Gezelliana. Jaargang 13
(1984)– [tijdschrift] Gezelliana (1970-1986)– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| ||||||||||||||||
J. Boets
| ||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||
menen dat er poëtisch zoveel in te ontdekken valt, maar wel omdat het in belangrijke mate zou kunnen bijdragen om, vanuit de poëtische activiteit van de maker, wat licht te laten vallen op de vrij duistere periode van Gezelles jonge-mannenjaren. Het gedicht blijkt inderdaad niet door een zesentwintigjarige, maar door een tweeëntwintigjarige Gezelle te zijn geschreven, op aanvraag van een klasgenoot van hem, Désiré Pattyn, en nog wel voor de zuster van deze laatste. Ook wie belangstelling heeft voor de ontstaansgeschiedenis van (Gezelles) gedichten, zal zich in het document met veel voldoening kunnen verdiepen. We geven het in zijn geheel met varianten en al, voor zover althans het handschrift te ontcijferen is. Gezelle heeft zelf de strofen van een volgnummer voorzien. Wij nummerden de regels per strofe; dit nummer brachten we aan bij de versie van de regel die bij de redactie wel de eerste zal geweest zijn. Dit wil zeggen dat we, bij de lezing, van die regel moeten uitgaan en hem al dan niet aanvullen met of vervangen door wat erboven staat. We moeten uiteraard rekening houden met de open varianten. Haast alles wat we nu als resultaat van het achteraf-bezig-zijn met de tekst, dus als variante, correctie enz. moeten beschouwen, heeft ook de dichter boven de (door ons) genummerde regel aangebracht; wanneer dit niet het geval is, hebben we de toestand tussen rechte haakjes beschreven. Door een lichtjes vergrote regelafstand werd getracht visueel duidelijk te maken wat allemaal tot dezelfde regel behoort. De geschrapte woorden werden door ons gecursiveerd en uit de toegevoegde vraagtekens blijkt verder dat de ontcijfering een aantal keren niet tot een goed einde kon gebracht wordenGa naar voetnoot(2). | ||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||
Geestelijk bruiloftlied't zy voor
Zou ik.. voor de geile
Ga naar margenoot+ Neen, voor geen dertle dierenlust,
Ga naar margenoot+ Die door den dood alleen gebluscht
Ga naar margenoot+ Wordt in haer giftig blaken;
of 't Zy voor (een)
Ga naar margenoot+ Zelf voor geen wereldsch minnevuer,
onschuldig
Ga naar margenoot+ Al waer' 't ook edel en van duer,
Zou
Ga naar margenoot+ Zal ik de snaer genaken!
| ||||||||||||||||
2Neen zy die my nu trillen doet
Ga naar margenoot+ Maer, 'k zing de liefde, sterk en zoet,
betrappelt 't aerdsche
Ga naar margenoot+ Die 't aerdsche trappelt met den voet
Z is
Ga naar margenoot+ Aen 't zelfgevoel ontheven,
Die liefde en kent maer éénen wensch:
Ga naar margenoot+ Ten hemel heen schiet, op den wensch
Dat zy voor God en evenmensch
Ga naar margenoot+ Voor God en voor den evenmensch
Of sterven moog of
Ga naar margenoot+ te derven zelfs het leven.
[Verdere pogingen voor str. 2:] Neen maer is zy haer zelfs ontbloot
is zy nog sterker dan de dood
dan dient de stem verheven
dan wyd ik haer
Neen waer ze zy
Zy weze nog heur zelv' ontbloot
Zy weze al aerdsche lusten dood
| ||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||
En haer
Voor God aleen in 't leven
En voor den even mensch dan moet
ook myn
hoe flauw dan zy die dichter gloed
de stemme zou versteven
gewekt het flauwe
gewekt het stramme dichterbloed
en 't vlaemsche lied geheven
[Nog andere pogingen voor 1 en 2 aan het einde] | ||||||||||||||||
3gy
Ga naar margenoot+ Komt Godvergeetnen die benydt
Ga naar margenoot+ Dat elk niet is zooals gy zyt
Ga naar margenoot+ Van 't hertvenyn doordrongen!
deugdeloozen gy
Ga naar margenoot+ Gy ondeugdzamen die houdt staen
en moed zyn
Ga naar margenoot+ Dat deugdzaemheid niets is als waen
Ga naar margenoot+ 'T zy 't uwer spyt gezongen!
