De alligator en de jonge stier.
Een tooneel uit het Oosten, van de boorden van den Ganges misschien, maar waarvan het Westen, waarvan Europa, vooral in eene andere dan de dierenwereld, dikwijls de wedergade aanbiedt. Dáár is het de Alligator, die op het onverwachtst uit de rietplanten, welke langs den oever van den donkerkleurigen en traag voortvlietenden stroom wassen, te voorschijn springt, en het argeloos gedierte verrast, terwijl het in de lommer van eenig hoog geboomte rust. Ten onzent vergeleek een geestig schrijver onlangs de stokers en de werktuigen der omwentelingen bij Bertrand en Raton, onze oude bekenden uit de fabelen van Lafontaine; maar doen de tooneelen, welke het Hof, de groote wereld, de hoogere kringen aanbieden, u nooit aan den Alligator en den jongen Stier denken? Hebt gij dan nimmer gehoord, dat list beter is dan sterkte? die stelling eener hoogst beschaafde maatschappij! De groote physische kracht van den jeugdigen Stier baat hem weinig tegen den onvermoeden aanval van den verraderlijken vijand; een enkele slag van den staart des Alligators sleept hem in de wateren mede, en de looze overwinnaar voedt zich met zijne beste sappen, trots al de kracht, al den moed van den overwonneling.
Arme slagtoffers van den wellust, de speeltafel, de eerzucht, gij weet wel, dat er ook ten onzent Alligators zijn; - helaas! dat gij dezelve slechts te laat leerdet kennen!