dragen in den zin van beschuldigen en aanbrengen; banket voor maaltijd; besluiten voor insluiten; bidden voor verzoeken; van doen hebben voor behoeven, en meer dergel. Wij gelooven, dat de Schrijver dezelve zonder nadeel had kunnen weglaten, ofschoon wij hem er niet om willen berispen, daar de meerdere of mindere noodzakelijkheid tot opheldering, zoo als wij zeiden, grootendeels subjectif is.
Behalve eigenlijk verouderde woorden, geeft ons de Heer De J. ook gangbare in een ander geslacht gebruikt, vreemde woordvoegingen en spreekwijzen en germanismen, waarvoor wij hem onzen dank betuigen; wij hadden gewenscht, dat hij de taalfouten nog meer had doen uitkomen, juist om het groote vertrouwen en het onbepaalde gezag, dat de Statenbijbel bezit, en dat, wij moeten het bekennen, onzes inziens, te ver getrokken wordt.
Dezelfde bedenking moeten wij maken nopens de Algemeene opmerkingen, welke achter de woordenlijst gevoegd zijn en die, naar ons oordeel, vollediger hadden kunnen worden. Ook schijnen ons de gegevene, hoe belangrijk in vele opzigten, niet overal juist toe. Zoo zegt de S., aanm. I, dat ‘voor het m. gesl. oudtijds de verbuiging der lidw., b.v. naam- en voornaamwoorden in den 1sten naamval gelijk was aan die des vierden,’ waarbij hij eenige bijbelplaatsen en het gezag van Bilderdijk aanhaalt, die dit den casus emphaticus noemt. Indien de Heer De J. hierbij aan de oudere Schrijvers der 13de en 14de eeuw gedacht had, zoude hij dit niet zoo algemeen opgegeven hebben; want die zoogenoemde naamval van nadruk is een inkruipsel van lateren tijd, den Vlamingen eigen gebleven, maar dat eerst in de 16de eeuw schijnt opgekomen te zijn. In de derde opmerk. had desgelijks opgeteekend kunnen worden, dat de oudere schrijvers den stoffelijken adj. aan het eind de e laten behouden, als guldine, silverine, yserine, staline enz. In Opmerk. VII wordt gezegd, dat men voorheen geen onderscheid maakte tusschen het enkel- en meervoud der gebiedende wijs, maar dezelve altijd met t schreef; dit is mede niet geheel juist: bij Maerlant en anderen vindt men doe, screye, wiene, dwine, sine, lache, sech, merc, besie enz.; de reden waarom allengs het meervoud de overhand kreeg, is te lezen in den Wapene Martyn, Str. 37, en dezelfde, waarom wij het vroegere du verloren hebben, tot groot nadeel onzer taal.
Het zoude aangenaam geweest zijn, indien men onder deze algemeene opmerkingen tevens aangetroffen had eene opgaaf van de voornaamste spelregelen door de Bijbelvertalers in acht genomen, als daar zijn de klinkerspelling, het onderscheid tusschen y en ij, het gebruik van ck voor kk, van t en s, waar wij d en z bezigen, van ch en gh, van gh en g, ten einde op die wijze min