De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijNaar aanleiding van Scribe's CamaraderieGa naar voetnoot(1).En nu tot de Parijsche Bentgenooten terug, Lezer! Het tweede bedrijf verplaatst ons in eene naar den laatsten smaak gestoffeerde jongeheerenkamer, in welke wij Oscar Rigaut aantreffen met den Geneesheer Bernardet, ook een lid der Bent, die Oscars bedienden beveelt, voor Champagne et Homard à la glace te zorgen. Indien gij hem vroegt, wat zijn deel uitmaakt van den gemeenschappelijken inleg? hij zoude regt hebben u te antwoorden: | |
[pagina 298]
| |
vernuft om van alles partij te trekken; hij zoude verstand genoeg hebben, om zich slechts te beroemen op de fijnste tong ter wereld, om een gastmaal voor zijne vrienden aan te regten. Daarom heeft hij het ook op zich genomen, het déjeûner bij Madame Chevet te bestellen, de hoogste reputatie in dat vak in het Parijs onzer dagen; eene vrouw, aan wier etablissement hij den lof toezwaait, que toutes les bonnes maladies sortent de là.... Dáár vertelt hij Oscar, die zich gelukkig gevoelt rijpaarden voor zijne vrienden te hebben en voor zijne vrienden de loges in den schouwburg en de dîners au Rocher de Cancale te betalen, dat hij bijna de voorzitter der Bent is, qu'il a la bosse de la sagacité... die goede Oscar, die niet begrijpt, dat al die lofspraken eigenlijk zijne beurs gelden! En wie verwachten zij? Den grooten uitgever - den grooten schilder - den grooten romancier en nog zeven of acht andere vermaardheden meer; slechts op hunne camarades fashionables durven zij niet rekenen: deze zijn op de repetitie eener opera van hunnen vriend, den grooten Timballini. Maar daarentegen zullen Montlucar en De Miremont het déjeûner met hunne tegenwoordigheid vereeren. Scribe maakt van het noemen van den laatsten naam gebruik, om het karakter van dien man toe te lichten; ik schrijf geene vertaling van Camaraderie, en toch wil ik die schets overnemen: ditmaal moogt gij zelf de toepassing maken.
Bernardet.
Hoor, mijn Waardste! want gij, die den bult der scherpzinnigheid hebt, gij verstaat mij met een half woord - wanneer gij voor u of voor uwe vrienden iets van Mr. De Miremont, Pair de France, verlangt, vraag het eerst aan zijne vrouw. -
Oscar, verbaasd.
Ha, bah!.... dat is een omweg!....
Bernardet, koel.
Dat is de kortste weg! Mr. De Miremont is een man van verdienste, maar van eene stille verdienste, die in de loopbaan van ambten en waardigheden weinig vooruit, maar nooit achteruitgaat.... In 1804 tot lid van den Sénat Conservateur benoemd, heeft hij sinds dat oogenblik aan niets anders gedacht, qu'à conserver ses places, en hij is er in geslaagd... hij heeft er acht!....
Oscar.
Acht ambten!...
Bernardet.
Acht!.... en bekleedt in het Paleis de Luxembourg nog heden als onder de Restauratie den zetel van een' Pair de France. Vijand van alle schokken en van alles, dat eenigerhande verplaatsing ten gevolge kan hebben, kleeft hij de partij van hen, die zich boven weten te houden, aan; is hij een dweepzuchtig vereerder van alles wat bestaat, zonder echter ooit aan het licht te treden of zich ergens in te willen zien betrokken. In zijne verheffing weinig bekend en vergeten levende, is hij bang van zich te doen spreken, en legt zich twee maanden vooruit te bed, wanneer er eene politieke crisis of een politiek proces op handen is... Ik weet het, ik ben zijn arts, en wij beginnen niet te herstellen, voordat het von- | |
[pagina 299]
| |
nis geveld is... Voor het overige is het een uitmuntend man, die gelooft, dat hij te zijnent gezag uitoefent en zich altijd door iemand heeft laten leiden.... Op dit oogenblik is het zijne vrouw, die dit doet... zij, die zich door niemand laat leiden.... Maar gij kent Césarine reeds, mijn Lezer! en onze blijspeldichters behoef ik niet opmerkzaam te maken, hoe juist Scribe al de karakters zijner personen teekent, hoe goed hij daardoor hunne daden motiveert. Oscar heeft naauwelijks den tijd, Bernardet te verwittigen, dat hij hem een' nieuwen vriend heeft voor te stellen, een' advocaat, ‘ça peut être utile, ça parle, ça fait du bruit’ (het is de Geneesheer, die spreekt, Heeren en Meesters!) of Mr. De Miremont en Césarine verschijnen. Ik moet die geestige tooneelen overspringen, hoezeer zij de finesse der vrouw en den ambtlust van den arts opluisteren; het éénige, wat ik er u van wil vertellen, is, dat Césarine hopeloos bemind heeft. Wien? het zal u later blijken; - voor heden zij het u genoeg te weten, dat zij den weinig beduidenden Oscar gaarne tot député zag benoemen, dewijl hij van hare familie is. Madame De Miremont kan zoo min als haar gade aan het déjeûner deel nemen; zoodra zij vertrokken zijn, komt Oscar met Edmond op het tooneel; Bernardet heeft geen' tijd gehad zijnen rijken vriend te vragen, hoe de nieuwe bentgenoot heet.
