een inspirerende terugblik in het eigen literair verleden die voor plezier heeft gezorgd. Dit enthousiasme kon voor sommigen ook niet anders dan resulteren in een uitgebreider essay dat de vooropgestelde beperking ver te buiten moest gaan. Die bijdragen hebben dan wel niet meer het karakter van een directe en kritische leesreactie op een gedicht. Door hun spontane verschuiving in de optiek, van lectuurverslag naar studie en essay, vormen ze wel een interessant en boeiend fenomeen, zeker vanuit het perspectief van de hedendaagse literatuurtheorie. Omdat het om volwaardige studies gaat (van H.J.G. de Jong, A. Reitsma, H. Vandevoorde en K. Verheul) laten we ze dan ook gegroepeerd verschijnen in het volgend nummer.
Maar ook zonder dit discursief of theoretisch moment komen hier onvermijdelijk fundamentele vragen aan bod, met name over het statuut, de actualiteit en de ‘leesbaarheid’ van Gezelles poëzie nu. Hebben we te maken met traditionele of moderne poëzie? Is Gezelles poëzie definitief onsterfelijk gemaakt of ‘betekent’ ze nog iets; kan ze hoegenaamd nog aanspraak maken op een creatieve lectuur? De antwoorden zijn ook en opnieuw zeer verschillend. Voor sommigen zeggen de teksten niet zoveel (meer), anderen zijn weer verrast door een geheimzinnige en indrukwekkende zeggingskracht of een soort geheimtaal die door de veroudering van het idioom van Gezelles poëzie uitgerekend een nieuwe en suggestieve geladenheid krijgt. Misschien zijn hier nieuwe mogelijkheden aangeduid.
Die nieuwe suggestiviteit heeft natuurlijk veel te maken met de snelle evolutie waarmee de critici die hier aan het woord zijn naar aanleiding van de lectuur van een gedicht van Gezelle worden geconfronteerd. Meer dan eens blijkt de interpretatie gepaard te gaan met een interessante relativerende terugblik op het veranderende beeld dat die geoefende lezers zelf van ‘Gezelle’ hebben gehad. Blijkt hoe sommigen vaststellen hoe hun eigen visie op eenzelfde tekst zich in de loop van de jaren (en parallel met de grote maatschappelijke veranderingen sinds de jaren '50 en '60, vooral in Vlaams België) sterk gewijzigd heeft. In die gevallen wordt de, vaak op school of aan de universiteit, aangeleerde lectuur geconfronteerd met een onschoolse, on-academische en zelfs tegendraadse manier van lezen. Misschien kan die nu op haar beurt lezers van dit nummer bewegen tot een creatieve lectuur van Gezelles poëzie.
We danken de auteurs voor hun medewerking.
P. Couttenier (Redactie)