| |
Iets over Calderon.
Och dikten är icke som blommornas doft
som färgade bågen i skyar,
Det sköna du bildar är mera än stoft
och åldren dess anlet förnyar.
Det sköna är evigt: med fiken håg
vi fiska dess gullsand ur tidens våg.
Spanje levert, gedurende de zestiende eeuw en de eerste helft der zeventiende, een allermerkwaardigst tafereel op eener geheel eigenaardige ontwikkeling van het volksleven, vooral in een staatkundig, godsdienstig en letterkundig opzigt, die den gewigtigsten invloed op den ganschen maatschappelijken toestand der natie oefende, en haar van de toenmalige Europesche volken merkelijk onderscheidde. Moesten wij eenen bijzonderen naam aan deze zelfstandig Spaansche beschaving geven, dan zouden wij niet aarzelen, haar eene Roomsch-Katholijke bij uitnemendheid te noemen. Want hoe krachtig het Katholicismus ook in andere Landen moge gewerkt hebben, nergens is het zoo zeer geslaagd, in alle bestanddeelen van de maatschappij met zijnen geest door te dringen en als het levensbeginsel te worden, waarvan alle kracht uitging. De Kerk mogt in Spanje het middelpunt heeten, rondom hetwelk zich alles bewoog. De binnen en buitenlandsche
| |
| |
staatkunde van het bewind, de beoefening van kunsten en wetenschappen, de ondernemingstogten naar vreemde werelddeelen, de zeden en levenswijze van den hoogsten adel af tot op den geringsten muildrijver, alles was met den stempel van Katholicismus als geijkt! De geheele werkzaamheid van den menschelijken geest bleef binnen de grenzen, toen door de geestelijkheid voorgeschreven, en zóó alvermogend was de heerschappij door de Kerk gevoerd, dat bij den waren Spanjaard, van welken rang of stand, van welke talenten ook, niet eens de mogelijkheid van eenen anderen toestand, het gevoel van onvolkomenheid, de wensch naar verbetering opkwam.
De redenen van dit in de Geschiedenis éénig verschijnsel liggen dieper, dan de Paus misschien mogt denken, en de roem of verdienste van deze beschaving tot stand gebragt te hebben valt geenszins Rome ten deel. Reeds de tijd der Visigothische Koningen strooide de eerste kiemen uit van hetgeen later rijpte; reeds toen sloot de geestelijkheid zich als een vast ligchaam inéén, en schreef den Vorsten, die zich voor den bisschopsstaf kromden, op hoogen toon de wet voor; reeds sedert die dagen kenden adel en volk geen eerwaardiger gezag, dan dat der Kerkvoogden. En de Pausen wisten op eene allezins staatkundige wijze deze kracht aan zich dienstbaar te maken, zoodat zij deze fiere prelaten, die op de Spaansche beheerschers eene zoo onbeperkte magt oefenden, tot hunne gehoorzaamste dienaars verkregen.
Dáár verscheen de Arabier op het schiereiland, en de worstel strijd tusschen de banier der Halve Maan en de Kruisvaân vormden het Spaansche karakter geheel; kerk, koning, geliefde, ziedaar de drie leuzen, die het volk met geestdrift bezielden. En om de eigenaardigheid nog te vergrooten, nam Spanje volstrekt geen deel in de kruistogten, welke ons geheele werelddeel schokten, en de volken van Europa en Azië, op eene naderhand hoogst weldadig werkende wijze, in bloedige aanraking bragten. Voeg hierbij de afgezonderde ligging van het rijkgezegende Land, hetwelk bijna geene hulp van vreemden behoefde, en de vereeniging van alle Spaansche Koningrijken tot één groot gebied, van de smet des Islams eindelijk gereinigd, en het kon niet anders, of eene geheel bijzondere rigting moest Spanje's ontwikkeling kenmerken.
Dit was nog niet genoeg. Naauwelijks stond de Spaansche natie als één geheel, voor zoo verre zulks mogelijk was, dáár, en ontwaakte de bewustheid van eigen kracht, of Amerika ont- | |
| |
sloot een' geheel nieuwen werkkring, en de fiere Castiljaan zwaaide den heerschersstaf over onmetelijke Landen, in het bezit van rijkdommen, die, hoe slecht ook later besteed, toch aanvankelijk eenen grooten glans en niet geringen steun aan de wereldmonarchie van Koning karel I (Keizer karel V) verleenden. Nu plaatste Spanje zich onbetwistbaar aan het hoofd van Europa, en gaf in bijna alles, wat eene beschaafde maatschappij kenmerkt, den toon. Philips II, de Spanjaard bij uitnemendheid, voltooide, wat onder zijnen vader begonnen was, en gedurende de regering van de drie volgende Koningen, bleef Spanje's toestand in het algemeen dezelfde, bij alle ontaarding en verval.
De verheffing der Bourbons op den troon van Spanje maakte aan die eigenaardige ontwikkeling een einde; medege sleept in den maalstroom der Europesche politiek, moest zelfs de trotsche Castiljaan Frankrijks alvermogenden invloed huldigen, en werd meer en meer aan de andere natiën van ons werelddeel gelijkvormig.
