De Gids. Jaargang 3(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De bliksem. U aanbidde ik, Telg der wolken, die ter nêerploft en verheft, Beeld van waarheid, kracht en dichtgloed, dat my roert en streelt en treft; 'k Stond als Koning, vorstenluister, kroon en scepter willig af Voor uw kort, maar glansrijk leven, voor uw roemvol heldengraf! Zie, gy wandelt door de schepping, en by d' eersten renzentred Ziet gy Englen, jeugd en grijsheid voor u knielen in 't gebed! Slechts één opslag van uwe oogen, en de Ceder ligt geveld; Slechts één blik, en duizend tongen hebben reeds uw lof vermeld. Uwer is de prijs der Glorie en der Almacht beide, ô Leeuw! In één polsslag levens wrekend al de gruuwlen van eene Eeuw! Welk een Majesteit omgeeft u, als gy 't zwaard der wrake omgordt, En als straf heraut des Hemels op uwe offers nederstort! Voorbôo van d' ontzetbren Donder, waar gy zetelt heerscht ontzach; Gy herschept de Weelde in Deemoed, dag in nacht en nacht in dag. - Zoon van weinig zomerdagen! snelgewiekte Lichtgod! laat, Laat de strijder op u staren als het uur der worstling slaat! Leen den Dichter soms uwe Almacht als gy uitrust op uw throon, ô Laat hy uw werk verrichten, de ingewijde Muzenzoon; Maar, ô Luchtvorst! sta uw vleuglen, sta uw vlammenschietend zwaard Aan geen Krijgsvorst af of Koning, die ten geessel strekt van de aard! DE THOUARS. Vorige Volgende