Gezelliana. Jaargang 3
(1991)– [tijdschrift] Gezelliana (1989-2014)– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||
M. Mathijsen
| |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
speurtocht naar de juiste tekstvorm. In de loop der tijden kunnen teksten steeds corrupter overgeleverd zijn, en het is de taak van de analytisch-bibliografisch geschoolde editeur de corrupties te ontdekken. De weergave van de wording is in Duitsland belangrijk, terwijl in Amerika juist de ‘verwording’ van een tekst centraal staat. Hoewel de uitgangspunten enigszins verschillen, zijn de wetenschappelijke eisen even hoog: alle materiaal dat samenhangt met de te editeren tekst moet verzameld worden en bestudeerd. De keuze van de basistekst, dat is de versie waarop de editie zich baseert, moet uitvoerig beredeneerd worden. Verschillen tussen versies van een tekst worden overzichtelijk ondergebracht in variantenapparaten. De basistekst wordt zeer wantrouwig bekeken: zijn er corrupties, zetfouten, ingrepen van derden buiten de auteur om, dan moet de editeur overwegen om in te grijpen, en daarvan dient hij uitvoerig verantwoording af te leggen. Een uitgave van Volledig werk dient ook werkelijk volledig te zijn. In het algemeen moeten al zijn stappen in de editeursverantwoording gerechtvaardigd worden. Kortom: editeren is geen werk meer dat in het academisch zomerreces van de universiteitsmedewerker uitgevoerd kan worden, maar een specialisme en het vervaardigen van een editie is een meerjarenproject geworden.
Zijn de eisen die aan wetenschappelijke brievenedities gesteld worden nu even hoog als die die gelden voor literaire edities? Moet ook hier de eenvoudige literatuurhistoricus met interesse afhaken, omdat zijn opleiding niet genoeg gespecialiseerd is? In eerste instantie moet ik beide vragen met ja beantwoorden. Maar tussen droom en daad staan praktische bezwaren in de weg, en ook bij de strengste theoretici begint langzaam maar zeker het besef te dagen dat niemand gebaat is bij editieprojecten die tientallen jaren omvatten en het risico lopen nooit afgesloten te worden, of die produkten opleveren die slechts door een handvol geleerden bestudeerd kunnen worden.
Wat zijn dan de eisen die gesteld mogen worden aan een wetenschappelijke brieveneditie volgens geldende internationale normen? ‘Für die historisch-kritischen Briefausgaben gilt methodisch das gleiche wie für die historisch-kritischen Werkausgaben’ zegt de orthodoxe editiemethodoloog Scheibe.Ga naar eind1. ‘Auch für eine historisch-kritische Briefausgabe ist Voraussetzung die Ermittlung und Erfassung aller Zeugen, in denen Briefe des Autors oder, sofern es sich um eine | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
Briefwechsel-Ausgabe handelt, Briefe seiner Korrespondenten überliefert sind’. Ook voor de tekstconstitutie, zegt Scheibe, gelden dezelfde strenge maatstaven: de editeur mag alleen bij klaarblijkelijke schrijffouten in de tekst ingrijpen en hij moet daarvan nauwgezet rekenschap afleggen. Weliswaar is de weergave van de tekstontwikkeling meestal gereduceerd tot de weergave van de correcties binnen één overgeleverde bron, maar wanneer kladontwerpen en nette versies bewaard zijn, moeten de verschillen hiertussen in het apparaat verwerkt worden.
Principieel gezien mogen de volgende eisen aan een wetenschappelijke brievenuitgave van een belangrijk auteur, die verschijnt binnen een historisch-kritische volledig-werk-editie, gesteld worden:
Ik presenteer deze vijf eisen alsof er over al deze punten eenstemmigheid bereikt is bij de editietheoretici. In theorie mag dat wel zo zijn, in de praktijk blijkt er een groot verschil in de realisatie van de verschillende brievenedities te zijn. Er is geen editie of ze heeft een eigen systeem voor de weergave van de varianten en de editeursingrepen, voor het al dan niet oplossen van afkortingen of voor de presentatie van de brief als brief in gedrukte vorm. Weliswaar heeft Woesler in het gezaghebbende tijdschrift Editio recentelijk een artikel | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
gepubliceerd waarin hij op 126 punten voorstellen doet tot een normering van brievenedities,Ga naar eind3. maar vele lopende projecten zullen hun eigen weg blijven volgen. Het normerende artikel van Woesler valt overigens op door een zekere mildheid ten opzichte van eerdere eisen.
