aanmoedigend debiet. De vertaling laat zich zeer wel lezen. Druk en papier en plaatjes geven aan het Werkje een gansch niet onbevallig uiterlijk. Welligt dan, dat de Uitgever vervolgens onze Literatuur voor de jeugd nog zal willen verrijken met andere Werkjes van dezelfde Auteur, als Les jeunes Naturalistes; of Contes aux jeunes Nataralistes; of bovenal: la pierre de Touche, aan welk laatste Werk in 1835 het Eermetaal is toegekend door de
Société pour l'Instruction élémentaire.
|
|