| |
| |
| |
Joris Note
De last
In café Locatelli nam Joris bij wijze van lunch drie zoete pannenkoeken met zoete stroop en een kop zoete chocola. Achter zijn rug misbruikten twee oude dames de naam Gods terwijl ze de winkels opsomden waar de laatste tijd ingebroken was, het lederpalace de artisanale juwelier het meubelcenter, zelfs hun krantenboetiek was niet gespaard, binnenkort kon het eigen huis geen beschutting meer bieden. Bij het buitengaan boog hij zich naar hun tafeltje en fluisterde dat ze weldra nachtelijk bezoek mochten verwachten van de dief die met zijn zeis alle sloten openbreekt, de ene goot haar koffie uit en de andere gilde, hij stond al op straat, het motregende. Als hij naar het Gezellemuseum ging was hij onder de pannen, maar het bleek verder dan gedacht en hij arriveerde doorweekt aan de Rolweg. Hij had zijn paraplu niet geopend, paraplu's verbergen de engelen.
Voor veertig frank liet een grijze juffrouw hem binnen, hij had het rijk alleen. Gustave van de Woestijnes tekening van de boerderij in Wingene, hoe verheffen de oudere dagen mijn diepste gemoed. Opgezette vogels. Het testament van de moeder. Broer Romaan, de vuurwerkmaker. Het bed waarin de dichter nooit gelegen had. Kopieën van manuscripten, het blomgewas en de oude brevier met het onsterfelijk lavend geslorp. Bezoek aan ‘het groot heidensch Londen..., het Noordsche anti-Roma met zijn 3 millioen... wat zal ik ze heeten?... lichamen’. De pijp en de paternoster, het Noordsch en Vlaemsch Messeboekske, een schoendoos voor de taalfiches, het reiskoffertje waarmee hij naar Engeland trok. De bustes, het doopkleed, het afgietsel van de dode hand. Een santje met onthutsende uitbeelding van de oproep Die my naer komen wilt, die neme zyn kruis op en volge my naer: Christus met kruis op de schouder, half geknield, rondom en onder en boven hem een wemeling van ontelbare andere kruisen, de onze, en op sommige waren namen geschreven: Ziekten, Armoede, Vervolgingen, Dorrigheden, Scrupulen, Versmaedheden, Pyn des geestes, Affronten, Inzurien. Inzurien? Injuriën.
| |
| |
Geen enkel portret dat Gezelles kunde of slimheid uitstraalde, geen enkel portret met vleugels, slechts lompheid en schuwheid en bekrompenheid, de verschrikkelijke beelden van de priester bij de Kortrijkse burgerfamilies, in de serre bijtend op zijn pijp, klaar voor domme grappen, vermorzeld met de krachteloze handen in de tuin, arm als geeneen, en schimmig ongemakkelijk zittend in een bootje tussen een trots omhoogblikkende pastoor en een roeiende heer met hoge hoed, het lijken wel de begeleiders van Josef K. Hoeveel welgemutster zagen zijn Engelse idolen Wiseman en Faber eruit, hoeveel fikser en geslepener zijn oversten, superior Van Hove en de blinkende buikige bisschop Faict.
De deur naar de tuin kon niet open, de juffrouw wist de sleutel niet te liggen. Een onbegrijpende en onbegrepen sukkelaar, waar bleef toch het zwellende tij des gevoels? Joris had geen vermoeden.
De regen was opgehouden. Hij ging langs de Kruisvest naar de Carmersstraat, liep het binnenplaatsje op van het Engels Klooster en belde, de deur zoemde open, in een kale hal zat een dikke non achter een gat in de muur. Nee, het was niet possible om de kamer te zien waar Gezelle died, you can only visit de kerk, maar niet nu, half of the community is in bed with the griep, de dokter just left, het is niet possible. Joris beloofde slijmerig dat hij zou bidden voor het herstel van haar medezusters en dat hij later zou terugkomen om de drieëntwintig soorten marmer van het altaar te bewonderen. Ze grijnsde bitter als een apotheker.
Annaatje de kleine wees werd op een gure avond aangerand maar krijste de buurt op stelten, de boeven gooiden haar in de waterput. Pleegmoeder kroop op haar knieën naar Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie en toen ze terugkwam bleek dat Annaatje op een dikke laag ijs gevallen was, hoewel het helemaal niet vroor, mirakel, het kind had zich niet eens bezeerd. Toen hingen ze op de hoek met de Korte Speelmansstraat deze houten muurkapel, met het oog Gods en de madonna in een kastje, en Annaatje in haar schortje, en vooral het kruis dat is de schroom van 't hels gespuis.