Wanneer een ideale correspondentie overgeleverd is, kan men zich voorstellen dat het geen moeite kost de vijf eisen te volgen. Elke editeur zal er van dromen een mooie onuitgegeven briefwisseling in handen te krijgen, liefst tussen twee belangrijke literatoren, zonder hiaten, die niet al te veel jaren omvat, waarin diepgaand over literatuur- of levensvraagstukken gediscussieerd wordt en waarin zelfs de doorhalingen en veranderingen interessant zijn. Kortom een correspondentie die erom schreeuwt compleet uitgegeven te worden en die om historisch diepgaande toelichtingen vraagt. Er zijn voorbeelden van dergelijke interessante correspondenties. Ik denk aan de brieven van Potgieter en Huet, voor een groot deel geschreven in de tijd dat Huet in Indië verbleef. Ook liefdesbrieven kunnen ideaal zijn voor een editeur, bij voorbeeld de brieven die George Sand en Alfred de Musset wisselden, ook al zijn die voor een gedeelte in verminkte vorm overgeleverdGa naar eind4.. Maar meestal is de praktijk van de editeur anders. Vaak komt het voor dat slechts de brieven van één partij bewaard zijn. Zo zijn de gloedvolle liefdesbrieven van Bilderdijk aan zijn Londense minnares Catharina Wilhelmina Schweickhardt, die later zijn tweede vrouw zou worden, overgeleverd, maar de verzuchtingen van de geliefde, die veel tegenwerking van haar vader ondervond, zijn vernietigdGa naar eind5.. Het merendeel van de virtuose brieven van Gerrit van de Linde aan Jacob van Lennep is bewaard gebleven, de ongetwijfeld amusante antwoorden van de laatste zijn spoorloosGa naar eind6.. Ook kunnen er grote hiaten in een correspondentie voorkomen: gedeelten kunnen zoekgeraakt zijn of vernietigd, bepaalde reisbrieven niet bewaard. De brieven die Betje Wolff en Aagje Deken ontvingen in de periode dat ze naar Frankrijk gevlucht waren, waar ze tien jaar bleven, zijn grotendeels verloren gegaanGa naar eind7.. Het komt ook voor dat een briefwisseling die interessant begint, plichtmatig eindigt: persoonlijkheden kunnen uitgeblust raken. Wie ooit brieven van de jonge Beets aan zijn studentenvrienden gelezen heeft, kan zijn ogen niet geloven als hij ouderdomsbrieven van hem aan dezelfde vrienden in handen krijgt. Hoe vurig en geanimeerd, geestig en venijnig zijn de jeugdbrieven, hoe slijmerig en dor is de | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
oudersdomscorrespondentieGa naar eind8.. Wat zal de editeur in dit geval doen: zijn wetenschappelijk of zijn esthetisch geweten laten spreken? Dit dilemma tekent zich nog sterker af als hij te maken krijgt met vlijtige briefschrijvers die in herhalingen vervallen. Sommige schrijvers reserveerden enkele uren per dag voor hun correspondentie en in de brieven naar verschillende partners kunnen bepaalde stukken min of meer letterlijk overgeschreven zijn van een eerder op de dag vervaardigde brief. Wat te doen met de correspondentie van een groot, erkend auteur als die buitengewoon omvangrijk is, herhalingen bevat en niet overal even gelijkwaardig van literaire of informatieve kwaliteit is? Moet dan koste wat kost volledigheid nagestreefd worden? Het gaat hier om een internationaal dilemma, dat niet beperkt blijft tot kleine taalgebieden als dat van het Nederlands. Een brieveneditie kost al gauw enige man- of vrouwjaren - en dan gaat het om kostbare jaren van gespecialiseerde geleerden. Oplagen kunnen slechts klein zijn en ook al berekent men de arbeid van de editeur niet door omdat die aan een gesubsidieerd instituut of een universiteit verbonden is, dan blijft de uitgave toch prijzig door hoge produktiekosten, want het gaat zelden om eenvoudig te zetten teksten. En wat zijn de baten? De wetenschappelijke eisen van volledigheid, ook in het apparaat, botsen met trivialere eisen als die van leesbaarheid en toegankelijkheid. Waar mogelijk moet een editeur proberen wetenschappelijkheid te combineren met toegankelijkheid. Want het wetenschappelijk gehalte van een editie, ook van een brieveneditie, hangt af van de werkwijze van de editeur, en niet van de verschijningsvorm. Met andere woorden: ook selecties kunnen wetenschappelijk verantwoord zijn, als ze tenminste berusten op compleet verzameld en bestudeerd materiaal.
