Gezangen voor kinderen en jonge lieden
(1804)–Anoniem Gezangen voor kinderen en jonge lieden– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
[pagina t.o. 10]
| |
[pagina 11]
| |
Duizend andre jonge lieve kleenen
Moeten troostloos hunnen stand beweenen.
Ik, van kommer vrij,
Moog' steeds vreugde door Gods goedheid smaaken.
Traanen blinken op zoveeler kaaken;
En God zegent mij.
Ach! hoeveele weesjes, hoeveel armen
Bidden bijstand, smeeken om erbarmen,
Schreijen luid om brood;
Ik, ik mag mijn brood met blijdschap eeten,
Niet met kommer schraal mij toegemeten,
Mij drukt angst noch nood.
| |
[pagina 12]
| |
'k Hoor een kind van koude klappertanden,
Daar het niet weet, waar het zal belanden,
't Heest, helaas! geen bed.
Ik daartegen, opgeruimd van harte,
Word door koude, kommer, leed noch smarte
In mijn' slaap belet.
Meenig dwaalt op afgelegen straaten;
Vader, Moeder hebben hun verlaten,
Door geen zorg behoed;
Ik daartegen zie steeds, van den morgen
Tot den avond, ouders voor mij zorgen,
Altijd trouw en goed.
| |
[pagina 13]
| |
Ach! hoe zal ik, God! Uw gunst vermelden!
Ach! hoe zal ik zoveel goeds vergelden,
Als gij aan mij doet.
Ieder volgend uurtje van mijn leven
Zal 'k aan 't goede mij steeds overgeven,
Met een blij gemoed.
Jaa vroegtijdig strooi ik goede zaaden,
En ik wandel, rijk in braave daaden,
Op het pad der deugd
ô Dan slaa ik, zonder angstig klagen,
Éénmaal de oogen, zelfs in oude dagen,
Vrolijk op mijn jeugd.
|
|