Gezelliana. Jaargang 13
(1984)– [tijdschrift] Gezelliana (1970-1986)– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Boets
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met dit principe in ons achterhoofd, zullen we trachten enkele passages te verklaren waarin de woorden eendlijk en vereend voorkomen, woorden die we in mekaars gezelschap aantreffen in De waterspegel (D 23), het bekende gedicht uit de Roeselaarse tijd, dat in Vlaemsche dichtoefeningen (1858) werd opgenomen. Het is een lyrische beschouwing bij een wateroppervlak, vol geestelijke spankracht en met ononderbroken verwijzingen naar verten en diepten en eindeloosheid. Die ‘spiegel’ rust op het zand, maar een die een wondere Kunstenaar is heeft aan de boord van die waterspiegel met vlietgérs en vlotgérs, en biezen en lisch een rand gebonden door geen kunstenaar te evenaren. Ja, hij deed meer, hij maakte en schilderde in die spiegel dingen die waard zijn om bezongen te worden. Hij miek er vooreerst de onafmeetbaarheid in
en 't eendlijk vereende gewemel
waar dat ik geen ende aan en zie, geen begin,
maar altijd voort hemel en hemel. (r. 21-24)
Om op het spoor te komen van de juiste betekenis van eendlijk en vereend in deze samenhang moeten we uitgaan van het begrip onafmeetbaarheid van die hemel en hemel waarin alles plaatsvindt en waarin ‘die Kunstenaar’ de ontelbare sterren deed staan en beven en tintlen en pinken (r. 25 v.). Het is die eindeloosheid waarin Gezelle in diezelfde tijd of even later bij het beschrijven van 't Edele spel der vlugge schaverdijnders (GGG 58, 63-69) de kraanvogels ziet voorbijkomen: ziet gij daar die lange reken
vreemde vogelen aan den hemel,
maar lijk tikskes of zoo groot niet,
ziet gij ze aan 't gewelf der hemelen,
't blauw gewelf dààr, letters maken,
vliegende altijd, onafmeetbaar
hooge en verre en zeere zuidwaard?
Het is dezelfde eindeloosheid die hij - veel later - existentieel ervaart in die korte aantekening, waarvan de onvoltooidheid misschien functioneel is. Het fragmentje werd opgenomen in LV1, maar we geven het hier naar de autograaf waarin het in de papieren Demey-Lateur bewaard wordt en enigszins afwijkend van de vorm waarin het werd aangeboden door de vroegere uitgevers, die nochtans van hetzelfde hs. waren uitgegaan (cf. Jub. LV, 401): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik weune bij de zee,
de blauwe zee; de baren
ze slaan tot in mijn huis,
en de onafmeetbaarheid
Om tot een juiste ervaring van de woorden eendlijk en vereend te komen in r. 22 van De waterspegel moeten we de onafmeetbaarheid daar (r. 21) zowel in de existentiële als in de geografische betekenis ervaren: de dichter is in de eindeloosheid opgenomen, hij is er van onder de indruk, hij wordt er duizelig van, vandaar in r. 22 ook dat gewemel bij het kijken naar die eindeloze opeenvolging van hemel en hemel.
Wat zegt nu het woordenboek i.v.m. die twee woorden? Woordenboeken die over het huidige taalgebruik verslag uitbrengen, vermelden ze (waarschijnlijk dank zij Gezelle en Streuvels); maar wel als ‘gewestelijk’. Ik citeer uit de 11de druk van Van Dale (1984)Ga naar voetnoot(3) die, wat deze termen betreft, met de 8ste (1961) zo goed als overeenstemt (deze laatste had bij vereend enkel de verwijzing ‘zie verenen’):
Beide betekenissen - ze houden duidelijk met elkaar verband - zijn uitgesproken negatief en behoren niet tot gevoelens die men, als alle andere vehoudingen gezond zijn, zou willen laten voortduren. Voor de verklaring van de regels in De waterspegel zijn ze dan ook ten hoogste bruikbaar als uitgangspunt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat zegt nu het Westvlaamsch Idioticon van De Bo?
De Bo is uitvoeriger, wat voor een woordenboek doorgaans een pluspunt is, maar in de gegeven omstandigheden de verwarring niet wegneemt, ze gedeeltelijk zelfs verergert, zoals we zullen zien. We geven de hele tekst, maar herschikken hem lichtjes:
eendelijk, eenlijk
vereend (wvl. ook vreend)
vereenen (wvl. ook vreenen)
We onderzoeken nu het gebruik van die woorden door Gezelle in de gedichten die hijzelf gebundeld heeft, van D tot R.
Eendlijk komt er, behalve in D 23, 22, nog tien keer voor. De resp. verzen volgen hier samen met de verklaring die 1) door de Jubileumuitgave, 2) door K. de Busschere in zijn chronologische Volledige dichtwerken, en 3) door ons in de uitgave van het Verzameld dichtwerk werden bijgevoegd. We herinneren er echter aan dat verklaringen voor begrippen als deze, in poëzie nog meer dan in woordenboeken, slechts pogingen zijn om wat blijkens de samenhang bedoeld wordt, zo goed mogelijk op te roepen.