| ||||||||||||||||
4heden 't
Ga naar margenoot+ 'T is bruiloft.... Zie voor Gods altaer,
Ga naar margenoot+ Stort eene jonge maegdenschaer
heur biddende
Ga naar margenoot+ In beden en gezangen,
Ga naar margenoot+ Rondom één' maegd, op wier gelaet
er
Ga naar margenoot+ De blyde hoop te blinken staet
[bevend] ziel
Ga naar margenoot+ en 't bevende verlangen...
| ||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||
5
Ga naar margenoot+ Naer hem gewis, die op zyn' trouw
liefde
Ga naar margenoot+ Zyn' herte schonk der zwakke vrouw,
Ga naar margenoot+ Zyn' hulp der teedre moeder;
Naer zy
Ga naar margenoot+ Van 't jeugdig kroost, dat hy verhoopt
Ga naar margenoot+ Van Dezen die hunn' herten knoopt
Ga naar margenoot+ Van God den Albehoeder?
| ||||||||||||||||
6
Ga naar margenoot+ Doch neen, geen man op aerde is haer
Ga naar margenoot+ Verbonden tot een wederpaer;
Ga naar margenoot+ 'T is Jesus, de gekruiste,
Ga naar margenoot+ Aen wien ze om leven en om dood
Ga naar margenoot+ Haer echtelijke banden sloot:
en
Ga naar margenoot+ De krachtigste, de kuischte!
| ||||||||||||||||
7Haer
Ga naar margenoot+ Zy wacht geen' ryke woonsteê, neen:
in
Ga naar margenoot+ Een celleken van 't ruwste steen
van
Ga naar margenoot+ In 't kloosterslot vergeten:
Ga naar margenoot+ Want liefde breekt door wand en muer
[vliegt op] 't jagend liefdevuer
op haer vleugelen van vuer
Ga naar margenoot+ En vliegt op vlogelen van vuer
Weerhoudt haer slot noch keten! [onder de regel]
Ga naar margenoot+ Steeds vry van slot & keten!
| ||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||
8gewaed
Waer is de pracht van 't huwlyks kleed?
't Dat
Ga naar margenoot+ Het kleed dat om haer lenden weegt
zwart rouwkleed
Ga naar margenoot+ Is mat[?] als 't gene dat men pleegt
een
Ga naar margenoot+ te spreiden op den doode:
Dat wordt
Ga naar margenoot+ Heur hoofd nu zonder hairsieraed,
begraeft men
Ga naar margenoot+ Verbergt zy in een lykgewaed:
(Liefd)' is
Ga naar margenoot+ Liefde heeft geen' pracht van noode!
| ||||||||||||||||
9
Ga naar margenoot+ Wat is heur perelsnoer?... een krans
Ga naar margenoot+ Van houten peerlen zonder glans
van goud en
Ga naar margenoot+ Waer zyn heur diamanten?
Met Kristus-beeld is heel[?]
[En] 't thans geheel
Ga naar margenoot+ Een kop'ren kruis is gansch en g'heel
borst[sieraed] hals[juweel]
Ga naar margenoot+ Heur halssieraed en heur juweel,
goud heur
Ga naar margenoot+ Heur zyde heur tuil, heur kanten
| ||||||||||||||||
10Noch kindren ooit
Ga naar margenoot+ Hoopt zy van teedre wichtjes eens
nooit... [onder de regel]
Ga naar margenoot+ Te hooren staem'len: Moeder!... neen's/neen'z'
| ||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||
moet/zal het heur zyn gegeven
nooit is het heur gegeven [onder de regel]
Ga naar margenoot+ Zy heeft het op gegeven
te voelen
Ga naar margenoot+ Aen Jesus, 't geen een' Moeder voelt
Ga naar margenoot+ Wanneer zy 't op haer' boezem woelt
dat
Ga naar margenoot+ Heur kind: heur bloed, heur leven!
| ||||||||||||||||
11die
Ga naar margenoot+ 'T is zy niet, als de wiege zwingt
Ga naar margenoot+ Die 't vlaemsche lied aen 't knaepke zingt
wyl/en het met engellonken
Ga naar margenoot+ En in zyn tooverlonken
een hemel van genuchten drinkt
Zyns [moeder]s lieve
Ga naar margenoot+ Haer moederlyke stem bezielt
Die als zinkt
Ga naar margenoot+ En toen het slaept, er neffens knielt
Ga naar margenoot+ En 't kust van liefde dronken!