Bernardet.
Is alles besteld en geregeld?.... Zal men ons weldra aankondigen, dat het ontbijt gereed is?
Oscar.
Ik kondig u alreeds een' gast aan. (Zachtkens tot Edmond, hem Bernardet aanwijzende.) Hij is een der onzen.... (Tot Bernardet, hem Edmond voorstellende). Ik stel u een' vriend, een' vertrouwd' vriend voor, un Camarade de Collèga, van wien ik u dezen morgen sprak....
Bernardet, op gezwollen' toon.
Den jongen en uitstekenden Advocaat, over wien wij zoo lang gepraat hebben...
Oscar.
Hem zelven.
Edmond, naar Bernardet toe gaande.
Het is niet weinig eer voor mij, en ik was er ver van te verwachten....
Bernardet.
Wanneer men verdiensten als de uwe bezit, Mijnheer! mag men er op rekenen...
Emdond.
Mijn vriend Oscar heeft u dan wel over mij willen spreken?
Bernardet.
Hij behoefde dit niet te doen. Zulk eene Europesche vermaardheid als de uwe.... een zoo bekende naam.... (fluisterende tot Oscar.) Zeg mij toch, hoe hij heet!.... (Zich omkeerende en ziende, dat Oscar niet, zoo als hij dacht, naast hem staat, maar bezig is eenigen zijner bedienden bevelen te geven.) Het maakt niet uit; er zijn geknipte volzinnen ten dienste van de balie!.... (tot Edmond.) Het is u gelukt, Mijnheer! de balie der nieuweren met de welsprekendheid te verzoenen. | |
[pagina 300]
| |
Edmond.
Mijnheer!....
Bernardet.
Die urbaniteit van dictie, dat fashionable van fijne scherts, die niets aan de kracht der redenering en aan de warmte van den stijl ontneemt; - gij zegt buitendien goed op, eene zeldzame gave; een zeer fraai orgaan.... veel edelheid in de gebaren.
Edmond.
Gij hebt mij gehoord?....
Bernardet.
Ik heb met wezenlijke belangstelling al uwe pleidooijen bijgewoond.
Oscar.
In waarheid? (tot Edmond.) Gij ziet, dat hij u kent, en hij had het mij niet gezegd!
Bernardet, (ter zijde, terwijl hij de schouders ophaalt).
Welk een volmaakt eerlijk man!
Edmond.
Hoe! gij waart onder de toehoorders bij mijn laatst pleidooi?
Bernardet.