Spanje, ook met Portugal vereenigd, (hetwelk overigens eenen geheel anderen weg insloeg, en geenszins in den lof van den nabuur deelt) schitterde in al den glans zijner grootheid, en verhoovaardigde zich niet zonder reden op zijne wereldbeheerschende magt, toen de kampstrijd der Nederlanden losbarstte. Scherper tegenstelling bestond er wel nooit tusschen twee volken, dan toen Europa verbaasde. Eene Kerk en een Staat als op rotsen gegrond, een gevestigd volkskarakter, grootheid, rijkdom, verfijning, geleerdheid en smaak, tegenover kleine, verdeelde gewesten, zonder éénheid in godsdienstig geloof, zonder vastheid van bestuur, geringheid, armoede, eenvoud van zeden en onkunde, in vergelijking met den vijand althans! Voorwaar, al wat Spaansch dacht, moest zich op het grievendst geërgerd gevoelen; want hetgeen onze vaderen deden, druischte in alle opzigten zóó zeer tegen ieders overtuiging in, dat het bijna onmogelijk voor eenen Spanjaard mogt geacht worden, de handelingen en de denkbeelden der Nederlanders te begrijpen. En omgekeerd, viel het onzen vaderen moeijelijk een juist standpunt bij het beoordeelen van Spanje te kiezen; ofschoon ook de mindere bekrompenheid van het Nederlandsch karakter niet zoo uitsluitend op gezag het vonnis streek. Zelfs nog heden ten dage zijn wij, als Protestanten en Nederlanders, nog niet onpartijdig genoeg, om, bij allen regtmatigen afkeer van Spaansche dwingelandij, aan Spaansche deugden regt te laten wedervaren. Naauwelijks toch hooren wij in onze jeugd van Spanje gewagen, of eene bloed- | |
| |
kleur verwt alle voorstellingen, welke de verbeelding zich van dien vijand maakt; martelvuren en oorlogsgruwelen verschrikken ons overal; pizarro en alva, Inquisitie en Jezuïten, ontnemen ons alle geloof aan opregten Spaanschen heldenmoed en godsdienstijver. Waarom ontbreekt er nog eene goede, uitvoerige schets van Spanje
in al zijne grootheid, maar tevens in al zijne schande, in de Werken, welke onze Vaderlandsche geschiedenis behandelen? Waarlijk, de nadere kennismaking met den dikwerf miskenden vijand zoude slechts kunnen strekken, om den roem van ons voorgeslacht te verhoogen, hetwelk niet schroomde tegen zulk eene overmagt te strijden, en de voordeelen beter in het licht stellen, welke eene Protestantsche beschaving boven eene Roomsch-Katholijke, hoe goed en schitterend ook, in vele opzigten oplevert! Het voorbeeld, door eene onzer Vaderlandsche Schrijfsters, bij het schilderen van alva, gegeven, moge ook in dit opzigt iets goeds uitwerken!
De Spaansche letterkunde, gedurende het boven vermelde tijdvak, is de getrouwe spiegel der maatschappelijke toestanden, welke zich, ten gevolge der kortelijk aangewezen rigting, in het staatkundige en godsdienstige op het schiereiland ontwikkelden. Wel is waar kan men niet elken invloed van buiten, inzonderheid van Italië, en van de Ouden loochenen, maar deze bepaalde zich meer bij stof en vorm, terwijl de geest op alle onderwerpen terstond het eigenaardig Spaansche merk drukte. En op het gebied der letterkunde is geen vak, waarin al de trekken van het Spaansche karakter duidelijker uitkomen en sterker spreken, dan de tooneelpoëzij, de meest geliefkoosde dichtsoort bij alle rangen en standen dezes volks. De rijkdom van dramatische stukken, hoe onderscheiden van aard, welke de Spaansche litteratuur bezit, is inderdaad verbazend, en hun getal gaat het gezamenlijk bedrag van alle tooneelspelen der overige Europesche volken misschien te boven. Weinige dichters toch onder de honderden, die Spanje telt, welke niet het tooneel door bijdragen verrijkten, en de vruchtbaarheid van de schrijvers, welke hunne gaven den Schouwburg opzettelijk wijdden, doet althans over de hoeveelheid verstomd staan, al laat de hoedanigheid niet weinig te wenschen over. Geen hunner verdient meer de aandacht van eenen beoefenaar der letteren te boeijen, dan pedro calderon de la barca, wiens tooneelpoëzij de meest juiste uitdrukking van alles is, wat de Spanjaard dier dagen dacht, gevoelde en geloofde, en de hoogste ontwikkeling aantoont, tot welke een dichterlijke geest, als hij, onder
| |
| |
de Spanjaarden konde geraken, althans naar het historische standpunt te oordeelen. De onuitputtelijke rijkdom der stof veroorlooft mij echter geenszins, den dichter van alle kanten en in al zijne voortbrengsels te beschouwen, hetgeen dan ook, tot regte waardering van zijne verdiensten, minder noodzakelijk mag geacht worden. Immers, de merkwaardigste stukken van calderon zijn ongetwijfeld die, waarin de Katholijk, de Spanjaard en de Romantische dichter, bij het behandelen van ernstige onderwerpen, even krachtig spreken, en als tot één' persoon vol oorspronkelijkheid zamensmelten, welke de denkwijze van een geheel volk in eene bepaalde eeuw en in toestanden uitdrukt, die nimmer terugkeeren zullen. Het aantal van dergelijke stukken, wier ontleding daarvoor noodig zal zijn, is niet zeer groot.
Eenige aanmerkingen over de geschiedenis van het tooneel in Europa, bij de herleving der letteren, en iets over calderon's leven en schriften in het algemeen, moge voorafgaan.
Wezenlijke oorspronkelijkheid in alle vakken van wetenschap en kunst kenmerkt de Grieken alleen onder alle Europesche volken; stof, vorm, geest zijn echt nationaal, en blijven het ook, totdat de menschelijke geest de hoogste ontwikkeling verkregen had, welke de toenmalige tijden vergunden. De Grieken alléén slaagden in het vinden van de schoonste harmonie tusschen de telkens verder gaande ontwikkeling van hun maatschappelijk leven en de kunstvormen, welke zij tot uitdrukking hunner denkbeelden en voorstellingen kozen. Het heldendicht stemde volmaakt overeen met de behoeften des tijds, waarin het bloeide; het lierdicht volgt daarop geheel den gang van den voorwaarts strevenden volksgeest. Homerus en pindarus staan als bij uitstek nationale dichters voor het gansche Hellenen-volk, in hoe vele stammen ook gesplitst, alleen, en beide spreken in keuze van onderwerp, in wijze van behandeling, volkomen als de tolken van den geest hunner tijdgenooten. Daarop scheidden de Grieken zich scherper in Staten af, en Athene matigde zich bij uitsluiting aan, Grieksch te zijn. Welken vorm nu te kiezen? Niet lang draalde het vernuft, en de tooneelpoëzij werd geboren, gesproten uit het heldendicht en uit den lierzang, en overeenkomstig de behoeften des tijds, gewijzigd. Het juist gevoel en de fijne smaak der Atheners zonderden weldra het ernstige treurspel scherp van het vrolijke blijspel af, en het laatste, vooreerst tot staatkundige farce (om het zoo te noemen, hoe oneindig meer vindingrijk en poëtischer het
| |
| |
ook is) bepaald, moest nog eene eeuw wachten, vóór het zijnen behoorlijken kunstvorm ontving. Sophocles volmaakte het treurspel, maar niemand vermogt ooit onder de Grieken zijne schepping te verbeteren. Alle verandering, hoe dikwerf beproefd, ontaardde in bastaardvormen, en het Grieksche treurspel was, even als vroeger het heldendicht en de lierzang, tot zijne hoogste ontwikkeling gekomen.
