| |
| |
| |
Album.
Korte berigten over boekwerken, vlugschriften, enz., aankondingen van vertalingen, letterkundig nieuws, enz.
Waarin is het Roomsch-Catholicismus onderscheiden van het reine Christendom? - Eene allerbelangrijkste vraag, beantwoord in bijdragen door J. de Marle en J. von Balitski, vroeger Roomsch Catholijke, thans Evangelische Christenen. Vertaald uit het Hoogduitsch. Amsterdam, bij F.C.H. Büchli Fest. 1842.
Belangrijk achten wij met den ongenoemden Vertaler de drie Geschriften, hier door hem in eenen bundel, goed vertaald, aans ons publiek in handen gegeven. In het eerste deelt de marle, een ongeletterd Duitscher, vroeger gewoon leek van de Roomsche Kerk, de beweeggronden mede tot zijnen overgang van deze Kerk tot de Evangelische, welke plaats heeft gehad te Leipzig, in 1839. Gezond verstand en waarheidsgevoel, door Evangelisch Onderwijs vrij gemaakt, verzetten zich bij hem tegen de leer der R -K.; zijne beschouwing van het Evangelie en het wezen der Evangelische Kerk is voldoende, om zijnen tegenzin tegen de Roomsche Kerkleer te verklaren, en zijnen overgang te billijken; maar anders op zich zelve oppervlakkig en hier en daar eenzijdig, door eene rationalistische rigting, waarvan hij echter zich zelven niet geheel bewust is, die hij dan ook slecht verdedigt (bl. 10), en die aan de warmte van zijn Godsdienstig gemoed niet schaadt. In het tweede geeft von balitski, een Pool, voormalig Katholijk Priester in Gallicië, sedert 1837 Predikant te Rhein in Oost-Pruissen, aanteekeningen uit zijn leven, benevens eene korte ontwikkeling der gronden voor zijnen overgang tot de Prot. Kerk. De geestdoodende dwang der Hierarchie, aan welke hij in zijne betrekking geheel onderworpen was, werd duldeloos voor zijnen vrijen geest, en dwong hem tot een onderzoek, dat hem eene kerk moest doen vervlaten, welke dezen dwang als haren hechtsten steun onwrikbaar vasthoudt. Van hem is ook het derde Geschrift. Daarin randt hij de drie hoofdsteunsels van het Ultramontanismus, den Paus, het Coelibaat en de Oorbiecht, met de wapenen van rede en geweten, van Geschiedenis en Evangelie, aan. v.B. is een man van kennis en helder oordeel, en zoo stelde zijne voormalige priesterlijke bediening hem in staat het wezen van het Roomsch Katholicisme en de R.-K. Kerk te doorgronden, en deed zijn veeljarig
onderzoek hem den geest en de strekking van het Protestantismus en de Protestantsche Kerk over het ge- | |
| |
geheel wel verstaan, ofschoon zich hier en daar in zijne Evangeliekennis nog aanmerkelijke leemten voorden, zoo als op bl. 46 van het derde Geschrift, waar hij uit Luc. XVIII: 19, en Rom. XVI: 27, alleen aan God onfeilbaarheid toekent, maar deze zelfs aan jezus ontzegt. In het algemeen zijn de beide Geschriften van v.B. rijker aan historische herinneringen, dan aan resultaten van diepe Evangeliestudie. En kan ons dit wegens zijne vroegere opleiding niet bevreemden, jammer is het, dat de mishandeling, die hij in persoon van de kerkelijke magt had doorgestaan, hem hier en daar in zijne historische beschouwingen tot eene eenzijdigheid vervoert, die niet altijd aan de strengste eischen der regtvaardigheid voldoet. Zelfs over gregorius VII, ofschoon wij zijne heerschzucht afkeuren, zou, wanneer wij hem uit zijnen tijd beoordeelen, ons oordeel meer tot dat van neander in zijne Kerkgeschiedenis, V, 1, bl. 152 volg., dan tot dat van v.B. naderen. Nog hindert in het eerste Geschrift van v.B. hier en daar een spotachtige toon, die wel zeer natuurlijk, maar toch minder waardig is, en aan den indruk zou kunnen schaden. Voor het overige schrijven d.M. en v.B. beide eenen goeden beschaafden stijl. Die van den laatste is nu en dan wat gezwollen; maar daartegenover staat ook op andere plaatsen eene levendigheid en warmte, die hem uit het hart tot het hart doet spreken, zoo b.v., waar hij de gevolgen van het gedwongen Coelibaat der priesters vermeldt.