Ik was er niet op mijn gemak.... uit hoofde der tallooze menigte, en ik heb zonder twijfel veel verloren; maar niettemin heb ik er tot mij zelven gezegd: ‘Ziedaar iemand, dien ik gaarne mijn' vriend zou maken, want ik ben de vriend van alle talenten;’ en, dank zij onzen goeden Oscar! mijn wensch is vervuld. Hoe vele tooneelen van letterkundige kennismakingen ten onzent, met dit in bespottelijkheid wedijverende, zoude ik u kunnen schetsen, indien ik mijne herinneringen, van 1795 af, wilde prijs geven! Weinigen toch getroosten zich, - zoo als ik het mij tweemaal in mijn leven deed, - wanneer zij den volgenden morgen aan deze of gene vermaardheid zullen worden voorgesteld, des nachts geen oog te luiken, om hunne schriften ten minste meer dan bij naam te kennen! Ik zoude er u kunnen aanwijzen, die juister noch fijner zijn in hunne pligtplegingen van dien aard dan zekere Fransche Hertogin heeten mogt, welke Chateaubriand verzekerde, dat zij zijnen Robinson Crusoë met het grootste belang gelezen had en hem geluk wenschte met de oorspronkelijke figuur, die hij in Vrijdag ten tooneele had gevoerd!! Maar ik mag u niet langer het beloofde ontbijt-tooneel onthouden; Saint-Estève, de Dichter en Romanschrijver, Des Rouseaux, de Schilder, en Dutillet, de Boekhandelaar, zijn opgetreden - Oscar heeft Bernardet verzocht, Edmond de Varennes aan die genieën voor te stellen, terwijl hij zich, om eenige toebereidselen tot het déjeûner te maken, verwijdert; hoe aardig somt de Geneesheer hunne onderscheiden verdiensten op, in zich zelven Oscar verwenschende die hem nog niet gezegd heeft, hoe onze held heet: | |
[pagina 301]
| |
Bernardet (Langs Edmond heengaande, dien bij de hand nemende en hem Dutillet aanwijzende).
Mr. Dutillet! de boekhandelaar, die al onze vrienden naar de onsterfelijkheid voert, terwijl hij zelf haar het eerst bereikt...
Dutillet.
Mijn waarde Bernardet!....
Bernardet.
Wat is natuurlijker? hij, die den wagen ment, komt het eerst van allen aan. Mijnheer heeft het gesatineerd papier uitgevonden, de bladen met witte randen van acht duim breedte, de aankondigingen, welke vijftien vierkante voeten ruimte beslaan; hij heeft nu plan er te geven, die grooter dan dertig voeten zullen zijn. (naar Des Rouseaux tredende) Onze Des Rouseaux, onze groote schilder, die het Romantische Landschap heeft uitgevonden; een scheppend genie, dat zich niet verlaagd heeft als de anderen de natuur na te volgen; hij heeft eene natuur uitgevonden, die niet bestond, en die gij nergens zult aantreffen. (Ter zijde) Oscar komt mij nog niet ter hulpe! (Naar Saint-Estève toegaande.) Onze groote dichter, onze groote romanschrijver, die in onze Letterkunde plaats nam, als de obelisk met hare verpletterende zwaarte, met hare hieroglyphen... (Zich omkeerende en Oscar gewaar wordende, die de tafel doet binnenbrengen) Hé! kom toch, mijn waardste Oscar! kom mij helpen in het geven van een overzigt van al onze vermaardheden.
Oscar (met eenige knechts, die de tafel dekken).
Meent gij het in ernst? dan zouden wij den ganschen dag geen' tijd hebben te ontbijten. Zie nu, hoe elk der Bentgenooten zich voorstelt van den jongen Advokaat partij te trekken, en merk het onderscheid tusschen Frankrijk en Holland op; - of hebben wij zulk eenen boekhandelaar, - of geeft de Nederl. Muzen-Almanak ons niet altijd deftige lieden, ik wil zeggen, deftig gekleede Heeren te zien? - of zoude men ten onzent voor de balie niet nutteloos tijd en talent verspillen, zoo men er naar streefde welsprekend te zijn?
Dutillet.
Hij zal gratis mijne processen waarnemen, ik, die er alle dagen met de auteurs heb.
Des Rouseaux (tot Edmond, die zich weder in hunnen kring begeeft).
Ik hoop, dat Mijnheer mij vergunnen zal, zijne litographie te maken; zij wordt sinds lang met ongeduld verwacht.
Edmond.
Gij schertst!
Oscar (zich bij hen voegende).
Gij moogt het niet weigeren. Wij werden allen gelitographeerd... met open hemdsboord en zonder halsdoek; dus behoort het. Le déshabillé de l'enthousiasme, dat is niet duur en dat staat goed; het is een middel om zich overal te laten zien.
Saint-Estève.
