Een gheestelijck lust hofken
(1632)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijMet schoone lieffelijcke geestelijcke ghesanghen beplant, door eenen Catholijcken pastoor
Op de wijse: Ick segh het sijn mijns liefs bruyn ooghen.
VAn u droefheyt wilt nu ontspringhen
Maeckt u bereyt lofsanck te singhen,
In desen hooghen Feestdach certeyn,
Wat souden wy meer moghen wenschen,
Siet Godt is nu den Sone des menschen
Geboren van een maghet reyn.
Wat souden wy, &c.
Zijt dan verheucht met herten blije,
Maeckt soete vreucht, en melodye,
Looft Godt den Vader met ootmoet,
Die door zijn goetheyt hooch verheven,
Ons sijnen sone heeft gegeven,
Tot eenen salichmaker soet.
Die door, &c.
Een seer claer licht is opgheresen,
Voor ons aensicht, wilt vrolick wesen,
Die Sonne der rechtveerdicheyt
| |
[pagina 36]
| |
Schijnt nu seer claer, hoort mans en vrouwen,
Want alle vleesch mach nu aenschouwen
Sijn salichheyt, so Lucas seyt. Schijnt, &c.
Den Engel Gods comt ons verclaren
En groote blijtschap openbaren
Als hy spreeckt tot de Herders plat,
Siet huyden is voor u gheboren,
Een Salichmaker uytvercoren,
Tot Bethlehem in Davids stadt.
Siet huyden, &c.
Laet ons dan gaen dit kindeken soecken
Tot Bethlehem leyt hy in doecken,
Aldaer is nu dat Hemels hof,
Daer is den Coninck van hier boven,
Die d'Engelen altoos seer loven,
Met vreucht singen sy zijnen lof.
Daer is, &c.
Men hoort aldaer lof-sangen schoone,
Een soet accoort, in s'Hemels throone,
Alle choren der Engelen fijn
Die loven Godt met grooter weerden:
Sy wenschen vrede op der eerden
Menschen die goet van willen sijn.
Die loven, &c.
In dit Palleys, en dal der tranen,
Hoortmen nu peys, en vreed vermanen,
Van die Hemelsche geesten soet,
Hier wordt 't lam Godts suyver gevonden
Dat daer wech neemt der werelt sonden
En ons gewaschen door zijn bloet.
Hier wordt, &c.
| |
[pagina 37]
| |
Laet ons dit cleyne kindeken wiegen
Met herten reyn om hooge vliegen
Daer hy nu inden Hemel is,
Ist dat wy sijnen lof vermeeren,
So sullen wy Godtvruchtich eeren
Den dach van zijn geboortenis.
Ist dat wy, &c.
Geeft hem dan prijs, hoocheyt en eere
Den Prince wijs, van leden teere,
Die in een kribbe is gheleyt,
Sijn heerlickheyt sal eeuwich dueren,
Hem moeten alle creatueren
Loven tot inder eeuwicheyt.
|
|