Met het oog op de bespreking achteraf hebben we de passages genummerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vereend komt bij Gezelle vaak voor, maar dan meestal (zoals in nr. A7, r. 4 hierboven) in de betekenis van verenigd, samen. De betekenis die verband houdt met die van D 23, 22, treffen we maar 4 keer aan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EendelijkMet de betekenis van De Bo die we onder b hebben geplaatst, kunnen we de nrs. A1, 3, 6, 7, 9 en 10 zonder moeite verklaren; A3 herinnert nog wel aan a en in A10 willen we, onder invloed van noodgevaart, vergelijken met het Fr. effrayant, dat ook bij De Bo te vinden is. Voor het nr. A2 denken wij, op grond van de context, eerder - en meer dan de Jubileumuitgave van K. de B. - aan betekenis c, en deze betekenis (nl. in hoge mate) is ook de enige mogelijke bij nr. A4. Maar in dit laatste geval staat ze dan bij een werkwoord en we moeten derhalve De Bo's verklaring aanvullen: ‘vóór een adj. of bij een werkwoord’. In de nrs. A5 en 8 hebben we dezelfde betekenis, maar hier staat ze bij een zelfst. naamw. Als we van De Bo uitgaan zouden we ze omschrijven met: ‘wat in zijn soort buiten de maat is’. In nr. A5 kan, bij een goede lectuur, het eendlijk water slechts met weerstand naargeestig (b) betekenen (wat daar wel bij regel 4 zou passen: brak, niet drinkelijk). Het neutrale eenzaam (a) schenkt evenmin voldoening voor iets dat zo groot is; want in die richting moeten we de betekenis zoeken. Het is immers breeder en wijder dan het Boven-Meer, dus het is zeer groot in zijn soort. En die betekenis dringt zich juist op omdat breeder en wijder onmiddellijk aansluiten. In nr. A8 moet men de betekenis b wel niet uitsluiten, maar ze wordt overbodig: oorlogsschepen zijn altijd angstaanjagend. Hier ook ligt betekenis c voor de hand, maar, het superlatieve karakter heeft eerder betrekking op het oorlogszuchtig uitzicht dan op de omvang van de oorlogsschepen. Verklaring c van De Bo wordt nu: (als bijw.) uitermate; (als bijv. nw.) zeer groot. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VereendMet de betekenissen van De Bo kunnen we in B1, 2 en 3 vrij goed overweg. In nr. B4 is de toestand anders. De betekenis verenigd is inhoudelijk én poëtisch duidelijk uitgesloten. Anderzijds leek het ons moeilijk het negatieve van benauwelijk (K. de B.), naar of somber (Jub.) met pracht te verzoenen, nl. met de pracht van het noorderlicht. Wat de dichter ervaart bij het zien ervan, is in geen geval negatief. We mogen wel zeggen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij door iets wordt aangegrepen, maar er kan wel geen spraak zijn van angst of benauwdheid. Is hij ontsteld? Ontsteld betekent ook ontroerd, kan dus ook passen bij wat gunstig te ervaren is. We hebben getracht de betekenis van vereend te suggereren met het tegenw. deelw. ontstellend, dat tevens een bijwoord van graad kan zijn en dus als bijv. naamw. betekenis c van eendelijk benadert. Ook voor nr. B4 leken dus de betekenissen van De Bo en Van Dale minder geschikt om de passage als geheel te verklaren.
Nu herlezen we r. 21 vv. van De waterspegel: Hij miek er vooreerst de onafmeetbaarheid in
en 't eendlijk vereende gewemel
waar dat ik geen ende aan en zie, geen begin,
maar altijd voort hemel en hemel.
Op grond van de algemene inhoud van die passage (en van het hele gedicht) kan er in eendlijk, noch in vereend spraak zijn van een negatieve ervaring. Wat bedoeld wordt, houdt duidelijk verband met het ondergaan van een gevoel van oneindigheid, van onafmeetbaarheid. Eendlijk zou hier betekenis c kunnen hebben: het uitermate vereende gewemel. Maar voor vereend vinden we dan bij De Bo of Van Dale geen betekenis terug, tenzij ontdaan van het negatieve karakter. Zoals vereend in nr. B4 ontstellend d.i. ontroerend werd, moet hier de term waarmee men omschrijft, nl. benauwelijk, zijn negatief karakter kunnen verliezen, bv. in het woord beklemmend. In de verbinding uitermate beklemmend zien we echter het typische oneindigheidsgevoel verloren gaan. Denkend aan bv. de ervaring die men op een heidevlakte heeft tijdens een onweer, waarbij men die onafmeetbaarheid van het heelal als 't ware aan den lijve ervaart (iets van die aard is hier duidelijk aan het gebeuren), meenden we dat het woord subliem op zijn plaats was. Het sluit het begrip uitermate in en het ontneemt aan de betekenis van beklemmend zijn laatste restje negatieve inhoud, zijn laatste beperking ook. Subliem hoeft immers niet tot het domein van het esthetische te behoren, het wordt ook gebruikt om een hoge graad aan te duiden in verband met bv. een emotie (cf. Van Dale). Een verklaring als 1/ 't ontzagwekkend eenzame of 2/ 't ontzaglijk schrikwekkend gewemel voor de versregel 't eendlijk vereende gewemel legt dan ook andere klemtonen dan de verklaring 't subliem beklemmend gewemel. Wat tevens de stelling illustreert dat een gedicht in zekere zin door de lezer wordt gemaakt. Is in deze laatste verklaring de lezer niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
persoonlijk betrokken bij de optische ervaring van de onafmeetbaarheid vol sterrengewemel, waaraan hij geen einde ziet en geen begin, maar altijd voort hemel en hemel?
En uit dit hele, al te lange betoog mogen we als besluit misschien afleiden dat eenzaamheid negatief overkomt tot men ervaart dat dank zij het alleen-zijn (waardoor ons één-zijn bewuster ervaren wordt) een nieuw contact kan ontstaan met een geestelijk geladen onafmeetbaarheid. In deze samenhang kan men dan zeker spreken van subliem. |
|