Het Grieksche blijspel is, helaas! voor ons verloren, en de navolgingen der Romeinsche dichters geven ons slechts een' flaauwen weêrklank van de welluidende verzen der Attische vernuften, welke het stroeve Latijn en de stroeve Romein slechts ten halve wisten op te vangen. Over het algemeen verrijkte de Latijnsche letterkunde den schat der Grieken slechts met éénen kunstvorm, die nog daarenboven in het ongedwongen, natuurlijke leven der Grieken onnoodig en misschien onmogelijk was, maar eerst in groote wereldsteden en bedorvene maatschappijën ontstond, namelijk: het hekeldicht, waaraan voorzeker niemand aan den Romein den hem toekomenden lof zal weigeren.
De tooneelpoëzij, voor zoo verre zij nog bleef bestaan, kwam, gedurende het geheele tijdvak der Oudheid, tot geene verdere ontwikkeling. De eeuwen der jammeren verschenen; de Grieksch-Romeinsche beschaving verging; Christendom en Barbaren traden in een schijnbaar gedrogtelijk verbond, om de gansche maatschappij onderstboven te werpen, zonder eene geregelde orde van zaken te kunnen in plaats stellen. (Waarom dit moest geschieden, en hoe ook hierin, bij verder onderzoek, de wijsheid van het Godsbestuur, zelfs in des menschen kortzigtig oog, heerlijk uitblinkt, nader te onderzoeken, ligt thans buiten ons bestek.) Bijna elf eeuwen vervlogen, eer het geschokte Europa tot genoegzame rust kwam, en weder aan geestbeschaving en smaakvolle beoefening der letteren kon denken.
Het kon niet anders, of de tooneelpoëzij moest terstond de aandacht trekken, daar men zelfs in de middeleeuwen den lust voor dramatische voorstellingen niet zoo geheel verloren had, of men trachtte door het opvoeren van zoogenaamde mysteriën, of zinnebeeldig godsdienstige voorstellingen, uit de Heilige Schrift en de Levens der Heiligen ontleend, hoe ruw en gebrekkig dan ook in uitvoering en vorm, zich te vermaken. Italië, geheel met bewondering voor de Romeinen vervuld, aarzelde niet lang, de antieke of nu klassiek geheeten vormen over te nemen, met slechts zoo veel wijziging, als volstrekt onmisbaar was. Éénheid
| |
| |
van handeling en plaats, vijf acten, kortom, de regels van aristoteles, zoo als horatius deze verder had toegelicht, werden algemeen als hoofdvereischten voor een treur- of blijspel beschouwd, en het nationaal tooneel voegde zich naar de voorschriften der Ouden, totdat de muzijk hare stem krachtig verhief, de opera andere dramatische vormen als verdrong, en eindelijk alle kracht in de weeke toonen van metastasio wegsmolt. Dit is de hoofdtrek, die het Italiaansch tooneel onderscheidt, hoe vele wijzigingen het voor het overige mogt aannemen.
Geheel anders was de rigting in Spanje. Wel is waar, ook hier drongen sommigen op klassieke vormen aan, en beproefde zelfs juan de la cueva het regelmatig treur- en blijspel in te voeren; maar de smaak des volks weigerde dezen vreemden dwang te volgen. De natie was arm aan herinneringen uit de Oudheid, door Gothen en Arabieren uitgewischt; maar des te rijker in eigen heldendaden en krachtig zelfstandig ontwikkeld. De oude mysteriën waren zelfs reeds tot Autos Sacramentales (hierover straks nader) verbeterd, en het kostte lopé de rueda, castillejo, torres naharro en cervantes weinig moeite, eenen meer bepaalden vorm voor het Spaansche tooneel, vooral in het blijspel, vast te stellen, terwijl de Portugees gil vicente tevens medewerkte, door zijn voorbeeld, reeds vroeger gegeven. De wijdvermaarde lope de vega deed nog eenen stap verder, en smolt blijspel en treurspel, dat tot op zijnen tijd nog gescheiden was, te zamen, en eindelijk volmaakte calderon de la barca het nationaal tooneel, voor zoo verre zulks in die eeuw en onder de vermelde omstandigheden mogelijk was.
Calderon kan dus met sophocles vergeleken worden; beiden volmaakten het werk van voorgangers, en beiden zijn in hunne soort onovertroffen, hoe hemelsbreed overigens de afstand moge zijn, die beide genieën scheidt. En op het groote gebied der tooneelpoëzij is er slechts één geest, die in dat opzigt naast hen mag staan, shakespeare, ofschoon deze misschien nog minder aan voorgangers verpligt is, en meer in eene wereld zweeft, die zijne eigene schepping mag heeten. Zoude men geen regt hebben, om, bij het overlaten van den klassieken krans der verdienste aan sophocles, aan calderon den palm toe te reiken, als den eersten dichter in de Katholijk-Zuidelijke Romantische poëzij, en aan shakespeare den eersten prijs toe te kennen, in de Protestantsch-Noordelijke Romantische dichtkunst? Doch op eene nadere vergelijking tusschen den Spanjaard en den Engelschman, in eenige opzigten, kunnen wij eerst later terugkomen.
