Een gheestelijck lust hofken(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXV. Tot de Zijde. ZYt gegroet, o Iesum goedigh, Vol van troost en soetigheydt, Hoe werden u Ledigh roedigh Vyt-gereckt ende gescheyd', Aen't Kruys, zijnde soo ootmoedigh Als een Lam'ken daer geleydt. Weest gegroet mijns Heeren zijde Schuylende vol liefdens kracht, Die mijn herte doet verblijden, Om de vreught die het verwacht: Die Fonteyn van sulcken lijden: Met haer bloet mijn pijn versacht. Ick moet u wat naeder komen, Spaert my Iesu, o mijn Heer, Die benautheyt doet my schroomen Maer de liefd' volget u veel meer, Want ick my voorgenomen Te door sien u wonden teer. Zijt begroet; o Iesus wonden, Daer soo soeten vloet uytloopt Gy zijt groot ende diep van gronde, Als een Roose root geknoopt, Gy suyvert van alle sonden [pagina 52] [p. 52] Die in u werden gedoopt. Vwen reuck passeert de wijn, Vwen smaeck is Hemels dranck, Die verdrijft alle fenijnen, Al is de ziel noch soo krank: Komt al tot dees Medicijne, Die de Sone Godts u schanck. Opent u ghy roode zijde, Vloeyt in't diepste van mijn hert, Wilt nu eenmael dat verblijde Soete Heer geneest mijn smert: Ick klop aen sonder vermijden, Tot dat ick ingelaten werdt. Met mijn mondt raeck ick u aene, En treck u tot my o Heer! Mijn ziel sou geern in u dalen, En sich keeren gins en weer: Mijn hert sucht tot u met tranen En versmaedt my nimmermeer. O Iesu, hoe soeten smake, Gevoelt hy die u eens proeft Die uyt liefde u geraken, 'sWereldts lust haer hert bedroeft, En die u maer eens genaken, Ontfangt soo veel hy behoeft. In u zijde wilt my leyden Tot in't diepste van de grondt, In rust sal ick my vermeyden, In soo lieffelijcken wondt: Niemants vrees sal my doen scheyden, Niemants liefde t'geener stont. Laet mijn Geest in uwe zijde, Gaen in d'ure mijnder doot. [pagina 53] [p. 53] Laet de Leeuw my niet bestrijden In de zware leste noodt, Maeckt deelachtigh my u lijden Al zijn mijn sonden soo groot. Vorige Volgende