Bij auteurs van het kaliber van Guido Gezelle is er echter nauwelijks twijfel mogelijk aan de wenselijkheid van een wetenschappelijke brievenuitgave volgens de eisen van de historisch-kritische editie. Er zijn niet zoveel negentiende-eeuwse auteurs in het Nederlands taalgebied van wie men zo'n uitgave van zijn correspondentie kan eisen, maar Gezelle lijkt mij in ieder geval bij de eersten te horen, hoewel ik zijn correspondentie slechts gedeeltelijk ken en niet weet of er misschien ook zeer onbetekenende briefjes overgeleverd zijn, aan bedienden of familie. Vergelijkbare eisen zou men kunnen stellen aan de correspondentie van grootheden als Vondel en Hooft, voor zover nog niet gebeurd of onmogelijk door het ontbreken van ma- | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
nuscripten, aan Bilderdijk en Multatuli, aan Van Ostayen en Leopold, om maar wat namen te noemen.
Moet de eerste genoemde eis, die van volledige publikatie, coûte que coûte gesteld worden aan wetenschappelijke edities van grote auteurs? Er is internationaal gezien een toenemende tendens om deze eis wat te verzachten, niet alleen wat betreft brievenuitgaven van ‘minor poets’, maar ook bij de grote klassieken. Want wat moet er met corpussen als die van Voltaire, Hofmannsthal en Thomas Mann, waarbij het gaat om duizenden, ja tienduizenden brieven? Er zijn editeurs die selectie van het materiaal verwerpen als onwetenschappelijk en onderhevig aan mode. Ze willen geen waardeoordelen een rol laten spelen. Daartegenover staan editeurs die de volledige uitgave een fossiel uit vervlogen tijden noemen en het over ‘Reliquiensentimentalität’ hebben, zoals Becker in een artikel waarin hij een pleidooi houdt voor regestenuitgavenGa naar eind9.. Wat volledig genoemd wordt, is immers ook slechts toevallig bewaard gebleven en de oninteressante inhoud van veel brieven zou toch wijzen in de richting van selectie. Becker noemt twee argumenten tegen de mammoetondernemingen van verzamelde brieven: de auteur in kwestie krijgt een te grote aandacht waardoor een vervalst beeld ontstaat. Met name binnen een volledig-werk-uitgave zonder publikatie van de retourbrieven dreigt dit gevaar. In de tweede plaats geeft hij het argument van overvloed aan materiaal. De omvang van het bewaarde materiaal is te groot om nog verzameluitgaven tot stand te kunnen brengen. Laten we deze kritiek vooreerst voor wat ze is, en binnen de ‘volledigheid’ een uitweg zoeken.