| |
| |
De drie groote mannen hebben ook nog deze overeenkomst, dat hun leven de zekerste wederlegging is van de stelling, dat een genie eerst verdrukking moet ondergaan, om zich regt van zijne kracht bewust te worden. Gelukkiger sterveling kent de Oudheid niet dan sophocles, wien het lot geboorte, rijkdom, alle gaven van ligchaam en geest, bij lengte van dagen, in het schoonste tijdperk van Athene's bloei, verleende; hij vierde als knaap de feesten mede over de zege op de Perzen behaald, en zonk als grijsaard ten grave, vóórdat de overmoed van Sparta de vrijheid zijner vaderstad knotte. Zelfs de nijd zweeg voor hem, en de scherpe hekel der blijspeldichters wondde hem bijna nimmer. En shakespeare genoot de gunst van de grooten der aarde, bij minder schitterend aanzien, dan de Athener, en leefde, na zijn eerste ongeval, in de meest gewenschte ruimte van omstandigheden, geëerd en bemind. Calderon, de jongste van het drietal, genoot gedurende een tijdperk van zes en tachtig jaren (1601-1687) de genoegens van een leven, door weinig bijzonders gekenmerkt. Hij was van aanzienlijken huize, zorgvuldig opgevoed, door vele studiën gevormd, door eene tienjarige krijgsdienst, (ook in de Nederlanden) nog meer ontwikkeld, en stond aan het hof van philips IV in blakende gunst, daar hij op diens bevel al de stukken vervaardigde, welke deze praalzieke en verfijnde monarch bij zijne feesten verlangde. Geene verandering van gunstelingen aan het hof, geene nieuwe regering, deerde calderon, die onder karel II evenzeer in aanzien bleef, als hij onder het voorgaande bestuur geweest was. Als hoveling, als krijgsman en dichter met eere gekroond, met schatten overladen, begaf hij zich eindelijk, verzadigd van het genot der wereld, in den priesterstand, en bragt de laatste twintig jaren van zijn roemrijk leven in godsdienstige afzondering door. Ook hij mogt sterven,
vóórdat de grootheid van zijn geliefd Vaderland, voor eeuwen, misschien voor altijd, verdween, en een vreemdeling den schepter op den troon van Castilië zou zwaaijen.
Misschien had de ontwikkeling van zijn dichterlijk talent eene andere rigting genomen, zoo niet het bevel van philips IV hem uit het leger aan het hof had geroepen, daar hij anders geen' afkeer van de krijgsdienst betoonde. Dichter, en wel tooneeldichter, zoude hij ook buiten die gebeurtenis gebleven zijn, want de aanleg liet zich niet onderdrukken.
Het getal der Werken van calderon is zeer groot, ofschoon hij daarin nog verre voor lope de vega onderdoet. Ruim hon- | |
| |
derd geregelde Spaansche tooneelstukken, altijd comedias geheeten, hoe tragisch soms hun inhoud wezen moge; iets minder dan even zoo vele Autos Sacramentales (allegorisch godsdienstige voorstellingen, ter viering van de mysteriën der Katholijke Kerk, inzonderheid bij het feest van het Corpus Christi, eene verbeterde navolging (naar men zegt, wij zagen ze nooit) van de ruwe mysteriën der middeleeuwen, maar zonder dramatische kunstwaarde en thans vergeten) een driehonderd tal kleinere stukjes, welke de Spanjaarden Loa's en Saynetes (voorspelen en divertissementen) noemen, getuigen van zijne dichterlijke scheppingskracht, rijkdom van verbeelding, vlugheid van ontwerp en uitvoering, en heerschappij over de taal, zoo als zeker weinigen zijner landgenooten bezeten hebben.
Het is te bejammeren, dat er geene mogelijkheid meer bestaat, om de stukken van calderon tijdrekenkundig te rangschikken, en daardoor eene duidelijke voorstelling te erlangen, hoe de geest des dichters zich heeft ontwikkeld. Thans liggen alle comedias in de uitgaven ordeloos dooreen, en slechts van het eerste stuk, waarmede hij, in zijne prille jeugd, zijne loopbaan begon, en van de laatste proeve van zijn verzwakkend talent, in hoogen ouderdom, is het jaar der opvoering bekend. Eenige opmerkingen over de stof, en den uitwendigen vorm der dramatische voortbrengsels in het algemeen, moge de beschouwing van enkele hunner in het bijzonder voorafgaan.
Calderon kiest de onderwerpen ter behandeling uit het gansche gebied van het verledene en tegenwoordige. De fabelkunde der Ouden lokt hem evenzeer als de geschiedenis der vroegere volken; ongewijde historie levert hem even welkome stof als de gewijde bladen des Bijbels; de middeleeuwsche verdichtsels en romantische poëzij der Arabieren, de Spaansche geschiedenis, zedekundige waarheden, toestanden van het dagelijksche leven: kortom, er is niets bijna van de menschelijke zaken, wat aan zijn dichterlijk vernuft geen voedsel verschaft. Apollo en clymene, phaëthon, echo en narcissus, andromeda en perseus, zijn aan de Grieksche Mythologie ontleend. De Grieksche Roman Theagenes en Chariclea van heliodorus gaat bij calderon over in een stuk, getiteld: De kinderen van het geluk. judas macabaeus, mariamne, absalon, salomo, komen uit de Israëlietische geschiedenis voor; scipio africanus, zenobia schenen hem uit de Romeinsche historie waardige onderwerpen toe; El Gran Principe de Fez schildert eenen Arabier, of liever, Mahomedaan; La Aurora en Copacabana verplaatst ons in Peru,
| |
| |
in de dagen der Incas. Zelfs de nieuwste gebeurtenissen schrikken hem niet af; Keizer karel V, philips II zelf, hendrik VIII, treden als personen in sommige stukken op, en eens zelfs waagde hij zich aan het behandelen van eene gebeurtenis, waarbij hij waarschijnlijk in persoon tegenwoordig was, in het Beleg van Breda. In de overige voorstellingen kiest hij zijne personen, onverschillig van waar ook; Russen en Polen, Italianen en Grieken, dienen hem evenzeer als zijne eigene landgenooten. Zulk eene verscheidenheid in keus zoude voorzeker de taak van calderon bij uitstek moeijelijk gemaakt hebben, bijaldien hij op historische waarheid veel gewigts legde. Maar zelfs de zweem van het streven naar zulk eene getrouwheid ontbreekt in alle opzigten. Ter naauwernood vergunt hij karel V en phlips II hun karakter te bewaren. Allen zonder onderscheid, en uit welk volk of uit welke eeuw ook, moeten zich laten welgevallen, Spanjaarden van calderon's tijd te worden. Bij het nemen van zulk eene vrijheid, komt het er eigenlijk volstrekt niet op aan, uit welken tijd of land men zijne personen kiest, en men mag zonder overdrijving zeggen, dat de dichter blootelijk Spanjaarden afmaalt. Zoo ontbreekt er bijna nooit een tweegevecht, overeenkomstig de Spaansche begrippen van eer, in eenig stuk; alle personen hebben den diepsten eerbied voor het vrouwelijk geslacht; een minnehandel is volstrekt onmisbaar; galanterie, coquetterie, in één woord, al wat den volmaakten Spaanschen Caballero of de Castilische schoone kenschetst, ligt in ieder uitgedrukt, die in calderon's stukken ten tooneele verschijnt, gelijk alle personen meestal in deftigen Spaanschen dos steken, als zij eenigzins door fatsoenlijke afkomst en beschaafde opvoeding, boven de personen van minderen rang uitblinken. Van daar onderscheiden de Spanjaarden de comedias, naarmate zij van
vrolijken inhoud zijn en meer als blijspel gelden, wel eens van de meer deftige stukken, die comedias de capa y espada (van mantel en degen) getiteld worden. Op den geest van het stuk heeft dit verschil van vorm verder weinig betrekking. Voorts ook ontmoet men bovennatuurlijke wezens, zoo als engelen, en vooral de booze (El Demonio); zinnebeeldige personen, bij voorbeeld, de Afgoderij, de Faam, enz., moeten dikwerf eene rol vervullen. Reuzen, spoken, toovenaars, worden almede geenszins versmaad, als hunne verschijning eenige uitwerking kan te weeg brengen.
