De Gids. Jaargang 5
(1841)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
't Is smartlijk zoet: - en bij het treurend klagen,
Om wat te snel verdorde op 't levenspad,
Plooit soms een lach de wang, van tranen nat,
Een dartle lach van lust en welbehagen. -
Wist zoo mijn luit, in 't lied U opgedragen,
De Erinn'ring aan 't verleden op te dagen,
Van 't schoon Verleden, dat ik nooit vergat,
Ligt zoudt ge, als vroeger in Minerve's stad,
Met blanke hand een' traan uit de oogen vagen,
Om met een' lach te staren op dit blad.
| |
II. Primula veris.Lief bloempje! dat met half-ontvouwde bladen,
Veelkleurig, door het groene omkleedsel breekt,
Den tengren knop begeerig opwaarts steekt
Om vroeg zich reeds in 't Zonnelicht te baden:
Zeg, vreest gij niet, als zich de Winter wreekt,
Dat hij, met sneeuw en stollend ijs beladen,
De sappen stremm' der pas ontloken bladen,
Wier teederheid een milder pleging smeekt!
Waarom zoo vroeg uw stengels opgeheven? -
Wacht, kleene bloem! in 't groen, dat u omgaf,
Een luwer koelte en zoeler dagen af.
Maar neen, uw lot is een vroegtijdig graf! -
En 'k heb er vaak benijd, wien 't was gegeven
Te sterven in de Lente van hun leven.
| |
[pagina t.o. 71]
| |
|