Een eerste stap om de eis van volledigheid wat hanteerbaarder te maken, kan zijn een goede omschrijving te geven van wat een brief precies is. Scheibe raadt aan om een duidelijk onderscheid te maken tussen privé-brieven enerzijds en ambtelijke brieven, open brieven en dergelijke aan de andere kantGa naar eind10.. Bij een volledig-werk-uitgave van een literair auteur horen alleen zijn privé-brieven. Irmtraut Schmid en Winfried Woesler sommen de vele bastaardvormen van brieven op die bij een goede definitie uitgesloten kunnen worden van een brieveneditie, en daardoor de uitgave kunnen ontlastenGa naar eind11.. Toch is er in dit opzicht een groot verschil tussen verschillende complete brievenedities. De editeurs van de brieven van Zola nemen geen open brieven op, in tegenstelling tot die van de Leibniz-correspondentie, | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
die daarnaast ook nog gespreksaantekeningen, instructies en promemories openbaren. De Zola-editeurs nemen weer wel contracten op, die vaak in briefvorm gesteld zijnGa naar eind12.. Schmid pleit ervoor om brieven die uit hoofde van een ambtelijke functie geschreven werden, uit een brieveneditie te weren. Zij spitst haar definitie van brieven toe op het boodschap-karakter. Puur literaire brieven, met een ander doel dan het uitwisselen van berichten, sluit ze dan ook uit. Voor haar is een brief een historisch document en worden brieven uitgewisseld tussen personen met een persoonlijke verhouding. Woesler raadt aan om gedrukte correspondentie: trouwaankondigingen, bedelbrieven e.d. uit te sluiten. Opdrachten aan vrienden, bij voorbeeld vóór in een ten geschenke gegeven boek, treft men gewoonlijk niet in brievenedities aan. Toch hebben deze vaak een zeer persoonlijk karakter en zijn verwant aan het briefgenre. Een bruikbare definitie lijkt mij de volgende: een brief is een tekst die gericht is op het in stand houden of leggen van contact tussen schrijver en een niet anoniem persoon of een aantal niet anonieme personen die met elkaar in betrekking staan en die in eerste instantie niet geïntendeerd is voor openbaarmaking. Gebruik van de aanspreekvorm is kenmerkend, evenals de aanwezigheid van een aanhef en een ondertekening. De tekst is bedoeld ter verzending of overhandiging aan degene aan wie hij gericht is. Met deze omschrijving kan men de openbare brief, als een in principe voor publikatie bedoelde tekst, uitsluiten van de brieveneditie. Contracten, gespreksaantekeningen en dergelijke horen ook niet in een brievenuitgave thuis, en kunnen zo ook buitengesloten worden.
Maar met een goede omschrijving van het genre is het probleem van de volledigheid nog lang niet opgelost. Er blijft discrepantie bestaan tussen de wensen van een editeur en de mogelijkheden voor uitgave. Een editeur moet zijn teksten zo uitgeven als zijn wetenschappelijk geweten hem voorschrijft, en daarbij kan hij in botsing komen met de subsidiërende instanties. De persklare kopij van de Kinkerbrieven ligt al enige jaren te wachten op fondsen voor produktieGa naar eind13.. Een volledige en wetenschappelijke brieveneditie is niet te realiseren zonder een zware subsidie, in Nederland niet, in België niet, maar ook elders niet of nauwelijks. Moet men zijn normen dan maar aanpassen om tot wel te realiseren uitgaven te komen, en besluiten tot selectie uit de brieven? Ik zou een dergelijke ontwikkeling betreuren. De reeds vervaardigde selecties bevestigen me slechts in mijn mening. Wat eens oninteressant lijkt, blijft dat niet voor eeuwig. De | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
brieven van Multatuli aan zijn uitgever Funke zijn destijds geselecteerd uitgegeven; de editeur verantwoordde zich als volgt: ‘Voor het grootste deel weggelaten heb ik het heen en weer geschrijf over drukproeven en andere technische details der uitgeverij, over geldelijke regelingen [...]’.Ga naar eind14. Die gegevens blijken nu juist onmisbaar te zijn voor de reconstructie van de tekstgeschiedenis van Max Havelaar.