Dit zij genoeg, om van het Werk, dat wij aankondigen, den aard en den geest te doen kennen. Deszelfs waarde is, naar ons oordeel, in het volgende gelegen. Het geeft ons uit de Roomsche Kerk zelve eene bijdrage te meer tot de kennis van het Roomsch Katholicismus, en van de tegenwoordige gesteldheid der R.-K. Kerk. Het vestigt de aandacht op het een en ander, dat den Protestant niet onbekend is, doch hem van zijn standpunt minder in het oog valt. Het voert menige uitspraak van de Pauselijke bullen, en vooral van de Kerkelijke Leerschriften en het Kanonieke Regt, aan, en deelt menige bijzonderheid uit de heerschappij der hoogere, en het leven en de bediening der lagere geestelijkheid mede, die als feiten en daadzaken kracht van bewijs hebben. Het geeft, door d. M. uit Duitschland, door v.B. uit Polen en Gallicië, weder het bewijs, dat Rome overal hetzelfde Rome is, maar ook overal bij velen onder het volk haar onbepaald gezag verloren heeft. Tegenover de idealistische Theoriën, waarmede tegenwoordig de R.-K. Geleerden der Duitsche philosophische scholen de Leer en de Hierarchie hunner Kerk trachten aan te bevelen, doet het haar
| |
| |
uit de geschiedenis, de praktijk en het werkelijke leven kennen. Het overtuigt ons eindelijk, dat de Protestantsche Wetenschap het R. Katholicismus, de R.-K. Kerk en het Ultramontanisme juist beschouwt en regt beoordeelt, daar zelfs de gewezen Priester in de hoofdzaken niets mededeelt, hetwelk die beschouwing of dat oordeel wijzigen moet.
De titel, onder welken de Vertaler de drie Geschriften gezamenlijk heeft uitgegeven, is minder wel gekozen. Hij belooft te veel. De allerbelangrijkste vraag: waarin het R.-Catholicismus onderscheiden zij van het reine Christendom? wordt in deze Bijdragen niet beantwoord. Veel blijft onaangeroerd, wat in die beantwoording eene eerste plaats zou moeten bekleeden, en wat de Vertaler onder het reine Christendom verstaan zal, de belijdenis van het Evangelie in de Protestantsche Kerk, wordt volstrekt niet wetenschappelijk ontwikkeld, noch volledig voorgesteld. Het Werk geeft bijdragen tot de kennis van het R. Katholicismus en de R.-K. Kerk.
R.
T.
| |
Essai sur la législation des peuples anciens et modernes, relative aux enfants nés hors mariage, suivie de quelques observations d'Economie sociale sur le même sujet, par Mr. L.J. Königswarter, Docteur en Droit, membre de la Société Royale des Antiquaires de France. Paris. Joubert. 1842. 138 p.
Schoon de Gids zich in den regel tot voortbrengselen der Nederlandsche drukpers bepaalt, rekenen wij ons echter verpligt de aandacht onzer Regtsgeleerden op het aangekondigde Werkje te vestigen, omdat het, schoon in Frankrijk verschenen en in het Fransch geschreven, echter de arbeid is van eenen Schrijver, die zijne wetenschappelijke opleiding in Nederland ontving, aan eene Nederlandsche Akademie den Doctorsgraad verwierf, en zelfs eenen korten tijd lid was der Amsterdamsche Balie. Wij doen dit te liever, omdat wij daarbij de gelegenheid hebben de aandacht onzer Regtsgeleerden te vestigen op een allezins voortreffelijk blijk van des Schrijvers grondige en veelomvattende geleerdheid.
Het geschrift behoort tot de historische en vergelijkende Regtsstudie, en behandelt uit dat oogpunt den toestand der buiten ccht geborene kinderen.
Na een woord tot Inleiding, bevat het eerste of historische gedeelte: 1o. het regt der Oud-Aziatische Volken, 2o. het Grieksche, 3o. het Romeinsche, 4o. het Kanonische, 5o. het Oud-Germaansche, 6o. het Romeinsch-Germaansche, 7o. het Scan- | |
| |
dinavische regt, en eindelijk 8o. de oude regtsverordeningen der Slavische Volken. De zesde paragraaf is weder in verschillende onderdeelen gesplitst, waarin de onderscheidene middeleeuwsche en nieuwere Volken worden behandeld.
