Een gheestelijck lust hofken
(1632)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijMet schoone lieffelijcke geestelijcke ghesanghen beplant, door eenen Catholijcken pastoor
Op de wijse: Nu lovet Godt in 's Hemels throon.
NA dat ons lichaem teer en swack,
Heeft nu ghebruyckt des slaeps ghemack
En wy van onsen bed opstaen,
O Heere wilt van ons niet gaen.
Drijft alle duysterheyt van 't hert,
En oock des Duyvels banden swert,
Al onse slaperheyt verjaeght,
Dat ons den slaep niet en vertraecht.
Reyckt o Godt uwe rechterhandt,
Dat wy door u hulp en bystandt
| |
[pagina 12]
| |
Vlijtigh opstaen en u met sanck,
Loven en weten altoos danck.
Ons tonge moet u loven eerst,
Na u dorst mijn hert aldermeest,
Weest o Jesu, die ick bemin,
Van onse wercken het begin.
Hebben wy door des vyants list,
Des nachts van uwe Wet ghemist,
O Godt door u genade soet
Genadighlijck die schult uytdoet.
Christus o Godt wy bidden u,
Vervult ons hert met u licht nu,
En schickt dat vuyr van uwen Geest
In ons kranck hert, en dat geneest,
Brengt ons alsoo ten avontstondt
Dat noch ons handen, noch den mondt
Noch oock dat lichaem, noch 't gesicht.
Worden met een'ge sond betight.
Doet ons vermijden alle quaet,
In spijs en dranck al overdaet.
Dat ons geen misdaet en besmet,
Of onsen yver niet belet.
Laet ons den dagh met 'sherten vreughd
Aengaen, en sluyten in de deughd,
Leven met vrees en weerdigheyt
In uwe teghenwoordigheyt.
Genadige vader ons dit geeft,
En die met hem ghelijck Godt leeft,
O eeuwigh Soon, en Heyligh Geest,
Onser altijt barmhertigh weest.
|
|