Wanneer men toch wil selecteren, moet dit op zeer duidelijke inhoudelijke gronden gebeuren, bij voorbeeld om herhalingen te vermijden. Kostenbesparing moet mijns inziens niet gezocht worden in de wetenschappelijke aanpak, maar in de uitgave. Waar verwacht wordt dat een boek met zijn hoge kosten voor typografie, zetten, correctie, afdrukken, papierkosten, naaien en binden slechts een klein gespecialiseerd publiek zal bereiken, kan gedacht worden over twee verschillende publikatievormen. Ik bedoel hiermee dit: de volledige versie van de editie wordt niet gedrukt, maar de kopij wordt in een tiental exemplaren verspreid over de voornaamste bibliotheken en archieven van het Nederlands taalgebied. Deze ‘archiefeditie’ kan daarna dienen om een selectie te maken die wel in boekvorm verschijnt, en waarin de editeur vanuit een bepaalde visie de belangrijkste brieven voor een breder publiek toegankelijk maakt, steeds onder verwijzing naar de archiefeditie. Selectie van het corpus is natuurlijk ook zeer goed mogelijk door een deeleditie te maken, waarbij de brieven onder een bepaalde noemer bij elkaar gezocht worden. Deze is te prefereren boven bloemlezingen, omdat het subjectieve keuze-element minder is. Men kan er voor kiezen de brieven uit een bepaalde periode uit te geven: uit de studententijd, uit de tijd van een bepaald redacteurschap. In het geval van Nicolaas Beets is er veel voor te zeggen te streven naar een volledige uitgave van zijn brieven tot 1842, waarna geselecteerd kan worden op belang voor de literatuur. Ook de beperking tot een uitgave van een correspondentie met een bepaalde vriend of collega is zeer gebruikelijk en wetenschappelijk volledig verantwoord. Zelfs een thematische selectie kan verdedigd worden: bij voorbeeld alle correspondentie over een bepaald belangrijk werk in een oeuvre, of over een bepaald tijdschrift of een polemiek (de zg. dossieruitgave). Een selectie op bewaarplaats, wat ook wel eens gebeurt, is minder aan te raden: het gegeven waar bepaalde correspondentie bijeengekomen is, is te toevallig. Uitgangspunt bij een dergelijke deeleditie blijft wel dat de editeur inzicht moet hebben in de gehele brievenna- | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
latenschap voor hij dergelijke keuzes kan doen, en dat hij zich daarover verantwoordt.
Aan een selectie van brieven moet gedacht worden onder de volgende omstandigheden:
Zoals ook Woesler zegt, is een keuze uit brieven niet zonder meer onwetenschappelijkGa naar eind15.. Onwetenschappelijk is het, wanneer de keuze niet gebaseerd is op het volledig materiaal, wanneer de keuze niet consequent is en wanneer de keuze niet verantwoord wordt.
De tweede eis die aan een wetenschappelijke brieveneditie gesteld mag worden, is publikatie van het variantenmateriaal. Maar moet in een brieveneditie een variantenapparaat opgenomen worden? Is er wel sprake van varianten, waar het meestal toch slechts om Sofortkorrekturen en verschrijvingen gaat, en zelden kladversies of ontwerpen bewaard zijn? Is het schrijfproces van brieven wel zo interessant? Waar de genetische doelstelling toch niet aanwezig is, moet daar toch verantwoording afgelegd worden van alle eerdere versies van een doorhaling en van toegevoegde punten en twijfelachtige kapitalen? Zeker is er discussie over dit punt. De argumenten van de- | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
genen die geen variantenapparaat willen geven bij een brieveneditie zijn in twee punten samen te vatten: de onevenredige verhouding tussen resultaat en moeite enerzijds en anderzijds de snelle, onoverdachte ontstaanswijze van brieven die veroorzaakt dat de varianten minder betekenis hebben. Er is een wanverhouding tussen inspanning en produkt. Van Tricht, Behrens en Grésillon menen dat een brieveneditie uitsluitend de ‘laatste’ versie kan aanbieden, zonder de lezer te vermoeien met doorgestreepte al dan niet ontcijferde slordighedenGa naar eind16.. Daartegenover staan editeurs die ook de tekstvorm van brieven verantwoorden tot in de details. Met name de brievenedities die deel uitmaken van een gehele volledig-werk-uitgave, houden wat de varianten betreft dezelfde principes aan als voor het proza, omwille van de eenheid in de editie. Andere argumenten die gegeven worden, zijn vaak wat arbitrair. Oellers ziet de waarde ervan in de receptiekant: de varianten zouden de verhouding tot de adressant toelichten. Beck verantwoordt in zijn Hölderlin-editie de variantenweergave in brieven met het psychologisch moment: er zou een psychogram van de auteur uit samen te stellen zijnGa naar eind17.. Tegen al deze argumentaties kan men tegenargumenten opwerpen. Toch geloof ik dat een volledige transcriptie bij brieven zinvol is, maar het voornaamste doel ervan is de controleerbaarheid van de tekstweergave. Een editeur is verplicht jegens zijn mede-editeurs en jegens de tekst die hij tijdelijk onder zijn hoede heeft, jegens zijn lezers en jegens de auteur van de tekst verantwoording af te leggen van de tekst die hij construeert. Deze hoeft echter niet altijd in druk te verschijnen. Afhankelijk van het belang van de varianten kan de editeur er weer voor kiezen het apparaat onder te brengen in de archiefeditie en alleen de leestekst te publiceren. Ik heb zelf de brieven van De Schoolmeester in twee oplagen gepubliceerd: een kleine voor wetenschappelijk gebruik met editeursverantwoording en alle varianten in drie delen, een grote oplaag voor handelsdoelen met alleen teksten en toelichtingen in twee delen. Gezien de zeer beperkte gebruikerskring kan hier een oplossing gezocht worden. Maar geheel daarzonder mag niet: het is een stadium dat niet overgeslagen mag worden omdat de tekstconstitutie alleen op deze manier controleerbaar is.