Carmersstraat nummer 55, waar zijn grootouders Edmond en Leonie hun eerste drie kinderen hadden gekregen, leek een saai en heel behoorlijk huis; in maart 1899 verlieten ze het omdat de eigenaar verbouwingsplannen had, zulke dingen gebeuren, maar waarom kwamen ze in nummer 58 aan de overkant terecht? Dat oogde idyllisch, zeker nu in zijn gerestaureerde frisheid en nauwelijks minder op een oude foto, en samen met 60-64 vormde het een bevallig rijtje dat beschreven werd in een heus boek (‘Geschilderde gevels van vier een- | |
| |
laagshuizen, 16de-17de eeuw. Korfboogingangen en oorspronkelijk gedeelde vensters (ontlastingsbogen: rollagen) hebben afgeschuinde kanten. Per twee huizen is er een dakkapel (sleepdak) met twee openingen’). Historische waarde, meneer, het enige huis van de sibbe dat de literatuur gehaald had. Maar om door de deur te gaan had hij zich moeten bukken, en ook de rest deed klein en pover aan, ontoereikend voor een gezin - ze waren erop achteruitgegaan.
Rarement on a vu funérailles plus belles, plus grandioses! Wisten Edmond en Leonie wat die drukte van 1 december betekende? Acht dagen later werd Madeleine Marie geboren, hun tweede dochter, vaders lievelingszus.
Thuis haalde hij alles uit de kast wat hij van de dichter bezat, eerst de grijze uitgave van Kerkhofblommen, met een inleiding van neef Caesar ten gerieve van de studerende jeugd onzer bisschoppelijke colleges. Allicht had het boekje ooit een broer of zus gediend, Joris zelf was nog een kindeke toen hij het per ongeluk opensloeg en geschrokken vernam hoe sommigen vrijwel onmiddellijk van 's levens bane gestoten werden, vooral die ene wiens moeder hem ‘hutste op haren schoot’, dat hutsen klonk al zo schokkerig ontregelend, maar erger: ‘zij zong en zij zeide “Mijn kind!” 't Was valsch! 't Was 't kindeke van de Dood.’ Kerkhofverzen voor een schooluitgave, ze waren niet goed wijs. Voorzichtig nam hij de twee delen met Keurgedichten, verklaard en toegelicht door alweer Caesar, de geelbruine omslagen met het bloemmotief waren even dun als de bladen binnenin; sinds mensenheugenis hadden de boeken gekaft gezeten in bruin pakpapier, met in inkt op de ruggen ‘G.G.’, geschreven door zijn vader, men kende de dichter aan zijn initialen zoals Brigitte Bardot. De bloemlezing was van 1924 maar werd begin jaren dertig aangeboden tegen verminderde prijs (van 130 naar 36 frank), zo meldde een knipsel dat in het eerste deel zat - als de tekenen niet bedrogen dateerde de aanschaf uit die tijd, kort voor het huwelijk van zijn ouders. Toen Joris een jaar of tien geleden de boeken meekreeg (jij kunt die nu beter gebruiken, hier) had hij dwaas het kaftpapier weggegooid, weg vaderletters. Ondanks talloze roestvlekjes zagen de bladzijden er vreemd ongerept uit, opeens was hij bang ze alsnog te beschadigen, godweet zijn ze antiquarisch wat waard....Die boeken zijn al zo lang in huis en nooit ging er iets mis en nu neem jij ze vast en er zit al een vlek op, een scheur in, de ruggen komen los, straks zijn ze helemaal gereneweerd... Moedertaal! Maar dat sloeg op de oude
Verschueren-woordenboeken, die in dezelfde kast in de voorkamer stonden, op geen meter af- | |
| |
stand trouwens van de muur waaraan Gezelles portret hing. Die sombere kop!
Welk portret, je fantaseert, zei zijn dode moeder, daar hing een tekening van een gracht in Brugge.