| ||||||||||||||||
12Neen maer zy knielt by 't yzren
Ga naar margenoot+ Haer wieg is 't yzren gasthuisbed
kranke en
Ga naar margenoot+ Waer de arme zieke ligt besmet
stervend ligt neêr
Ga naar margenoot+ En moedloos vast gebonden
giet troost
[Haer zang] ... haer zoete stem baert
en zingt zy 't lied van raed en troost
lied
Ga naar margenoot+ Haer zang ... 't is enkel bede en troost
| ||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||
[Voorstel in hs. van Pattyn (?):]
Haer zang!.. de zoete stem die troost
Die giet aen t' herte van Jesu kroost
In 't bloedend haer Jesus
Ga naar margenoot+ Aen 't herte van Jesus zieke kroost;
zorgt § kust zy wonden [onder de regel]
hunne
Ga naar margenoot+ Dàer kust zy niets dan wonden!
| ||||||||||||||||
13vruchten heurer
Ga naar margenoot+ Ziedàèr.... de kindren van haer trouw
boosewicht
Ga naar margenoot+ De bleeke wees, de schaemle vrouw.
schandelykste plagen
Ga naar margenoot+ De lieveling, de vyand,
Ga naar margenoot+ Den booze zelf, die Jesus Maegd
Ga naar margenoot+ Een doodgezworen zielwrok draegt
durft heuren bystand vragen [alle correcties onder regel 6]
schoeit nu heuren
heul
Dien schenkt zy liefde en bystand!
Ga naar margenoot+ Dien laeft zy met haer bystand
| ||||||||||||||||
14ook fluistert
Ga naar margenoot+ Ja/Zo, by dien booze lispelt zy
zucht
Ga naar margenoot+ haer' bede en voegt een woordje erby
Dat de/zyn ziel zoeken. [onder het woord vinden]
Ga naar margenoot+ Om weg naer 't hert te vinden.
Ga naar margenoot+ Zy waekt hem overnacht en dag,
by
Ga naar margenoot+ Zy weeklaegt op zyn weegeklach
Doch by
Ga naar margenoot+ en siddert op zyn' vloeken!...
| ||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||
15
Ga naar margenoot+ Wien vloekt hy? u, gewyde maegd!
Ga naar margenoot+ Want u die Jesus trouwring draegt
Ga naar margenoot+ Moet Jesus Kruis weêrvaren!
Ga naar margenoot+ Voor teedre min, schonk men hem gal
Des doods! de wereld zal
denzelven beker zal
D'ondankbaerheid u/be sparen
De ondankbare u besparen
Ga naar margenoot+ Des doods.... gelyken beker zal
wereld u [onder ondank] niet sparen
Ga naar margenoot+ De ondankba besparen!
| ||||||||||||||||
16zy
Ga naar margenoot+ Laet ons, roept men, op 't kloostergruis
Ga naar margenoot+ Verheffen 't nyvrig stoomwerkhuis
Ga naar margenoot+ en 't maegdendom vernieten!
goed:
Ga naar margenoot+ Wat roem, wat deugd, wat nut doen zy
Ga naar margenoot+ Aen zich of aen de maetschappy?
Wie mensch is moet genieten [naast regel 6 geschreven]
Ga naar margenoot+ De/Het mensch die moet genieten!
| ||||||||||||||||
17Zelfs de [laster]ende
Ga naar margenoot+ Men schryft met lastervolle hand
Ga naar margenoot+ En wil des kloosters witten wand
Ga naar margenoot+ Met gruwelen bezwaddren!
Ga naar margenoot+ Al lyden voor uw sterk're ziel ...
Ga naar margenoot+ Doch niemand zal de blanke wiel
Ga naar margenoot+ Des maegdendoms bekladdren
| ||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||
[De hele strofe werd hernomen naast de eerste versie:]
Ga naar margenoot+ Zelfs wil menig lastervolle hand
Ga naar margenoot+ betracht den witten kloosterwand
Ga naar margenoot+ Met gruwlen te bezwadd'ren
Dat[?] zyner
Ga naar margenoot+ De gruw'len van hun' eigen' ziel
...[?] kan iemand
Ga naar margenoot+ Doch niemand zal de blanke wiel
Ga naar margenoot+ Des maegdendoms bekladd'ren?
| ||||||||||||||||
18En zy niet der
Ga naar margenoot+ Zy slacht der zuivre leliebloem
Ga naar margenoot+ Die ongekend en zonder roem,
[door]e[n]- - -
Ga naar margenoot+ Bloeit in de doornenstruiken;
Ga naar margenoot+ Tot dat heur deugdenrijke kelk
Ga naar margenoot+ Eens op dees dorre hei verwelk'
om prachtiger her/weêr 't ontluiken [onder de regel]
Ga naar margenoot+ Om prachtig[er] t' ontluiken!