Over de keuze tussen een geïntegreerd apparaat of een separaat gepubliceerd apparaatdeel zijn de editoren het evenmin eens. Woesler gaat in zijn artikel ‘Vorschläge für eine Normierung von Briefeditionen’ van een apart apparaatdeel uit en een niet geheel ‘schone’ leestekst: editeursingrepen als oplossingen van afkortingen en twijfel- | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
achtige lezingen blijven herkenbaar in de tekst zelf. Stilzwijgend staat hij verbeteringen toe van echte verschrijvingen: dubbel geschreven woorden, omkeringen etc. Ik ben zelf voorstander van ‘schone’ teksten die gerecipieerd kunnen worden als gewone gedrukte teksten. Misschien omdat ik veel met de negentiende-eeuwse brievencultuur geconfronteerd wordt: bij meeslepende lectuur verdraagt het oog geen afleiding. Er zijn echter ook brievenediteurs die minder de nadruk op het literaire aspect, maar meer op het briefkarakter willen leggen: dan moeten ook de briefeigenaardigheden voorgeschoteld worden aan de lezer. In de reeks Achter het boek van het Letterkundig Museum is de editie van de brieven Greshoff-Stols verschenen, die met een geïntegreerd apparaat werkt en die een voorbeeldfunctie heeft willen gevenGa naar eind18.. Ook de vormgeving van het apparaat loopt uiteen. De ene editie schematiseert met behulp van diacritische tekens, de andere gebruikt termen als ‘tilgt’ etc. De exclusieve apparaten zijn meestal in lemmavorm gegoten. De enige brieveneditie die niet geheel horizontaal werkt, maar half-synoptisch in gelemmatiseerde lagen, is de Trakl-brievenuitgave. De editeurs geven wel een lemma (in tegenstelling tot echte synoptische edities die de hele tekst in het apparaat herhalen) en drukken achter het lemmateken de diverse fasen onder elkaar afGa naar eind19..
Hoe dan ook: de wetenschappelijkheid van een editie staat of valt niet met de publikatie van een al dan niet geïntegreerd apparaat. Wat wel verwacht mag worden is, dat de editeur zich tot in details rekenschap heeft gegeven van de verschijningsvorm van een tekst, met name van manuscripten die zo vaak verkeerd gelezen kunnen worden, en daarvan tenminste in een archiefeditie verslag heeft gedaan.
De volgende eis die gesteld wordt is die van publikatie van retourbrieven. Tegencorrespondenties werden vroeger buitengesloten. Bij een volledig-werk-uitgave van een bepaald auteur hoorden zíjn brieven, en ongeacht de correspondent werden die uit hun verband gerukt en afgedrukt. Maar wezenlijk van brieven is toch het vraag- en antwoord-karakter, de dialoog, en dus is uit elkaar halen niet verantwoord, tenzij twee verschillende brievenprojecten met elkaar verbonden kunnen worden. Wel kan zich natuurlijk het problematische feit voordoen, dat retourbrieven van een geheel ander niveau zijn dan die van de tegenpartij. In de brievenuitgave Bilderdijk is een opmerkelijk verschil tus- | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
sen de ongestructureerde, slecht gespelde brieven van zijn eerste echtgenote en die van hemzelfGa naar eind20.. Toch zijn deze veelzeggend, en onmisbaar voor het begrip van Bilderdijks eigen brieven.