Maar welke personaadjes ook spreken, hetzij vorsten en grooten der aarde, hetzij gegoede burgers, menschen van den
| |
| |
laagsten stand en dienaars, in aller toon ligt iets hoffelijks, iets Spaansch deftigs, hetwelk aan uitheemsche lezers wel eens stijf en onnatuurlijk voorkomt, al vergunt men den dichter alle ruimte, om zijne karakters boven het dagelijksche leven te plaatsen, zoo als de wezenlijke dichter altijd idealiseren moet. Deze gekunsteldheid is meer aan de eeuw, het volk en den stand van calderon te wijten, dan aan gezwollenheid en wansmaak. In geen stuk ontbreekt voorts een zoogenaamde gracioso, welken men met de clowns van het Engelsch tooneel kan vergelijken, ofschoon hij, bij minder plompheid, tevens veel minder oorspronkelijkheid bezit.
De uitwendige vorm van een Spaansch drama is altijd dezelfde. Drie groote Acten, Jornadas geheeten, (bij sommigen ook Actos) worden vereischt, om de handeling te ontwikkelen; doch het opkomen of optreden van eenen persoon is het éénige blijk, dat er een nieuw tooneel begint, dat nooit, zoo als in onze drama's, opgegeven wordt. Slechts bij lopé de vega herinner ik mij, van Actos en Escenas te hebben gelezen. In zóó verre nadert calderon meer de Grieksche gewoonte, welke hoegenaamd geene verdeeling in bedrijven of tooneelen kent. Eenheid van handeling, tijd en plaats, volgen de regels van aristoteles, en de Fransche klassiek zijn calderon even vreemd als shakespeare. Ééne hoofdgedachte maakt bij den Spanjaard het middelpunt uit, waarin alle deelen van het stuk, hoe onzamenhangend soms ook, onderling, toch bijeen komen, en welke gedachte somtijds zeer aardig door den titel van het stuk wordt uitgedrukt, b.v. Muger, Llora y venceras, Vrouw! ween en gij zult overwinnen. - La Vida es Suen̄o, het leven is een droom. - Basta Callar, zwijgen best. - Peor està que estaba, van kwaad tot erger, enz. Zelden geeft ééne handeling stof voor twee stukken, ofschoon dit somtijds gebeurt, gelijk bij shakespeare in zijne historische drama's. Bij het opvoeren schijnt men toenmaals in Spanje zeer op gedruischmaken gesteld geweest te zijn; althans trompetgeschal, krijgsrumoer, storm, donder en dergelijke luidruchtigheden weêrgalmen in bijna ieder stuk van calderon. Wat den inwendigen vorm betreft, het plan, de uitwerking, de karakterschildering, de ontknooping, dat alles kan het best blijken uit de beschouwing van de afzonderlijke stukken.
Nog iets over de maat, het poëtisch gewaad van calderon's gedachten. Hierin is hij voorzeker een der grootste meesters. Gelijk de musicus alle toonen uit zijn speeltuig lokt, welke hij
| |
| |
zelf verkiest, en de geluiden dwingt, om zijnen vingerdruk of strijkstok te gehoorzamen, zoo gebiedt ook calderon over zijne bij uitstek schoon, krachtig, en toch zoetklinkend Castiljaansch, dat, even ver van Italiaansche verwijfdheid als van het maaten klanklooze Fransche woordgewip verwijderd, Latijnsche waardigheid met Arabischen gloed heeft weten te paren, en alle Europesche talen, voor zoo verre zulks schijnt, evenzeer te boven gaat, als het zelf weder voor de harmonie en den onuitputtelijken rijkdom van het Grieksch moet wijken.
De gewone maat, die ons de aloude Romance herinnert, is een Trochaeisch vers, van acht lettergrepen, hetwelk evenzeer rijm toelaat als rijmeloos voortglijdt, met afwisselend mannelijke en vrouwelijke eindklanken. Daar de grondslag een Trochaëus is, onderscheidt de Spaansche tooneelpoëzij zich geheel van de dramatische voetmaten der overige volken, welke meest alle Jambisch zijn. Bij stijgenden hartstogt, gaat de voetmaat van calderon in heerlijk vloeijende, langere regels over, welke geheel den Lyrischen toon hebben, en bij het nog hooger rijzen van het tragisch moment, of bij indrukwekkende beschrijvingen, voldoen de schoone ottave rime bij uitstek. En zelfs de sonnet, en de ligtere verzen der Spaansche poëzij, zijn geenszins vreemd aan den toon van het blij- of treurspel, waardoor eene alleraangenaamste afwisseling ontstaat, die der Fransche klassiek geheel vreemd is, maar bij de Grieken een hoofdvereischte van een goed stuk uitmaakt, zoodat calderon van dien kant echt klassisch mag heeten. En wanneer het nuchter oordeel, de gekuischte smaak, de Noordsche koelheid, wel eens den dichter zou willen berispen, als hij vergelijking op vergelijking stapelt, aan valsch vernuft botviert, of verhevenheid met hoogdravendheid verwisselt, dan ontneemt de heerlijke gang der verzen vol harmonie ons dikwerf den regtersstaf en wij laten ons als wiegelen op den stroom van welluidende woordmuzijk, welke zoo effen en breed voor ons wordt uitgegoten.