| ||||||||||||||||
19
Ga naar margenoot+ 'T ontluiken.... in een ander oord
Ga naar margenoot+ Waer geene klachte meer behoort
Ga naar margenoot+ En waer al de aerdsche tranen
in
Ga naar margenoot+ Als peerlen glanzen aen de kroon
Ga naar margenoot+ Die altyd groen en altyd schoon
en nooit
Ga naar margenoot+ Door niets meer is te tanen
| ||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||
20haer
Ga naar margenoot+ Geniet ze eens, die zaligheid
Des bereid
Ga naar margenoot+ Uws[?] bruidegoms, u toegezeid
onder 't heilig
Ga naar margenoot+ Bij d' huwelyken zegen
Ga naar margenoot+ En moge op u 't onweegbaer wigt
Ga naar margenoot+ Der heerlykheid van Godes licht
Ga naar margenoot+ Voor eeuwig nederwegen.
D[eo]G[ratias]
[r. 3 tot 6 werden naast de geschrapte regels hernomen, wsch. nadat het ‘Toemaetje’ en de strofe in een vreemde hand (die van Pattyn?) reeds geschreven waren; de regels van deze strofe werden door G. genummerd.]
Ga naar margenoot+ by 't heilig bruiloftzeegnen
Ga naar margenoot+ en Jesus lang weerhouden' hand
Ga naar margenoot+ met 't eeuwig durend huwlykspand
Ga naar margenoot+ zyn trouwe bruid beteegnen!
(gemaekt op O.L.V. bruilofte avond)
GuidoGezelle
[22 januari is daags vóór het feest van O.-L.-Vrouw-Verloving] | ||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||
Toemaetje
Ga naar margenoot+ Myn goede heer & vriend Pattyn
Ga naar margenoot+ Moog dit u wel ontfangen zyn
het u
Ga naar margenoot+ en mogt ik u wat vragen
van goedwillig [heid]
Ga naar margenoot+ het waer, om myne onkundigheid
Ga naar margenoot+ myn' koude slappe lammigheid
Ga naar margenoot+ van schryftrant te verdragen!
[naast strofe 19]
Ga naar margenoot+ en zet geen ‘den’ waer ik stel de [den en de onderstreept]
Ga naar margenoot+ Noch geen accent verstaeje me
my bekl[agen]
Ga naar margenoot+ Ik zou het niet verdragen,
Ga naar margenoot+ en moestet gy het eenmael doen
zou
Ga naar margenoot+ ik sprong het duchtig u vergoên
Ga naar margenoot+ met woorden schrift en slagen.
[onder de verbeterde 20ste str., na de datering, en wsch. door Pattyn geschreven:]
Ga naar margenoot+ Die t' liedje miek gelyk t'hier staet,
Ga naar margenoot+ Zegge nog aen zyn' medemaet,
Ga naar margenoot+ dat hy zyn zoete snaren,
Ga naar margenoot+ niet spannen kan! maer k' zwyg nu stil.
Ga naar margenoot+ want schoon ik woû, myn' stemme wil,
Ga naar margenoot+ met d' uwe zich niet paren.
