Een gheestelijck lust hofken
(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– Auteursrechtvrij
| |
[pagina 166]
| |
Is huyden neer geweken,
Den heyl'gen Geest seer soet.
En heeft d'Apostels harten
Bedranght, soo seer versterckt,
Dat die, van die daer smarten,
Een yder wonder werckt:
Dat uyt der Visschers monde
Men alle spraeck verstonde,
En Gods krachten merckt.
Dat heel versaechde menschen
Van bangigheyt verlost,
Nu na het lijden wenschen,
Door luttel krachts vertroost:
En loopen om te planten
Christum als Godts gesanten:
Van Westen tot in't Oost.
Die in goe Catholijcken
Noch altoos neder-daelt,
En doet van sonden wijcken
Door suyverheyt bestraelt:
Die op de dagh van huyden
Noch alle Christen luyden
In reyne liefde paelt.
In liefde, suyver liefde,
In liefd' alleen tot Godt,
In liefde suyver liefde,
Die 's werelts liefd' bespot:
In liefd' niet ongestadigh,
Als 's werelts liefde genadigh:
Ons makend' Christus lot.
In liefde die de armen
Tot rijcke Tempels bouwt,
| |
[pagina 167]
| |
Die herten doet vermanen
Als Salamanders koudt:
In liefd' die uyt Sondaren
Werckt stercke Martelaren,
Al voor Tyrannen stout.
O licht, o vier der vieren,
O suyver reyne vreught,
Doet ons dan huyden cieren
V Feest, dat ons verheucht:
Wilt Geest ons nu by springen,
Op dat wy vrolijck singen
V grondeloose deucht.
Wy loven, prijsen, dancken
V Godt, o Heyl'ge Geest,
Dat ghy ons hebt gheschoncke
V gaven aldermeest:
Wy als Rooms Catholijcken
Doen ons danckbaerheyt blijcken,
Ter eeren van u Feest.
|
|