Nee, dat kwam later pas, en nu weet ik het weer, het was geen gewoon portret van Gezelle, het was een foto van zijn dodenmasker, tussen morbide gekken groeide ik op. Ze bloosde en wilde er vanonder muizen, maar hij hield haar vast, nu je hier toch bent. Hij speechte: Ik en de andere zuigelingen, op mijn doopprentje werden wij met Gezelles rijmen toegesproken als zalig zorgloze schepsels, maar 't was valsch. Gauw zouden onze stekeblende ogen zich openen voor de echte wereld, waarin we onze honger snoerden met wat eerst afgemaakt en doodgepletterd en gebraden was, en waarin we zelf als graan werden geslagen om de gulzige vergramde God te voeden. Door hore en more moesten we trekken met stapkes licht en met het herte zwaar, tussen overal hete vijanden die ons wilden roosten en rovers die ons wilden doorzeven, want zelfs het koddige boerke Naas ontsnapte bij mirakel slechts aan 't lijfsgevaar. Wacharme, wee ons als we waren zoals de duif of het onboze keverke of de weke slekke, die haar ogen kwetsbaar op haar horens droeg, mensen en dieren kapten en kerfden en verscheurden malkanderen. We riepen dat we nooit teniet zouden gaan, maar het leven was een verhakkelde poging om onze krijgsbanier overeind te houden en aan Hem af te geven; als het ene verdriet was uitgeblazen brak het volgende aan, nooit was alle weedom helemaal gebaard. Je zei soms, moeder: Daar zijn blijde dagen nog in 't leven, maar ook dat droeg je zuchtend voor, soms denk ik dat jij naar de Brechtiaanse toneelschool geweest was, je verstond de kunst om dingen welgemeend te zeggen en tegelijk te laten merken dat ze je vreemd waren, je knipoogde sluw achter de rug van de woorden, je wees ze aan zodat we wisten dat je beter wist. Luister je wel? Jullie hielden niet van de dichter, niet eens van zijn devotie en zijn Vlaamsheid, jullie hielden alleen van zijn angst, de angst voor een wereld en een God die gezamenlijk de arme dwazen achternazitten, alwaar ze gaan of staan of ooit hun ogen slaan,
hartstochtelijke angst.
Dat had hij kunstig gezegd, maar ook dit was valsch, zo waren die mensen niet, de angst kwam van hemzelf.
Hij bladerde in een studie over Gezelles filologie. Zelfs voor taal waren we bang, als de dood om iets verkeerds te zeggen, iets dat ons zou verraden, maar hij niet, zie eens: in het menselijk woord huist de ongebonden gedachte van de mens, ‘dat woord moet buig- en plooi- | |
| |
baer zyn, of 't gedacht, het denken, verliest zyn vryheid, verkrimpt, groeit dobbel, wordt verminkt... lyk 't lichaem onder den vernypenden corset’. Hij las hoe Gezelle de 150.000 fiches van zijn Woordentas ter beschikking stelde van het grote Woordenboek, en hoe na zijn dood Caesar ze terugeiste, hoe de Academie toen in het geheim alle aantekeningen liet overschrijven in de Gentse gevangenis. O triste solitude ou on se nourit de ses tristes pensées: hoe sommige gevangenen tijdens het kopiëren hun hartenkreten neerschreven op de oorspronkelijke kaarten, adieu village de ma jeunesse, en zelfs de dode dichter om bijstand smeekten: Monsieur Guido Gezelle soyez mon protecteur priez le bon Dieu pour celui qui écrit ces billiets pour vous, c'est un bon garcon catolique. Hoe de neef zijn ooms archief bijna liet verloren gaan toen hij in 1914 halsoverkop vluchtte uit het brandende Ieper: ‘toen geheel mijn huis en erve door de Pruisen in de lucht geschoten werd, gevoelde ik een heimelijke blijdschap omdat ik meende van dien papieren last verlost te zijn.’
Geen woordeken of woordendeelken mocht verdwijnen, zelfs het minste en lelijkste moest voor kostelijk geacht en opgeraapt worden, de dichter las wat niemand las en luisterde waar niemand luisterde. Nadat Joris zijn moeder had weggestuurd vernam hij hoe Gezelle in de biechtstoel en elders de woorden des vlezes bijeenzocht, en hoe die verzameling naderhand mysterieus verzwonden was om tot onderwerp van geruchten te worden, misschien bestond ze nog, misschien dat op de geheimste zolder van een abdij de muizen zich eraan verlustigden. Maar enkele tientallen aantekeningen bleven in de Woordentas zitten en konden thans door de geleerde onderzoeker worden meegedeeld. 'k He hem getoogd, hij bult al, 'k he m'ne gaai afgespeeld, mijn hokketokkestokke, mijn wijbewabbewulle, mijn appoertje, mijn pijtje plooi. 'k He me mijn hand aan minen maagdom gevroet. 'k He ze bij heur vrouwvolk gepakt, bij heure fernote. Uwe vinger in uw flijse. Verdeesemen buiten de zak: interruptus. Zijn tapken. He'je van je leven mijne kerel ni gezien? Heur freute, heur pleute. Hij vroeg om mij te bezigen. Een keersesnuiter, een mollegat.
Hij ging naar de slaapkamer en zette de radio aan, een heldere zanger zong zijn lied.
Fragment uit: Timmerwerk. De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, met kleine aanpassingen door de auteur.
|
|