Het tweede gedeelte: de Partie Comparative, bevat eene vergelijkende beschouwing der nieuwere wetgevingen van de Europesche en van sommige Amerikaansche Volken. Achtervolgens worden daar behandeld: 1o. de verschillende klassen van onwettige kinderen, 2o. het onderzoek naar het vader- en moederschap en de vrijwillige erkenning van natuurlijke kinderen, 3o. het regt der natuurlijke kinderen op de goederen hunner ouders, 4o. de erfgenamen van zonder nakroost overledene natuurlijke kinderen, 5o. hunne wettiging.
In een derde gedeelte wordt de Economische quaestie behandeld. De ruimte liet hier weinig meer dan een kort overzigt toe. Hoeveel voortreffelijke aanmerkingen men hier ook aantreft, komt het ons echter voor, dat dit gedeelte had kunnen gemist worden, zonder aan de volledigheid van het eigenlijke onderwerp te kort te doen.
Indien wij tegen onze gewoonte ons bij eene enkele korte inhoudsopgave bepalen, is het voornamelijk, omdat een Werk van langdurige studie, als dit, bijna gelijke studie van hetzelfde onderwerp in den beoordeelaar vordert, doch voornamelijk omdat ons doel enkel was de aandacht te vestigen op den rijken inhoud van des Schrijvers voortreffelijken arbeid, welke hier te Lande nog niet algemeen bekend schijnt te zijn.
Zullen wij nog een woord aan onze mede-Regtsgeleerden zeggen? Het zij een woord van opwekking, om het voorbeeld van den Heer königswarter te volgen, en onze Litteratuur, even als hij, met zoo belangrijke monographiën te verrijken. Daarbij wint de wetenschap meestal meer, dan door lange en flaauwe commentariën, verzamelingen van motieven en dergelijke, welke zeker hun onbetwistbaar nut bezitten, doch de wetenschappelijke studie geene schrede verder brengen.
In het afgeloopene jaar werd door de Académie des sciences morales et politiques, te Parijs, eene eervolle melding gemaakt van eene door den Heer K. ingezondene historische Verhandeling over het erfregt der vrouwen. De lof, door dat ligchaam aan des. Schrijvers geleerdheid toegebragt, zal hem voorzeker ten spoorslag strekken, om ook ook dien arbeid aan het regtsgeleerde publiek mede te deelen. Ook deze aankondiging spore hem daartoe aan, en terwijl wij het betreuren, dat ons Vaderland de vruchten van zijne bekwaamheid niet meer geniet, wenschen
| |
| |
wij hem van ganscher harte toe, dat in Frankrijk zich weldra een werkkring voor hem openen moge, zijner veelzijdige bekwaamheden waardig.
| |
De Veluwe, cene wandeling van O.G. Heldring en R.H. Graadt Jonckers. - Arnhem, G. van Eldik Thieme, 1841. - IV en 255 bl. in 8o. Proeve eener Staat, Aardrijks- en Geschiedkundige Beschrijving van het Groothertogdom Luxemburg, door P.H. Witkamp (Met afbeeldingen in hout). Amsterdam, J.H. Laarman, 1841. IV bl. 95, in 8o. Geschied- en Oudheidkundige wandelingen door het eiland Walcheren, door Joh. ab Utrecht Dresselhuis, met platen (de Zuidwatering). Middelburg, bij de Gebroeders Abrahams, 1842. 196 bl. in 8o. Utrecht et ses beaux environs, coup d' oeil sur les particularités de cette Ville et de la Province. Avec, cartes et figures. - Utrecht, N. van der Monde. (zonder jaartal) xii en 411 bl. in 8o. Beschrijving van Zaandam, door B. van Geuns, met platen. Description de la Ville de Zaandam, par B. van Geuns, avec planches. - Amsterdam, J.C. van Kesteren, 431 bl. in 8o.
Wij voegen deze vijf Werkjes bijeen, omdat zij alle behooren tot de plaatsbeschrijvingen van het Koningrijk der Nederlanden en het Hertogdom Luxemburg. Zij vermeerderen het aanzienlijk getal van gelijksoortige schriften, van welke gif drie lange lijsten kunt vinden in het IVde, Vde en VIIIste Deel van den nu ontslapenen Vriend des Vaderlands, aldaar bezorgd door den Heer bodel nyenhuis. De hier aangekondigde Geschriften zijn echter zeer verschillende van inhoud, waarde en gehalte.