Bij het beschouwen der stukken, geloof ik, dat het genoeg zal zijn, ons te bepalen bij La Vida es Suen̄o, El Mayor Monstruo los Zelos, El Magico Prodigioso en El Purgatorio de San Patricio, omdat deze stofs genoeg opleveren tot het schatten van calderon, als Katholijk, Zuidelijk en Romantisch too neelspeldichter.
I. La Vida es Suen̄o, het leven is een droom. De hoofdgedachte, welke dit schoone tooneelspel bezielt, is in den titel
| |
| |
nagenoeg uitgedrukt, zoo men er bijvoegt: een droom, waaruit wij na den dood ontwaken; zal dat ontwaken niet vreeselijk zijn, zoo doe gedurende de dagen uws levens het goede. De dichter heeft er dit laatste denkbeeld slechts even laten door schemeren, zonder er in de handeling verder gebruik van te maken, of aan het stuk eene godsdienstig stichtelijke strekking te geven. Calderon schreef evenmin als sophocles meesterstukken, om een zedelijk nut te prediken. De geschiedenis, welke ons voorgesteld wordt, is van den volgenden inhoud. Basilio, de Koning van Polen, een achtingswaardig grijsaard en groot beoefenaar der sterrewigchelarij, (men denke aan de eeuw van calderon!) had in het ‘vlammenschrift der hemellichten’ gelezen, dat zijne echtgenoote, violante, eenen zoon zou baren, die een zedelijk monster zou wezen, door vadermoord en burgerbloed bezoedeld. Naauwelijks kwam de knaap ter wereld, ten koste van zijns moeders leven, of basilio besloot, om den wil des noodlots tegen te werken, door den jongen sigismund op eenen afgelegen' toren, van allen menschelijken omgang verwijderd, op te sluiten, terwijl slechts één edelman, clotaldo, met het toevoorzigt van den Prins belast is. Jaren snellen voorbij, en de grijze Vorst ziet de noodzakelijkheid in, aan zijn rijk een' opvolger te geven, daar ouderdom en de naderende dood hem den schepter te zwaar maken. Astolfo, Prins van Moscovië, verloofd met de nicht van basilio, estrella, zijn de naaste erven, zoo sigismund niet in aanmerking komt. De Koning verklaart hun, dat het rijk hunner zal worden, maar dat hij eerst eene proef zal nemen, in hoe verre sigismund de voorspelling des noodlots vervullen zal. Zoo gezegd, zoo gedaan. De Prins, die in zijne gevangenis wel de noodzakelijkste kundigheden had geleerd, maar nimmer menschen zag
noch hartstogten leerde bedwingen, is naauwelijks ontslagen, van zijne verbazing bekomen en van het onregt bewust, hem aangedaan, door die lange afzondering, of hij viert nu zijner teugellooze driften bot, ontziet dienaar, vrouw noch vader, en dreigt in alles de zwarte schildering, door het lot van hem opgehangen, te regtvaardigen. Basilio had dit voorzien, en laat, overeenkomstig eene afspraak, den Prins eenen bedwelmenden drank toedienen, en hem daarop in zijne vorige gevangenis terugbrengen. Sigismund ontwaakt, en ziet, al zijne heerlijkheid was een droom! Deze schrikkelijke overgang brengt zijn opgeruid gemoed tot bedaren; als verpletterd verzinkt hij in nadenken, en weet zich slechts
| |
| |
de gruwelen te binnen te brengen, welke hij had willen plegen. In het midden dezer overpeinzingen, haalt het Poolsche volk, eindelijk van het bestaan des Kroonprinsen overtuigd, en wars van alle vreemde heerschappij, in weêrwil van basilio, sigismund uit zijnen schuilhoek, en roept hem tot Koning uit. Aarzelend neemt hij de kroon aan, nog twijfelend, of het weder een droom mogt zijn; de lust tot wraak komt bij hem op; de driften ontvlammen op nieuw; maar naauwelijks ziet hij zijnen grijzen vader overwonnen aan zijne voeten, en alle vijanden in zijne magt, of de gedachte: alles is een droom! vernieuwt zich met alle kracht in zijn gemoed, en de fiere jongeling vergeet hartstogt en wraak, vergeeft het geleden kwaad, herstelt basilio, en vergenoegt zich met den titel van Kroonprins voortaan te dragen. Tot nadere ontwikkeling van zijn karakter, en tot het invlechten der onmisbare intrigue, strekt rosaura, dochter van clotaldo, en vroeger aan astolfo verloofd. Maar clotaldo had reeds in hare prille jeugd haar en hare ontrouwe moeder verstooten, en zij moest in Moscovië, en later in den vreemde, eene schuilplaats zoeken, daar astolfo zijn gegeven woord brak. Het fiere meisje zweert wraak en keert naar Polen terug, juist op het tijdstip, dat de trouwelooze astolfo de hand van estrella heeft verworven. Sigismund ziet rosaura, en ontgloeit in vollen hartstogt; zij wijst den woestaard af gedurende zijnen eersten toestand. Bij zijne tweede verheffing schaart zij zich desniettegenstaande aan zijne zijde, alleen om aan haren haat tegen astolfo te kunnen voldoen. Sigismund bedwingt weder zijnen lust, en verneemt hare lotgevallen. Naauwelijks is de zege behaald en basilio en de zijnen met sigismund weder verzoend, of de Prins geeft rosaura voldoening, door
astolfo te noodzaken, haar ten huwelijk te nemen, hetgeen des te gemakkelijker ging, omdat de Russische Hertog nog altijd eene sprank der oude liefde in zijnen boezem voelde gloeijen, ofschoon de ondertrouw met estrella hem thans verhinderde, zijne vorige fout goed te maken. Sigismund, hoewel eigenlijk op rosaura smoorlijk verliefd, overwint zich zelven, staat haar af, en reikt daarop zijne hand aan estrella, die zich in dezen ruil van minnaars zeer wel wist te schikken. - ‘All is well, that ends well!’ zeide shakespeare.
