Een gheestelijck lust hofken
(1632)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijMet schoone lieffelijcke geestelijcke ghesanghen beplant, door eenen Catholijcken pastoor
Op de wijse: Lief eerbaer, Aenhoort, &c.
O Jesu goet,
Mijn bruydegom, mijn pandt:
V liefde soet
Mijn hert geheel doorbrandt,
Ick ben van uwe liefde kranck,
Troost my dan Heer, en beyt niet lanck,
Het vuyr brandt seer,
Godts liefde noch veel meer.
Mijn hert dat haeckt
Om by u, Heer, te sijn:
Want die u smaeckt,
De werelt is hem pijn,
Ick wou dat ick ontbonden waer,
En mocht aensien u aenschijn claer,
| |
[pagina 102]
| |
Het vuyr brandt seer,
Godts liefde noch veel meer:
Nochtans o Heer
Wou ick mijn lichaem teer,
Veel liever branden in het vyer
Als sonder u te wesen hier.
Het vuyr, &c.
Treckt my na dy,
Ghy die mijn ziel bemint:
En maeckt my bly,
Ick ben u bruyt, u kindt,
Geeft my de deucht, die my gebreeckt
Mijn hert in liefde meer ontsteeckt,
Het vuyr, &c.
Maeckt my, Godt, nu
Van alle dingen bloot:
Op dat ick u,
Mach dienen totter doot
V wille laet mijn wille zijn
Stort u genaed' int herte mijn.
Het vuyr, &c.
Steeckt in mijn hert
Een liefde also groot:
Dat druck, noch smert,
Noch honger, noch de doot,
Noch vuyr, noch sweert, noch tegenspoet
My van u liefde scheyden moet,
Het vuyr, &c.
Ick denck, en sucht,
Wel duysentmael om Godt
'k Roep met gerucht:
Waer blijft mijn lief, mijn lot,
| |
[pagina 103]
| |
Comt Heer, comt Heer, vertroost u bruyt
Oft mijn ziel gaet dat lichaem uyt.
Het vuyr, &c.
Gelt, gunst en goet
En oock mijn Vaderlandt
Vleesch ende bloet,
Mijn wille, mijn verstandt,
Verlaet ick om u liefd', o Heer,
Want ick mijn siele tot u keer,
Het vuyr brandt seer,
Godts liefde noch veel meer.
|
|