In No. 1 bewandelen wij de Veluwe, een niet onbelangrijke togt. - Maar het gezelschap? - Die hier een' tegenhanger van de Reis van drie Podagristen door Drenthe, een Werkje vol verdienste, meende te vinden, zou zichdeerlijk bedrogen zien. De titel moet niet te letterlijk worden opgevat; voor ééne wandeling is de Veluwe wat kras; men heeft er hier dan ook verschillende, en van tijd tot tijd komt u een rijtuig te stade. Meermalen trokken wij te velde tegen den overgemoedelijken verhaaltrant en weeken stijl van den Heer heldring. Wij vinden dien verháaltrant en stijl hier terug. Maar nog meer: hij, die met heldring wandelt, moet grafheuvels en graven bezoeken, en dit is op den duur toch vervelend. Hoe weinigen stellen belang in eene oude scherf, in eene handvol asch, of in een' halfversteenden wortel? En dan die eeuwige, afgesletene waarheden: waarlijk, zij maken de waarheid niet bemin- | |
| |
lijker. Maar gij wandelt niet alleen met Dé. helding, zijn Collega jonckers vergezelt u. Het is zoo; maar hetzij dat de eerste alleen de pen heeft gevoerd, hetzij dat de laatste zijnen stijl naar dien van den eersten heeft gemodelleerd, hetzij dat de stijl der beide Collega's als twee droppels water op elkander gelijkt, het was ons onmogelijk, ergens eenig onderscheid te vinden. Wij moeten echter billijk zijn, en verklaren, dat wij op deze wandeling menige bijzonderheid leerden kennen, die men te vergeefs elders zou zoeken. Dé. heldring kent Gelderland, en heeft den slag, oude volksgebruiken en oude volksverhalen op te sporen; en meermalen doet hij ons, niet zonder welgevallen, stilstaan bij bijzonderheden, die de meer grandiose wandelaar (men vergeve ons dit woord) ongemerkt zou hebben voorbijgegaan. Maar voor die bijzonderheden moesten wij dan ook menige bladzijde slikken, die ons geene de minste
belangstelling inboezemde.
No. 2 is eene oude kennis. Het Stukje werd vroeger geplaatst in het IVde Deel van de Aardbol, bij denzelfden Boekverkooper uitgegeven. De Schrijver heeft de schets van de lotgevallen der stad Luxemburg iets meer afgewerkt, maar het geheel is niets meer dan eene proeve, en maakt dan ook op niets hooger aanspraak. Als zoodanig kunnen wij het dengenen, die omtrent het zoo naauw aan ons verbondene Hertogdom Luxemburg ten minste iets willen weten, bij mangel aan andere betere schriften, aanbevelen. De afbeeldingen in hout zijn al heel min.
No. 3. Ds. ab utrecht dresselhuis gaf vroeger Wandelingen door Zuid- en Noord-Beveland. Thans ontvangen wij van zijne hand die door het eiland Walcheren. Wij willen hier niet weder opmerken, dat de bijvoegelijke namen geschiedkundige en oudheidkundige ons voor wandelingen zeer oneigenaardig voorkomen; te meermalen bestreden wij het gebruik dier adjectieven voor onbezielde voorwerpen; maar het mogt niet baten. Het gebruik schijnt dit misbruik hoe langer hoe meer te wettigen. Maar die Wandelingen zelve? Zij zijn, zoo als wij ze van eenen man als Ds. dresselhuis verwachten. Overal hervinden wij den geleerden Historie- en Oudheidkenner, den naauwkeurigen opmerker en den juisten beoordeelaar. Welk een onderscheid tusschen den stijl van deze bladen en dien van No. 1. Wij bezoeken hier Sint Joosland, Vlissingen, Rammekens en eenige kleinere plaatsen, op Walcheren gelegen. Overal doet de Schrijver ons bij derzelver Oudheden en Geschiedenis stilstaan; eigenlijke plaatsbeschrijving moet men hier niet zoeken. De benaming van Wandelingen, aan het Boeksken gegeven, is dus niet zeer eigenaar- | |
| |
dig; beter droeg het dien van Aanteekeningen betrekkelijk de Geschiedenis en Oudheden van het eiland Walcheren, want eene doorloopende geschiedenis treft men hier niet aan: het zijn slechts anecdota. - Anecdota, die ons naar meerdere doen verlangen, zoodat wij den Schrijver aanmoedigen, die ook over andere gedeelten van Zeeland te geven.