Letten wij, na deze ruwe omtrekken, op de karakters. Calderon heeft er slechts twee geheel ontwikkeld: sigismund, de eigenlijke hoofdpersoon en rosaura. Koning basilio en zijn ho- | |
| |
veling clotaldo, de bewaker van sigismund en vader van rosaura, ofschoon minder uitvoerig geschilderd, boezemen na hen het meeste belang in; astolfo en estrella dienen slechts tot aanvulsel, en de gracioso clarin, la personne de rigueur, maakt nergens eene droeviger figuur, met zijne ongepaste aardigheden, dan in dit zoo hoog ernstige dichtstuk.
Sigismund is forsch geteekend. De sombere toren, de ketting, waarmede hij is geboeid, de ruwe huiden, waarin hij is gewikkeld, zijn geheele toestand, ten gevolge van zijns vaders wil, zonder eigene schuld en zonder het zelf te weten, wekt reeds medelijden. Hij kom te voorschijn. De bewustheid zijner onschuld, de onzekerheid wie hij is; de niet verkropte gramschap over deze behandeling, geeft zich in deze overheerlijke alleenspraak lucht, die de eerste jornada nagenoeg opent. ‘Helaas! is het geboren worden dan reeds eene misdaad voor den mensch? Waarom moet ik alleen dan deze smarten dulden? Zijn niet alle menschen geboren? De vogel wordt geboren, door vederpronk en kleurenpracht een gevleugelde bloemenruiker, en snelt in onbedwongen vaart door het luchtruim daarheen, door nest noch zorgen opgehouden. En ik, die meer ziel bezit, geniet toch minder vrijheid? Het wouddier wordt geboren, met bontgevlekte huid getooid, een evenbeeld des sterrenhemels, en waagt zich stout in woestenijën, tuk op roof, voor niets vervaard; en ik, die veel meer zielskracht heb, geniet toch minder vrijheid? De visch wordt geboren, het kroost van wier en golfgebruisch, en doorsnijdt, als een schip van schubben, de onbegrensde watervlakte, ongestoord daarheen gezwommen, en ik, die meerder zielskracht heb, geniet toch minder vrijheid? De stroom wordt geboren, de zilverslang, die tusschen bloemen daarheen glijdt, en zich door het groen slingert, met welluidend gemurmel, aarde en bloemen lof toebrengend; en ik, die meer leven heb, geniet toch minder vrijheid? Hoe kan de mensch verstoken blijven van een voorregt zóó groot, dat de Godheid het zelfs aan eene beek, een' visch, een wouddier, een' vogel verleend heeft?’ - Het teedere waas van poëzij, dat calderon over deze gedachten door maat en rijm heeft geworpen, gaat ongetwijfeld, bij elke overzetting, in eene Noordsche taal te loor, en men vergenoege zich met de losse
opgave der hoofddenkbeelden. Zij moge tevens ter proeve strekken van de wijze, waarop calderon zich uitdrukt, bloemrijk en sierlijk als hij is, daar hij niet voor ons, maar voor het Zuiden, voor Spanjaarden schreef. En is
| |
| |
shakespeare minder opgeschikt, of heerscht er zelfs bij onze Vaderlandsche dichters dier dagen niet wel eens een dergelijke toon, die bij ons geheel onnatuurlijk wordt?
Dezelfde sigismund vergeet bij het zien van rosaura al zijne woede; de schoonheid zet zijn gemoed in vlammen, en hij put zich in Spaansche liefdesbetuigingen uit, die onze Noordsche koelheid vreemd in de ooren klinken. Doch dit in het voorbijgaan. Naauwelijks ziet sigismund zich ten troon verheven, of het gevoel, dat het eerste bij hem oprijst, is wraak over het aangedane onregt en botvieren van alle lusten. Clotaldo, zijn wachter, ondervindt het eerst zijne woede, doch ontsnapt nog even.
Een dienaar, die hem tegenspreekt, wordt ten venster uitgeworpen, (in zee, men ziet hoe zeer Polen slechts een naam is). Zelfs astolfo, hoewel grande, verduurt een' smadelijken hoon; rosaura staat op het punt een offer zijner barbaarschheid te worden, en juist ter regter tijd schiet astolfo toe om clotaldo en haar te redden, door sigismund met den degen in een tweegevecht aan te vallen. Basilio komt, ziet de gevolgen zijuer proef, en zegt op vasten toon: ‘Gij droomt, rampzalige!’
De toegediende drank doet zijne uitwerking. Toren, ketting, gewaad van vellen, keeren terug. Sigismund ontwaakt. Krachtig is de schildering van dit vreeselijk oogenblik, waarbij de Koning vermomd als getuige tegenwoordig is, en de Prins, na eene vruchtelooze uitbarsting van woede, komt tot overtuiging, dat hij werkelijk slechts heeft gedroomd! - ‘Maar ik zag immers alles, ik was mij bewust, ik handelde door niets gehinderd? Dan is ons leven slechts een droom en niets meer; dan droomt de Koning, dat hij Vorst en gebieder is; de dood leent hem slechts die toejuichingen, en weldra wordt vleijerij en praal in asch veranderd. De rijke droomt in zijn zorgenvol schatgenot; de arme droomt bij zijn ontberend lijden. Wat is het leven? Eene koorts, eene verbeelding, eene schaduw, een verdichtsel. De grootste voorspoed is gering: want alles is een droom; zelfs het droomen is slechts een droom.’