Bij grote overgeleverde retourcorpussen wordt de laatste tijd nogal eens het redmiddel van de regestenuitgave aangegrepen. In Duitsland waren Goethes brieven in vijftig delen gepubliceerd tussen 1887 en 1919, in de grote Sophienausgabe, zoals die genoemd wordt naar de groothertogin Sophie van Sachsen die de opdracht gaf. In dit auteursmonument was geen plaats voor brieven aan Goethe. Hiervan wordt nu een ‘Gesamtausgabe in Regestform’ gemaakt in Weimar. Een regest wordt als volgt gedefinieerd: ‘Das Regest gibt eine objektive Inhaltserschliessung des Briefes, die knapp und erschöpfend, unter Auslassung der regelmässig wiederkehrenden formelhaften Teile, mit genauer Angabe des Datums, des Ortes, des Empfängers, der Art des Briefes den Text zusammenfasst’Ga naar eind21.. Niet alleen voor tegenbrieven kan de regestenweergave gekozen worden, maar ook voor gehele correspondenties. Het probleem van de regestenuitgave is, dat de subjectieve speelruimte groot is. Welke informatie uit een brief interessant is, hangt samen met zich wijzigende opvattingen over literatuur. Regestenuitgave staan en vallen met de index willen ze kunnen dienen als naslagwerk. Steinecke raadt aan tot regestenuitgaven over te gaan als het getal van overgeleverde brieven dat van de 5000 overschrijdt - een nogal willekeurig gekozen getal lijkt mij zoGa naar eind22.. Voorwaarde is dat alle correspondentie systematisch verzameld is en dat delen ervan wel al in kritische edities bereikbaar zijn. De ervaringen met regestenuitgaven zijn positief bij retourbrieven in een volledig-werk-uitgave, maar ook bij buitengewoon vlijtige brievenschrijvers als Thomas Mann en Hugo von Hofmannsthal.
Over de vierde eis is geen discussie mogelijk: elke editie dient een uitgebreide editeursverantwoording te bevatten waarin nauwgezet rekenschap afgelegd wordt van alle stappen die de editeur genomen heeft bij de constructie van de leestekst. Wanneer bepaalde ingrepen in de basistekst in categorieën ondergebracht kunnen worden, geeft de editeur die hier ook aan. Selecties, apparaatkeuze e.d. horen hierin ook beredeneerd te worden, en als een archiefeditie aanwezig is, moet daarnaar zeer duidelijk verwezen worden. Dat dit noodzakelijk is, dringt steeds meer door. Vroegere brievenedities waren vaak zeer summier met dergelijke verantwoordingen. | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
De laatste eis van wetenschappelijkheid is de commentaar. Brievenedities kunnen niet functioneren zonder commentaar. Maar hier vooral worden van de editeur grote inspanningen geëist: de referentialiteit van brieven vereist een grote kennis van de leefwereld van de betreffende briefschrijvers. In discussies over commentaar bij edities van literaire werken hoort men wel eens pleidooien om de teksten alleen zo snel mogelijk te editeren, zodat deze tenminste opnieuw ter beschikking komen. Daarna kunnen de geleerden dan de commentaren schrijven. Een dergelijke oplossing lijkt voor brievenedities niet zinvol. Briefteksten vallen en staan met de commentaar, zodat, in het algemeen gesproken, een editie zonder commentaar niet functioneel is. Daarnaast is het zo, dat de constitutie van de leestekst van brieven van de editeur vereist dat hij al in een vroeg stadium met de commentaar bezig is. Het is doorgaans onmogelijk een goed afschrift van de manuscripten te maken zonder encyclopedieën en woordenboeken te raadplegen, zonder biografisch speurwerk of krantenonderzoekGa naar eind23.. De commentaar zal echter meer moeten doen dan woordverklaringen geven en personen identificeren: het gaat erom de teksten in een literaire en maatschappelijke context te plaatsenGa naar eind24..
