geest van het Evangelie te bevorderen, is de strekking van alles, wat hier voorkomt. De toon is die van vriendelijken ernst, welke den zwakken, zondigen mensch niet vleit, maar ook niet hard veroordeelt; hem evenmin het gezigt van zijne afhankelijkheid, behoefte en schuld, als van zijne vrijmoedige hope in J.C. onthoudt. De toon dus van het Evangelie. Het Christendom, dat hier gepredikt wordt, is niet eene leer, maar de bezielende verschijning van eenen persoon, van eenen Middelaar Gods en der menschen, wiens beeld in het Evangelie, wiens geest in het hart der zijnen, die zelf in den Hemel leeft. Dus het Christendom van het Evangelie. De behandeling kenmerkt zich door die orde, duidelijkheid en veelzijdigheid van beschouwing, welke toonen, dat de prediker zijn onderwerp geheel meester is. De voorstelling der geschiedenis boeit de aandacht, wekt belangstelling, en doet ongezocht uitkomen wat verder het onderwerp der overdenking wordt. De teekening is altijd krachtig, dikwijls levendig tot aanschouwelijkheid toe, soms treffend door eenen fijnen trek en gelukkige wending. Diep in het leven brengt de toepassing niet, maar blijft toch ook geenszins over de oppervlakte zweven. Zij licht voor en leidt op den weg, om met eigen nadenken dieper door te dringen. Het karakter van den stijl is waardigheid en kalmte. De laatste is wel niet zonder gloed; maar toch wat meerdere afwisseling, verheffing en voortgaande opklimming onderscheiden de vijfde en zesde Leerrede gunstig boven de overige. Het is alsof het onderwerp den prediker geweld moet aandoen, om uit zijne gelijkmatige kalmte tot eene meer levendige voorstelling te worden opgevoerd. Wij raden daarom niet aan, deze Leerredenen kort achter elkander te lezen. Dán zou eene zekere eentoonigheid aan den indruk kunnen schaden. Maar evenzeer bevelen wij eene herhaalde lezing met eigen nadenken aan. Dit zij met nadruk van de laatste Leerrede gezegd, die in eene vergelijking van den handhaver des O. Verbonds met den Grondlegger van het N., hoogst belangrijke opmerkingen mededeelt omtrent het kenmerkend onderscheid tusschen de oude en nieuwe bedeeling. Een onderwerp, dat tot het innerlijke wezen van het Christendom behoort; waaromtrent onder de Christenen nog zulke jammerlijk verwarde denkbeelden heerschen; dat door vele predikers en Godgeleerden, vooral buiten ons Vaderland, in dienst van hun Theologisch Systeem zoo geheel eenzijdig wordt voorgesteld; en waarvan eene verlichte, grondige en bezadigde ontwikkeling voor ongeleerden, meer uitgewerkt dan deze Leerrede ze geven kon, ook onder ons eene behoefte van den tijd mag heeten, om menigeen' de oogen te openen, dat hij niet de letter der wet boven den geest des Evangelies verkieze.
R.
T.