Onze nieuwe vriend zal mij wel willen veroorloven van hem in mijn' eersten Roman te spreken... Ik heb over zijn beroep eene bladzijde vol vuur en gloed geschreven, die geheel op zijn' persoon toepasselijk is en waarin de gansche wereld hem zal herkennen. | |
[pagina 302]
| |
Edmond.
Gij zijt al te goed.
Saint-Estève.
Gij zult er mij in uw eerste pleidooi voor beloonen.
Dutillet.
Waarvan ik twee duizend exemplaren zal laten drukken. Geef mij uwe improvisatiën slechts den avond vóór gij die 's morgens uitspreekt... en de proef zal u bij het einde der zitting geworden...
Saint-Estève.
Aankondigingen in al de dagbladen.
Bernardet.
Lofspraken in al de salons.
Oscar.
Gij hoort het, mijn Vriend! het is zeker, dat gij opgang zult maken... Zoo als ik u zeide, opgang door onderlingen waarborg.
Edmond.
Een zeer vreemd middel!
Bernardet.
Waarom toch?... wij leven in eene eeuw van actiehouders; alles wordt door ondernemingen en maatschappijen tot stand gebragt... Waarom zoude men ook geene vereeniging sluiten, om beroemd te worden?
Dutillet.
Hij heeft gelijk! Die woorden van den boekhandelaar zijn ook ten onzent wel in toepassing gebragt, zelden echter met goed gevolg, Lezer! want het publiek ziet u op ons klein tooneel zoo spoedig in de kaarten! - De Geneesheer leidt het gesprek op de keuze van eenen vertegenwoordiger, dewijl het ontbijt zich nog altijd laat wachten, omdat al de gasten nog niet gekomen zijn. Het schijnt mij een meesterlijke trek van Scribes vernuft toe, dat hij juist op dit oogenblik, waarin Edmond geheel verwachting is, de zwarte zijde der Bentgenooten doet uitkomen; Bernardet zegt, dat het sluiten van een aanvallend en verdedigend verbond met hen de voorwaarde is, waaronder zij hem opnemen.
Saint-Estève.
Wij zullen uwe vijanden aanvallen, zoo in poëzij als in proza.
Bernardet.
Mits dat gij het op uwe beurt de onze doet; wanneer gij, bij voorbeeld, in eenige geruchtmakende zaak, - het is mij hetzelfde hoe, - middel vindt een' uwer confreres beet te nemen, op wien ik het geladen heb...
Edmond.
Vergun... Mijnheer!... (Oscar komt weder binnen en plaatst zich bij Edmond). Bernardet.
Een' onbeduidend advokaat... die zich vermeten durfde mij in een zijner pleidooijen aan te vallen en te bespotten... een' vergeten mensch... een' man, dien niemand kent... die Edmond de Varennes heet... | |
[pagina 303]
| |
Edmond.
Mijnheer!
Oscar (zachtkens tot Edmond).
Zwijg!... ik had hem uwen naam niet gezegd; gij bemerkt, dat hij, dit punt uitgezonderd, wèl jegens u gezind is... Ha!... (Zich omkeerende en Mr. De Montlucar gewaar wordende).
Ziedaar nog een' gast! De vonk is gevallen, maar de ontploffing volgt niet oogenblikkelijk; Scribe verzuimt geene gelegenheid den would-be genius ten toon te stellen, die geen staatkundig persoon meer is, die zijnen roem niet op de tribune wagen wil, die zoo gelukkig was in zijne huisselijke rust, en die zelf eene prijzende beoordeeling van zijn Werk gaf! Het blijkt, dat hij Des Rouseaux, Dutillet en den Geneesheer reeds om hunne stem heeft verzocht; de laatste stelt Edmond aan hem voor; zie hier het herkennings-tooneel: Mr. De Montlucar.
Hoe, Mijnheer! gij hier?
Edmond.
Ik zoude u dezelfde vraag kunnen doen... gij, die zeidet, geen' lust te hebben député te worden... die niemand om zijne stem pleegt te verzoeken... Mr. De Montlucar.
Ik heb uw voorbeeld gevolgd. (Tot Des Rouseaux, die naast hem staat.) Mijnheer is een liberaal en hij kwam een' legitimist om zijne stem verzoeken.
Edmond (tot Oscar, die naast hem staat).