No. 4 moet voornamelijk strekken tot een' gids voor vreemdelingen, en als zoodanig heeft het Boeksken verdienste; de beschrijving van de stad Utrecht en hare gebouwen en Instellingen is tamelijk uitvoerig en naauwkeurig. Al de overige steden, dorpen en gehuchten der Provincie worden vermeld, hier en daar nog al oppervlakkig. Op blz. 240 wordt van het kasteel Kroonenburg gezegd: ‘ce château, - ayant souffert des dégradations par le feu de l'ennemi, en 1296, 1375 en 1672, fut enfin rasé en 1837.’ - Zou men hieruit niet moeten opmaken, dat de slooping van hetzelve in laatstgenoemd jaar een gevolg is geweest van zijn' vervallen' toestand door de belegering der jaren 1296, 1375 en 1672? En niets minder dan dat: het kasteel, in 1837 gesloopt, was verre van bouwvallig, en had nog eeuwen kunnen staan.
Op bl. 260 leest men, dat er te Muiderberg een kerkhof is ‘pour les juifs hollandais.’ Alsof een Fransche of Engelsche Jood, die in ons Land kwam te sterven, er geene rustplaats zou mogen vinden! Op bl. 300 wordt gesproken ‘du tombeau de la famille des seigneurs de Nellesteyn.’ - Eilieve! waar ligt dat Nellesteyn, waarvan Heeren bestaan? - De woorden des seigneurs zijn hier overtollig. Het Fransch is een Hollandsch Franschje! Nu dat kan er nog door, maar dat de Nederlandsche leeuw, met wiens orde de Burgemeester en twee der drie Wethouders van de stad Ultrecht, aan welke Heeren het Boeksken is opgedragen, zijn vereerd, door lion Belgique wordt vertaald, is noch juist, noch gelukkig.
No. 5 is in beide talen geschreven, en bevat eene zeer uitvoerige Beschrijving en Geschiedenis der stad Zaandam. Het is dus zoowel voor den landgenoot als voor den vreemdeling opgesteld. Naar ons oordeel, had men beter gedaan er twee boekskens van te maken, want de vreemdeling heeft weinig aan den Hollandschen tekst, en de Nederlander kan den Franschen ontberen. Nu is de prijs voor beiden noodeloos te hoog. Dat een inwoner van Zaandam over czaar peter zou spreken, lijdt geen' twijfel. Meer dan een vierde van dit Werkje is dan ook aan het huisje en het verblijf van dien Vorst daar ter plaatse gewijd. Het Werkje strekt, om ons Zaandam, hare bewoners
| |
| |
en gebruiken te leeren kennen, en voldoet aan dit oogmerk; door hetzelve is echter het Werk van adr. loosjes, beschrijving van de Zaanlandsche Dorpen, niet verdrongen.
Het Fransch is hier zeer zuiver, en overtreft verre dat van Utrecht et ses beaux environs. - Druk, papier en uitvoering zijn loffelijk, en de plaatjes, alle steendrukjes, zeer verdienstelijk.
| |
De Vijftig Dagen, of de Grondlegging der Christelijke Kerk. Een Feestgeschenk tusschen Paschen en Pinksteren. - Gedeeltelijk naar het Hoogduitsch bewerkt door een jeugdig Evangeliedienaar. Amsterdam, P.N. van Kampen. 1843.
Wordt den Gids een Feestgeschentk tusschen Paschen en Pinksteren toegereikt, hij moet gereed zijn, om het tusschen Paschen en Pinksteren aan zijne Lezers mede te deelen. En hij doet het met genoegen, want het is een lief en goed geschenk. Eerst hoort gij u de berigten van 's Heeren Opstanding en zijne verschijning aan de zijnen verhalen; - in de vier eerste Hoofdstukken: De blijde boodschap, Vrede zij u, De eerste Christen-Zondag, Hebt Gij mij lief? blz. 1-71; daarna, hetgeen de Verrezene gesproken heeft ‘van de dingen, die het Koningrijk Gods aangaan’, uit de korte mededeeling der Evangelisten, ontwikkelen; - in het 5de Hoofdst., Het Godsrijk, of de Kerk van Christus op aarde, bl. 71-92. Voorts zijt gij getuige van het Afscheid des Meesters bij zijne Hemelvaart, bl. 92-106; eindelijk van de Vervulling der belofte op den Pinksterdag, blz. 106 tot 128, terwijl een slotwoord: Amen, blz. 128-136, u nog eens door eenen terugblik de belangrijkheid der vijftig dagen doet opmerken.