En nu naar de praktijk. Stel dat er plannen zijn om een nieuwe verzamelde editie te maken van de brieven van een belangrijk literair auteur. De brieven zijn verspreid over vele verschillende archiefbewaarplaatsen en waarschijnlijk zijn er ook nog vele in onbekende collecties. De meeste zijn onuitgegeven, maar er zijn enkele verouderde deeluitgaven. Ook is er separaat het een en ander in tijdschriften gepubliceerd en er is één recente betrouwbare deeleditie. Wat zijn dan de stappen die ondernomen moeten worden voor de realisering van de volledige brieveneditie? De eerste stap is het samenstellen van een repertorium: welke brieven zijn waar? Welke zijn al gepubliceerd, en hoe moet die publikatie beoordeeld worden? De datering van de brieven moet vastgesteld worden en ook wordt aantekening gehouden van verloren brieven. Een dergelijk repertorium kan het beste via de computer in een databankprogramma ingevoerd worden, omdat dan gegevens snel combineerbaar zijn (welke brieven zijn in archiefplaats x; welke brieven werden in jaar y geschreven; welke brieven zijn reeds gepubliceerd). De tweede stap zal het verzamelen van fotokopieën van de brieven zijn. Hoewel de controle van de tekstconstitutie altijd via de originelen moet plaatsvinden - behalve als deze verloren zijn geraakt -, | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
kunnen fotokopieën als werkpapieren goede dienst bewijzen. De derde stap is het vastleggen van de editieprincipes. De editeur richt zich daarbij naar internationale wetenschappelijke voorbeelden, maar hij zal daarbij rekening moeten houden met de specifieke eisen van het materiaal waar hij mee te maken heeft. Wanneer er al goede deeledities verschenen zijn, kan hij het beste daarbij aansluiting zoeken. Vervolgens zal de editeur een keuze moeten maken waar te beginnen. Welke deeleditie heeft voorrang? Alleen wanneer een brievenproject geheel nieuw gestart wordt, kan een editeur beginnen met brieven chronologisch aan te bieden, maar wanneer hij te maken heeft met delen die al geëditeerd zijn, kan hij het beste beginnen met het pars waar de meeste behoefte aan bestaat. Wat reeds gepubliceerde edities betreft die op verouderde principes berusten, kan hij overwegen of het mogelijk is deze met supplementsdelen te ‘renoveren’. De vijfde stap zal het vervaardigen van een archiefeditie zijn, dus de vervaardiging van diplomatische afschriften. Het vervaardigen hiervan met behulp van een computer en een tekstverwerkingsprogramma moet aangeraden worden. De editeur bespaart zichzelf enige extra correctieronden als hij direct vanuit de manuscripten een diplomatisch afschrift intikt, dat daarna nog ten minste tweemaal gecorrigeerd wordt, liefst door twee verschillende personen. Een uitdraai van de gecorrigeerde afschriften kan dienen als archiefeditie. In dit stadium neemt de editeur nog geen beslissingen over ingrepen en aanpassingen. Wel kan hij een markeringssysteem hanteren, waarbij hij alvast aantekent welke plaatsen hij denkt te zullen gaan emenderen voor de leestekst. Ten slotte vervaardigt hij de leestekst met een exclusief of inclusief variantenapparaat. Hij houdt daarbij nauwgezet aantekening van alle beslissingen die in de editeursverantwoording toegelicht moeten worden. Met behulp van de in de computer ingevoerde archiefeditie is een selectie gemakkelijk te maken, en ook bepaalde normeringen zijn eenvoudig en systematisch aan te brengen. De bewerkte leestekst kan op een diskette aangeleverd worden bij de uitgeverij. De correctieronden van drukproeven en revisies worden daardoor tot een minimum teruggebracht. Ook het omzetten van een inclusief apparaat naar een exclusief, of het weglaten van een apparaat, levert via de computer minder problemen op dan wanneer er op de traditionele wijze gewerkt wordt. Het verzorgen van de commentaar zal gedeeltelijk parallel lopen | |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
met de vijfde en zesde stap, omdat de editeur bij twijfels over de juiste woordvorm toch al vaak gebruik zal maken van naslagwerken.
Al met al blijken de vijf gestelde eisen te lijken op een heet opgediend soepje dat wel enigszins afgekoeld gegeten mag worden. De brievenediteur zal echter steeds opnieuw geconfronteerd worden met een discrepantie tussen wetenschappelijke eisen en eisen zoals die vanuit een inhoudelijk of esthetisch standpunt gesteld worden. Want laten we niet vergeten dat de taak van de editeur het toegankelijk maken van het verleden is. En dan kan een selectieve uitgave of een deeluitgave van correspondentie belangrijk zijn - mits aan wetenschappelijke voorwaarden voldaan is. |
|