Mijnheer is een legitimist en hij vraagt der gansche wereld hem hare stem te geven. Bernardet komt tusschen beide; hij is de Camarade par excellence, en toont aan, hoe verkeerd Edmond en De Montlucar zouden handelen, indien zij om hunne verschillende staatkundige kleur met elkander braken. Het Bentgenootschap heeft er volgens hem belang bij, dat het Keizerrijk, het Gemeenebest en het Koningrijk, dat alle partijen in hetzelve worden vertegenwoordigd, opdat zij bij alle partijen steun en hulp mogen vinden; opdat zij, schijnbaar in vijandelijke gelederen tegen elkander over staande, bij de wereld niet het minste vermoeden hunner vereeniging doen oprijzen, wanneer zij de een den ander voorthelpen, optillen en lofzingen. Daarom eindigt hij: Heerlijke unie! die te hechter mag heeten, omdat zij tot grondslag heeft, wat er ter wereld eerbiedwaardigst is... ons belang! (De hand van Montlucar grijpende, die haar nemen laat). Kom, uwe hand! (Tot Edmond). De uwe!...
Edmond (de zijne met kracht terugtrekkende).
Nooit! ik was ver van te vermoeden, hetgeen ik hier hoorde en zag! ik wist niet, dat gij het tot eerste voorwaarde uwer vriendschap maaktet, dat men zijne overtuiging en zijn geweten ten dienste uwer belangen veil heeft... Neen, ik geef zulke waarborgen niet, en ken niemand het regt toe, die van mij te vergen. | |
[pagina 304]
| |
Bernardet.
Een verrader in ons midden!
Dutillet.
Een verrader der vriendschap! En na een' vurigen uitval tegen die schennis van dat heilig gevoel verlaat Edmond de Varennes eensklaps het vertrek, - hij aarzelt noch onderhandelt, - hij overweegt niet, in hoe ver het geoorloofd is zijn kiesch eergevoel voor zijn maatschappelijk belang geweld aan te doen; hij is nog jong, Lezer! - ik schat, als Scribe, de jeugd om die edelmoedigheid hoog. Bernardet vraagt aan De Montlucar, wie de jongeling is, die hen aldus in het aangezigt durft wederstaan; zoodra deze hem ingelicht heeft, hooren wij:
Oscar.
Iemand, wiens vriend gij wenscht te worden, wiens pleidooijen gij met wezenlijke belangstelling gehoord hebt!
Bernardet.
Maar welk eene slechte gewoonte heeft ook die duivelsche Oscar ons boezemvrienden voor te stellen, wier naam men niet eens kent!
Oscar (tot Bernardet).
Is het mijne schuld? door den lof, dien gij hem toezwaaidet, dacht ik, dat gij hem beter kendet dan ik! Mr. De Montlucar.
Maar gij gevoelt wel, dat dit zóó niet kan afloopen?
Bernardet.
Is het u ernst? een vijand ondanks hem zelven eene dienst te doen, door hem vermaardheid te verschaffen?... er zijn lieden in de wereld, die zich zouden laten doodslaan om bekend te worden, en gij zoudt hem zulk eene kans, zulk een voordeel aanbieden! - Daar hebt gij te veel geest, te veel doorzigt, te veel wereldkennis toe! Dat is Parijsch van het hoofd tot de voeten! Eenige Figurant-Bentgenooten, Léonard, Savignac en Pontigni, treden binnen; men gaat eindelijk over tot de keuze van een' député. Het is weder Bernardet, die het woord voert: hij zelf verlangt niet te worden benoemd, dewijl hij door Cesarines invloed Professeur à l'École de Médecine hoopt te worden; maar hij zoude gaarne zien, dat de keuze der Bent zich op haren neef Oscar Rigaut bepaalde. Zij heeft hem door hare migraines en hare spasmes nerveux eene uitgebreide praktijk bezorgd; hij dient haar daarentegen tot Gazette ambulante en Bulletin à domicile voor de geheimen, welke zij wereldkundig wil hebben; zij intrigueert op dit oogenblik voor hem bij een' Minister en hij intrigueert voor haren neef bij de Bent. Welk een rijkdom van intrigue! - ook dát is Parijsch van het hoofd tot de voeten! Bernardet is van gevoelen, dat elk der Bentgenooten verdienste | |
[pagina 305]
| |
genoeg bezit, om député te worden; doch dat men bij die keuze dient in het oog te houden, wie der overige leden in die betrekking het meest nuttig zal kunnen zijn. Savignac juicht dit plan toe, en the would-be genius merkt aan: Mr. De Montlucar.