Deze overtuiging is het beginsel van het gansche gedrag, door sigismund in de derde jornada gehouden. Voor de tweede maal, en nu wezenlijk verheven, komt eerst de begeerte naar wraak weder op, en wekt het zien van rosaura, die hem veracht, vernieuwde driften; maar de gedachte: alles is een droom! vliegt eensklaps door zijne ziel, en alle hartstogt is ontwapend. De feilen van zijne gewaande verheffing, weleer, beschutten hem voor misslagen in zijne wezenlijke grootheid!
| |
| |
En zoo is zijne vergevensgezindheid jegens basilio en clotaldo, zijne edelmoedigheid jegens rosaura, zijn gedrag jegens de onderdanen, die tegen basilio opgestaan waren, om zijnentwil, en daardoor de Koninklijke Majesteit, eene onvergeeflijke misdaad voor den Spanjaard, geschonden had, zeer juist gemotiveerd. ‘Een droom heeft mij geleerd, hoe alle menschelijke voorspoed als een droom voorbijgaat, en daarom wil ik den tijd des aanzijns gebruiken, door vergeving te vragen en vergeving te schenken.’
Het tweede karakter is rosaura, de fiere beleedigde maagd, die nooit de schending van hare eer vergeet, en dood noch gevaren ontziet, zoo zij slechts aan hare wraakzucht kan voldoen. Te paard, in mannengewaad vermomd, komt zij in Polen, verdwaalt bij den toren, waar sigismund gekerkerd is, en wordt door den wachter clotaldo gegrepen, om deze stoutheid met den dood te boeten. Want niemand mogt in die streek gezien worden, die niet zijn leven verbeurt. Rosaura geeft haren degen af, maar beklaagt zich, dat de dood haar plan van wraak verijdelt. Clotaldo luistert; herkent het wapen voor het zijne, en ontdekt dat zij zijn kind is, en wel zijn zoon, naar hij meent. Een hevige strijd schokt zijn gemoed; het bevel des Konings eischt de uitvoering der doodstraf; vaderliefde wenscht redding. Hij besluit eerst den Koning te raadplegen, en zich niet eer aan rosaura bekend te maken.
Rosaura ontvangt van den Koning genade. Clotaldo, edelman als hij is, wil nu eerst wachten, tot hij weet, hoe zij aan hare wraakzucht voldoen zal. Want een leven, waarop de vlek eener beleediging kleeft, is geen leven, en een lafaard, die zich niet wreekt, verdient niet zijn kind te zijn. Hij blijft nog al in het vermoeden dat zij een jongeling is. Wie is uw vijand? vraagthij - Astolfo. - Hoe? - Rosaura verklaart wie zij is. Clotaldo, zonder zich te openbaren, gevoelt, dat thans wraakneming ook zijn pligt wordt, want de hoon, zijner dochter aangedaan, moet ook door hem afgewischt worden. Maarhoe? Rosaura wordt nu staatsdame van estrella. Astolfo herkent haar en kan niet nalaten de oude liefde te herdenken; maar zij wijst hem met verachting af. Hoe hem te straffen? - Rosaura weet hem een portretje van haar zelve, dat astolfo bij zich droeg, en aan estrella als haar portret had voorgedragen, uit zijne handen te lokken in een zeer levendig geschreven tooneel, waarin ten duidelijkst doorblinkt, hoezeer de Russische Hertog nog aan haar hangt, ofschoon hij zulks voor estrella ontveinst. Estrella verneemt dat er gevaar is, en begint, niet zonder reden, haren aanstaan- | |
| |
den gemaal van trouweloosheid te beschuldigen; haar toon wordt merkelijk koeler. Maar calderon, hoofdzakelijk op sigismund en rosaura bedacht, laat hen varen, en brengt de wraakgierige maagd op nieuw in aanraking met sigismund, ofschoon zij voorzeker nog grooter reden had, om op den Prins vergramd te zijn als op astolfo. Namelijk clotaldo, haar vader, hoe beleedigd ook, wil van geen wraak hooren, toen het zeker wordt, dat astolfo de opvolger van basilio zal worden; want een Koning kan niet beleedigen. Rosaura wordt daarover woedend, en de begeerte naar wraak doet haar
alles voorbij zien. Zij kiest sigismund's zijde, strijdt voor hem, en het komt niet eens bij haar op, dat de zegevierende Prins een begeerig oog op haar slaat. Wij hebben gezien, hoe sigismund zich bedwong en het ongelijk in alle opzigten herstelde, door astolfo met rosaura te verbinden en zelf door zijne hand estrella te troosten. De Dichter heeft voorts in astolfo noch estrella een eigenaardig karakter geschetst; beide leven slechts door aanraking met rosaura. Dat het in deze tooneelen aan geen Spaansche galanterie, overdreven uitboezemingen en dergelijke, ontbreekt - is natuurlijk. De Koning en clotaldo boezemen voorts geen verder belang in; basilio blijft een achtingswaardige grijsaard, die bij al zijne kennis en inzigt, gaarne dwalingen bekent, en niet weigert zelf de schuld op zich te nemen van al wat er is misdreven. Clotaldo is een volmaakt Spaansch hoveling, die geen hooger pligt kent, dan den Koning te dienen en die daarin stipt gehoorzaam is. Zelfs zijn eigen kind zoude hij vrijwillig en zwijgend ten offer brengen, zoo de Koning zulks eischte. Hoe Spaansch! De minstgelukte figuur in het Drama is clarin, de gracioso. Dwaze woordspelingen, gemaakte lafhartigheid, aapachtig gedrag bij alle omstandigheden, kenmerken hem, zonder dat hem een enkele aardige zet ontsnapt. Zijne linkschheid gaat zóó verre, dat hij in het gevecht tusschen basilio's en sigismund's troepen, zich zelven aan gevaar blootstelt en noodeloos omkomt.
Als ik mij niet bedrieg is calderon met deze clarin-figuur meermalen verlegen geweest, en daarom ontdoet hij zich er dikwijls van.
Sigismund is de ziel van het stuk. De droom knoopt alles te zamen. Rosaura en de overige dienen slechts om hem van alle kanten in het licht te stellen, en daarom gelooven wij niet te dwalen, wanneer wij La Vida es Suen̄o voor een der meest geregelde drama's, hoewel niet in Fransch klassieken zin, noemen, terwijl het door gloed van taal en bevalligheid van poëzij onder allen uitblinkt.
(Het Vervolg en Slot in een volgend Nommer.)
|
|