Emiel Janssen werd geboren te Vlimmeren op 23.4.1897. In het kleinseminarie te Hoogstraten had hij de bekende Gezelliaan Aloïs Walgrave als leraar. Na zijn humaniora ging hij naar het noviciaat van de Jezuïeten te Drongen en van dan af tot aan zijn priesterwijding in 1928 wisselden jaren van studie af met taken in het onderwijs en begon hij te publiceren. Ook daarna volgden gevarieerde opdrachten en publikaties van velerlei aard elkaar op. Reeds in 1939 verscheen van hem een boek dat hoofdzakelijk op Gezelle betrekking had. Later, als overste van de residentie ‘Huize Leliëndaal’ te Mechelen en nadien, verbonden aan het studiehuis te Heverlee, heeft hij dan die Gezellestudie, die hij nooit had opgegeven, weer intenser hervat; uiteraard ging dit werk, zoals steeds samen met vele andere taken.
Wij genoten het voorrecht de resultaten van zijn bezigzijn met Gezelle toegestuurd te krijgen. Opvallend daarbij was de bescheidenheid waarmee hij die opstellen aanbood. Hij wilde enkel dienst bewijzen, zei hij. En dat was ook de volle waarheid. Die houding was trouwens een gevolg van zijn zeer persoonlijke levensstijl. Een levensstijl die tegelijk het belang van het gebeuren deed uitkomen en, op grond van zijn geloof, de eigen verdienste daarbij relativeerde. Kenmerkend voor hem was immers, zoals P. De Tollenaere in zijn homilie tijdens de uitvaartliturgie zei, dat hij zichzelf altijd kon vergeten. We horen het Pater Janssens zelf zeggen:
Mijn woorden komen van een Ander;
luisterend fluister ik ze na:
duister als ik dolende wandel,
helder bij dageraadsgenâ,... (Klein levensboek I, 5).
‘Hijzelf dankte daaraan de voor zijn leeftijd uitzonderlijke soepelheid van denken, waardoor hij op zijn serene wijze de storm van de jaren 60 en 70 kon meemaken, en velen hielp bij het onderscheiden tussen het essentiële dat niet mocht verloren gaan en het bijkomstige dat eventueel mocht wegvallen... Dat essentiële was zijn bewondering en zijn dankbaarheid voor het schone en de goede kanten van het leven, en zijn verlangen om mensen te helpen’. Ik citeerde uit de homilie zoals ze in het ts. Jezuïeten van april jl. op p. 60 vv. verscheen.
Een ander kenmerk van Emiel Janssen was zijn veelzijdigheid. Hij was scheppend kunstenaar als dichter en als criticus, schreef zowel voor godsdienst (o.m. een zeer groot aantal meditaties) als over kunst, oudere en moderne literatuur, had belangstelling voor het plaatselijke en voor het universele, publiceerde voor de jeugd, voor het onderwijs en voor de mensen van de wetenschap, en al zijn geschriften getuigen van ‘wijsgerige oriëntering en van ruime belezenheid’. Bij het speels overlopen van de titels van zijn meer dan 25 boeken wordt duidelijk hoe hij ‘kosmisch en