Eene ascendante, of liever ascensioneele keuze, dat wil zeggen, die allen zoo veel mogelijk klimmen doet.
Bernardet.
Dat is het juist, wat ik zeggen wilde. Hij is overgelukkig in de keuze zijner woorden! hij heeft mijne gedachte keurig uitgedrukt.
Dutillet (zich in het midden plaatsende, zoodra Bernardet naar de regterzijde treedt).
Dan schijnt het mij, mijne Heeren! dat ik, die onmiddellijk en dagelijks in aanraking ben met al wat schrijft, drukt en uitgeeft, mij natuurlijk in staat gevoel, de gansche wereld de hand te reiken... en daarom alleen zet ik mij op den voorgrond... want, wat maakt het voor het overige uit, wien men zal benoemen? een weinig vroeger, een weinig later, wij zullen er allen komen; de hoofdzaak is eene eerste sport te zetten en dat die hecht sta. Mr. De Montlucar.
Het is daarom, Mijnheer! dat ik door mijne maatschappelijke stelling, de betrekkingen, welke mijn geslacht, mijne geboorte en mijn vermogen mij vergunden aan te knoopen, den vertrouwelijken voet, waarop ik in den Faubourg Saint-Germain verkeer, misschien in staat zoude wezen, en dat beter dan mijn edelmogende vriend...
Bernardet (ter zijde).
Zij wanen reeds in de kamer te zijn. Mr. De Montlucar.
U van de hooge plaats, die ik bekleed, de hand te reiken en u hechter steun te waarborgen... Evenwel, of ik de eerste of de tweede zij, dat is onverschillig, dat komt op hetzelfde neêr; wij zijn slechts één: zoodra één onzer binnen is gelaten, hebben wij allen voet.
Sainte-Estève (tusschen Montlucar en Dutillet doorgaande).
Ziedaar de reden, mijne Heeren! waarom het mij toeschijnt, dat eene kolossale en piramidale reputatie in het midden der kamer geworpen...
Dutillet.
Veroorloof...
Saint-Estève.
Laat mij uitspreken...
Dutillet.
Ik begrijp u...
Saint-Estève.
Gij waant...
Dutillet.
Ik zeg u, dat ik u volkomen versta... ik ben gewoon aan dien stijl... en daarom verzoek ik... dat men er toe overga de stemmen op te nemen.
Leonard.
Er zal slechts ééne stem zijn!
Pontigni.
Dat is zonneklaar. | |
[pagina 306]
| |
Savignac.
Wij zullen het allen eens zijn!
Allen.
Laat ons stemmen!
Bernardet.
Waartoe? Het is mij als zag ik den spotzieken grimlach, die bij deze vraag om de lippen des geneesheers speelt; De Montlucar slaat voor, schriftelijk te stemmen; met uitzondering van Oscar, die eindelijk de oesters op doet brengen en de stoelen gereed zetten, schrijven allen den naam van het voorwerp hunner keuze op een strookje papier; Bernardet vult het zijne met dien van Oscar Rigaut in; en de overigen?... hebben allen ééne stem; Saint Estève ééne! - Montlucar ééne! -Desrouseaux ééne! - Dutillet ééne! Léonard ééne! - enz. Elk verwondert zich ten hoogste.... maar niet over zijne eigenliefde; er moet óvergestemd worden: de geneesheer intrigueert, en belooft allen de tweede députés-plaats, mits zij Oscar tot deze benoemen; deze merkt op, dat de Chablis, de oesters, de Champagne hen wachten. Dutillet maakt de tweede briefjes open; nu is het: Oscar, één! Oscar, twee! Oscar, drie! Oscar, vier!....
Oscar (verwonderd).
Hoe? wat is het?
Bernardet.
Gij zult député zijn!... Tu Marcellus eris!! En zij drinken eeuwige vriendschap... met Champagne, Lezer! - weet gij bij ervaring hoe lang deze duurt?
(Het Vervolg in het volgend Nummer.) |
|