Het geheel is eene ophelderende uitbreiding der Evangelieverhalen, die, waar het de woorden van den Verrezene of de Apostelen geldt, zoo als H.V en VII, inderdaad belangrijk heeten mag. De gebeurtenissen doet zij meer aan licht, dan aan kracht, meer aan omvang, dan aan diepte winnen. Bij deze, schoon eenvoudig, zonder eenigen tooi, onopgesmukt voorgesteld, mist gij den indruk der korte Evangelieverhalen, die juist omdat zij de gebeurtenis zelve alleen laten spreken, hare roerende verhevenheid geheeldoen gevoelen. Maar Schrijver en Vertaler wilden u ook gewis door hun verhaal uw Evangelie niet doen uit de handen leggen.
Zij bedoelden, gelijk de titel het te kennen geeft, u in die vijftig dagen het tijdperk van de grondlegging der Christelijke Kerk te doen zien. Deze is de bepaalde en eigenaardige strekking van het Werkje. Het brengt ons hierdoor ongetwijfeld
| |
| |
de meest belangrijke zijde der zaak voor oogen, de voltooijing van der Apostelen opleiding en bevestiging in het werk hunner zending; maar dit ook zoo uitsluitend, dat dien ten gevolge onze aandacht alleen bij de Apostelen blijft bepaald, de verschijningen van den Verrezene slechts van deze ééne zijde in hare beteekenis en waarde worden voorgesteld, en van den schat van aanwijzingen en wenken voor het leven, dien zij bevatten, slechts weinig wordt gebruik gemaakt. Wij zouden zeggen, hierdoor is aan de veelzijdige belangrijkheid der zaak niet ten volle regt gedaan, en heeft het Boekje voor de stichtelijke Lektuur niet gewonnen. Maar wien zou het niet vrijstaan de vijftig dagen alleen uit dit oogpunt voor te stellen? Dit geschiedt meestal met een' juisten, helderen blik, die soms echter wel wat te veel meent te zien. Zoo zal de Heer, door aan thomas weder op den eersten dag der week verschenen te zijn, de Zondagsviering voor Zijne gemeente uitdrukkelijk hebben goedgekeurd; - 3de Hoofdstuk, en bij het morgenmaal aan het Meer zal de Heer Zijn brood met de jongeren gedeeld, en van hunne visch gegeten hebben, om hunne wederzijdsche betrekking aan te wijzen. ‘Tegenover den Heer stonden zij, als die ontvangen en genoodigd werden, opgenomen in het huis des Vaders, als de vertegenwoordigers der gansche gemeente, die aan de heilgoederen des Heeren deel zouden erlangen. Maar tevens erkende hij hen als zijne medearbeiders, die zijnen maaltijd bereidden, die als visschers der menschen hen tot den Heer zouden brengen, en de gemeente zouden leiden en opbouwen, onder het eenig hoofd, jezus christus,’ blz. 60. Dit is ons te Duitsch, en kon bij de omwerking, die het Boekje in de Vertaling schijnt onergaan te hebben, weggevallen zijn. Nog had bij die omwerking het Amen meer een krachtig en waar Amen moeten worden; niet slechts een terugblik met een enkel opwekkend woord, maar
eene korte en kernachtige, doch rijke aanwijzing van hetgeen er uit die grondlegging der Kerk, inzonderheid voor onzen tijd, te leeren is.
Doch voor een Feestgeschenk hebben wij misschien reeds te veel bedenkingen geuit. Het blijft altijd in onze schatting een lief en goed geschenk, dat wij in veler handen wenschen, daar het veel goeds in veler harten kan verlevendigen. De stijl is boeijend, en heeft den feesttoon. De vertaling - voor zoo verre wij bij de omwerking nog van vertaling kunnen spreken - is zeer goed. Alleen heeft ons de spreekwijs: onder te gaan in den jammer des levens, blz. 4, bevreemd.
|
|