Een gheestelijck lust hofken
(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijOp de wijse: Het was eenen Jongen Heldt.
ICk mach wel klagen Heer;
En schreyen langhs hoe meer;
| |
[pagina 132]
| |
Dat ick u al mijn dagen,
Vertoornt heb alsoo seer:
In 's werelts lof en eer,
Had ick al mijn behagen. Vertoornt, etc.
Den Mammon triumphant,
Met weelden abundant,
Heeft my, o Heer, bedrogen:
Het vleesch aen d'ander kant,
De werelt inconstant,
Sy hebben al gelogen. Het vleesch, etc.
Door haren boosen raedt,
Wordt ick seer opstinaet,
En in mijn quaedt gepresen,
Tot alle overdaedt
En alle sonden quaedt,
Woud' ick altijdt een wesen. Tot alle, etc.
Ick heb de wereldt wijdt,
Gedient soo langen tijdt;
Noyt was mijn hert te vreden
Maer vol haedt ende nijdt
Met eenen zwaren strijdt
Vervult met bitterheden. Maer vol, etc.
Ick wil my keeren af
Want 't is al stof en kaf,
Om mijn ziel te verliesen.
Het is al Verckens draf,
Vol stancx, gelijck het graf:
De deucht die wil ick kiesen. Het is al, etc.
Ick bid u Heere mijn,
Wilt mijns genadigh zyn
Door u vijf roode wonden:
Keert af dat Helsch fenijn,
| |
[pagina 133]
| |
Zijt doch mijn Medecijn:
Ick ben een vat vol sonden. Keert af, etc.
O Vader, eeuwigh Godt!
O Godt van Zabaoth,
Wilt my, o Heer! doch leeren,
Want ick ben slecht en bot;
Gy zijt dat beste lot.
Tot u wil ick my keeren. Want ick etc.
Ick roep u Vader aen
Als eenen Publicaen;
Wilt, my o Heer! ontfermen:
Van't quaet wil ick af staen,
Als David heeft gedaen;
Aenhoort mijn bitter kermen. Van't, etc.
Al zijn mijn sonden groot,
En wegen zwaer als loot,
Wilt my, o Heer ontladen:
Wilt door u bitter' doodt
Mijn helpen uyt den noodt,
Want groot sijn u genaden. Wilt, etc.
Ick bid u Iesu soet,
Al door u dierbaer bloet,
Wilt my u gracy geven:
Helpt my van 't Hemels goet,
't Welck is dat eeuwigh leven. Helpt, etc.
Oorlof mijn Broeders al,
Al komt ghy tot den val,
Keert u tot Godt hier boven:
Want hy u maken sal
Een kindt van sijn getal;
Om hem altijdts te loven. Want hy, etc.
|
|