[Andere pogingen voor strofe 1 en 2] [zing]e vry
Ga naar margenoot+ Men zingt zoo vaek de geile lust
Ga naar margenoot+ Die door den dood alleen gebluscht
Ga naar margenoot+ Wordt in haer helsche blaken
| ||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||
Men roemt het wereldsch
[zing]t vry
Ga naar margenoot+ Men zinge wie 't lust[?] het minnevuer
Ga naar margenoot+ Al waer' 't onschuldig en van duer
'k nog
Ga naar margenoot+ Ik zou geen snaer genaken
haer' zelven [bloot]
Ga naar margenoot+ De liefde zy haers zelfs ontbloot
der
Ga naar margenoot+ Zy weze alle[?] aerdsche lusten dood
vol
Ga naar margenoot+ Voor God alleen in 't leven
Ga naar margenoot+ En voor den even mensch, dan moet
Ga naar margenoot+ gewekt het stramme dichtersbloed
Ga naar margenoot+ En 't vlaemsche lied geheven
en
Ga naar margenoot+ Van geile drift van dieren lust
Ga naar margenoot+ ja zinge vry wie 't zingen lust
Ga naar margenoot+ voor al 't vergiftig blaken
't hertverterend
Ga naar margenoot+ Van 't al verzengend minnevuer
Ga naar margenoot+ al waer 't onschuldig & van duer
Ga naar margenoot+ Zal ik geen snaer genaken
Ga naar margenoot+ ja zinge vry wie 't zingen lust
Ga naar margenoot+ van 't geile vuer dat niet
Ga naar margenoot+ Ja zinge vry al wie het lust
Ga naar margenoot+ te zinge van 't onuitgebluscht
Ga naar margenoot+ & onuitbluschbaer blaken
Ga naar margenoot+ van 't alverterend minnevuer
| ||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||
of
Ga naar margenoot+ Al waert onschuldig en van duer
'k ik [sna]re
Ga naar margenoot+Ik zou geen snaer genaken
Ga naar margenoot+ De liefde zy haers zelven bloot
zy
Ga naar margenoot+ Zy en voor alle aerdsche lusten dood
Ga naar margenoot+ Voor God alleen in 't leven
voor Gods arme kind
haren
Ga naar margenoot+ en voor den even mensch, dan moet
ontwaken
Ga naar margenoot+ gewekt het stramme dichtersbloed
Ga naar margenoot+ en 't vlaemsche lied geheven
| ||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||
Het gedicht werd dus geschreven voor de professie of inkleding van een religieuze. Zonder de naam Pattyn in het ‘Toemaetje’ aan het einde zouden we niet geweten hebben, evenmin als Baur, in welke richting te zoeken voor de identificatie van de betrokken persoon. Uit schriftvergelijking zou mogen blijken dat Gezelles klasgenoot, Désiré Pattyn, een aantal aanvullingen en correcties voorstelde (o.m. in str. 12 en 20) en dat ook de derde strofe van het ‘Toemaetje’ van zijn hand is. Pattyn had een zus, Flora, en deze moet zonder enige twijfel als de gezochte persoon beschouwd worden. Geboren op 12.11.1832 te Handzame, werd ze in 1852 twintig, een leeftijd die voor intrede, maar vooral voor een eerste professie zeer geschikt blijkt te zijn geweestGa naar voetnoot(3). Nu lezen we in Rond den Heerd van 1884-1885, 392, dat Flora Pattyn op 29.6.1885 te Lochristi overleden is en dat zij ‘Zuster van 't Derde Order van Sint Franciscus’ was. Te Lochristi was geen congregatie van die naam. Ook L. Slosse die in Rond Kortrijk (blz. 1037) lovend over de literaire gaven van Désiré Pattyn schrijft, is bijzonder zwijgzaam over Flora. Voldoende gegevens om te veronderstellen dat zij - om welke reden dan ook - niet in de congregatie gebleven is, maar ook na haar vertrek, als derde-ordelinge haar eerste richting in zekere zin is blijven volgen. Was die toestand voor Gezelle de aanleiding om het Bruiloftlied in de anonimiteit te laten toen hij in de tweede druk van Dichtoefeningen de meeste, niet alle, anonieme gelegenheidsgedichten op een of andere wijze met de bezongen persoon in verband heeft gebracht? De intrede van de twintigjarige zus van Gezelles ‘gezworen kameraad’ - wat Désiré Pattyn zijn leven lang bleef - moet voor de prille dichter iets betekend hebben. Temeer daar, vooral in het ‘Toemaetje’, duidelijk wordt dat Pattyn het ontstaan van het gedicht van nabij heeft gevolgd. Is het dan vermetel te veronderstellen dat het even naamloze gedicht De kloostermaagd (D, 38) dat, alleen door Mondamin (D, 37) van het Bruiloftlied gescheiden, in dezelfde bundel staat, voor dezelfde | ||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||
gelegenheid zal zijn gemaakt? Was het de eerste poging en vond hij ze - terecht! - te zwak? Ze is in een niet zo erg verschillend metrum geschreven en er komen heel wat zinsneden in voor die met regels uit het Bruiloftlied overeenstemmen. Er is niet alleen de lichte overeenkomst tussen:
Redenen genoeg om ook De kloostermaagd van het jaartal 1852 te voorzien i.p.v. in het spoor van Baur de datum 1855 (met vraagteken) aan te houden. Temeer daar er inhoudelijk heel wat naar de dochter Pattyn verwijst. Zij was inderdaad van rijken huize (r. 6, 9) en de familie zou (r. 2), blijkens de stamboom die Désiré Pattyn opmaakte, verwant zijn met de Pattin de Langemarck (J. de M.). Hierbij mogen we ook niet over het hoofd zien dat P. Allossery een verband legt tussen De kloostermaagd en Bruiloftlied, maar dat Baur, die deze mening nochtans vermeldt in de Jubileumuitgave (D, 294), later tot een andere datering komt. Datering die wij in onze uitgave (D, 38) ook hebben overgenomen: de documenten uit het pak Viaene 1980 konden voor de redactie van ons tweede deel niet meer met voldoende aandacht bekeken worden.
