Een gheestelijck lust hofken
(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– Auteursrechtvrij
[pagina 196]
| |
Van sonden gansch bevrijt:
Gy sult begeeren een Kindeken, O Ionckvrou reyn een Kindeken,
Ie, e, e, je, e e,je e, Iesus
Sal sijn Name zijn.
2. Wonder dingh hebt ghy gesproken,
Hoe sou toch dat geschien?
Mijn hert en sin, zijn seer verschroken,
Ick bin een Ionckvrou reyn,
Hoe kunnen dan dese dinghen geschien.
Hoe kunnen dan dese dingen geschien.
Dat ick sou, dat ick sou, als ick wou,
Geberen een Kindeken. Hoe kunnen, etc.
3. Verheught u Ionckvrou jubileert,
Weest toch niet verschrickt,
Den almachtigen Godt is met u,
Alles kan geschieden:
Den Heyligen Geest sal over u komen, Vnd u met sijner genaden vervullen,
Maria Ionckvrouw saert. Der heyligen etc.
Maria, Maria, Maria,
4. Mijn hert en ziel zijn seer verheught,
Als ick heb gehoort:
Ick ben een Maeght, des Hooghsten Godts Siet O Gabriel;
Een Dienarins, ben ick by hem,
Het geschieden my na sijn wil,
Dat ick moet zijn een Moeder reyn
Des alderliefste Iesulein. Een dienerin etc.
|
|