Wat de jonge Gezelle in De kloostermaagd heeft samengeschreven, lijkt mij anders vrij zwak, het komt ook weinig persoonlijk over. Van het retorische Bruiloftlied kan men niet hetzelfde zeggen. Daar zit vaart in en in meer dan één strofengroep voelen we, ondanks die retoriek, de adem van de overtuiging heel nabij. Moet het ons verbazen dat de regels 25 tot 36 (in onze versie strofe 10 en 11) zo vlot, fris en warm aandoen dat we moeten aannemen dat de 22-jarige - en hier toevallig tegen de betekenis van de negatieve zinnen in - meer geïnspireerd werd door de nestwarmte van het echte gezin dan door het ijzeren bed en de muur | ||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||
van naakte steen. In welke gezonde maatschappij zou men trouwens het omgekeerde kunnen verwachten? Wat niet uitsluit dat we vooral in het Toemaetje iets terugvinden van de geest van wie er - als dichter of gewoon studentikoos? - van buitenuit tegenaan kijken.
Van de oorspronkelijke twintig strofen vinden we er in de bundel veertien terug. Strofe 1, 2, 5, 7, 8 en 20 vielen weg. De vijftien strofen van het definitieve gedicht stemmen als volgt overeen met de overblijvende van de oorspronkelijke versie. We nummeren de definitieve versie met de letters van het alfabet, de oorspronkelijke met cijfers:
Zullen we maar toegeven dat we tijdens ons bezig-zijn met het Bruiloftlied, en met De kloostermaagd, maar vooral met de twintig strofen uit het archief Viaene 1980, de jonge Gezelle zeer nabij hebben gevoeld! De dichter met zijn aarzelingen qua vorm en inhoud bij het schrijven, maar tevens en vooral de niet te stuiten jongeman, met nu en dan een schalkse, zelfs licht samenzwerende blik in de richting van de kameraad die van hem een vers verwachtte (waarmee die kameraad dan naar buiten zou kunnen komen?). Het geheel biedt ons de gelegenheid om met de hulp van de verbeelding een tocht te maken naar de 22ste januari van het jaar dat de dichter 22 zou worden. Het Toemaetje dat hij er aan het einde, niet meer vanuit een ‘geïnduceerde’ situatie, maar vanuit het leven en recht op de man af bijschrijft, is dubbel het overwegen waard. Mijn gedicht, schijnt hij te willen zeggen, is niet geworden wat ik ervan verwacht had, maar ik deed mijn best en laat het maar zoals het is, verander vooral niets aan de spelling: ‘Ik zou het mij beklagen’. Dit laatste zal hij zijn leven lang blijven herhalen. Wellicht had hij toen reeds de eeuwige bemoeizucht ondervonden en de ingrepen moeten verdragen van degenen die van overheidswege gerechtigd waren alles beter te weten. En die wel graag profiteerden van de uitzonderlijke gaven waarvan, tot ieders verbazing, de Brugse tuinierszoon getuigde, maar die niet graag al te duidelijk, door spellingeigenaardigheden en zo, lieten blijken dat die vaardige verzen van hem en niet van henzelf afkomstig waren. Gezelle zal zijn leven lang moeten reageren tegen, of toch op zijn hoede zijn voor die betweterige ingrepen. Er zijn maar een paar gevallen be- | ||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||
kend waar hij aan anderen de vrije hand geeft om wijzigingen in zijn tekst aan te brengen. Het meest bekend is wel dat van de ijverige Tilburgse leraar, frater L. van den Houdt, die in het eigen schooltijdschrift Bloemkrans graag gedichten opnam, maar rekening moest houden met de bedilzucht van de hoofdopsteller. Die man nam nl. aanstoot aan enkele voor een puriteins publiek dubbelzinnige termen van GezelleGa naar voetnoot(4). Misschien voelde Gezelle zich, al was het toen ook veertig jaar later, op grond van eigen ervaring nog altijd solidair met de zwakste en eerlijkste partij. |
|