Gezellekroniek. Jaargang 7
(1971)– [tijdschrift] Gezellekroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gezelles journalistieke bedrijvigheid tijdens de eerste jaren van zijn Kortrijkse periode
|
De Wvl. | De Westvlaming (1863-1899?) | |
Dundruk | (F. Baur) Guido Gezelle's dichtwerken, Veen, Amsterdam, en Standaard-boekhandel. Bedoeld wordt de 3de druk van dl. I en dl. 2 en de enige druk van dl. 3 (Gelegenheidspoëzie) en dl. 4 (Proza en varia) (1949-1951?) | |
GvK. | Gazette van Kortrijk (1876-1914) | |
Jub. | Jubileumuitgave van Guido Gezelle's volledige werken, Standaard-boekhandel 1930-1939; 18 dln., waartoe behoren: | |
Br. I en II | Brieven van, aan en over Gezelle (1937 en 1939) | |
Doolaards | De doolaards in Egypten (1934) | |
K | Kerkhofblommen (1930) | |
LER | Liederen, eerdichten et reliqua (1930) | |
RdH. | (of R.d.H.) | Rond den Heerd (1865-1902) |
Vrij algemeen wordt aangenomen, dat Gezelle tijdens de eerste jaren van zijn Kortrijkse periode, dus vanaf het najaar van 1872, het ‘zwijgen’ heeft bewaard. Daarmee bedoelt men dan dat hij in die tijd als dichter minder produktief was, en vooral dat de politieke journalist Gezelle na zijn Brugse periode alle bedrijvigheid had stopgezetGa naar voetnoot1..
Het is nu onze bedoeling te bewijzen, dat Gezelle reeds korte tijd
na zijn aankomst te Kortrijk, zijn journalistieke bedrijvigheid heeft hervat en dat dit journalistiek werk er dezelfde karakteristieken vertoonde als dat van zijn Brugse periode. Of het even overvloedig is geweest en of de redacteur zich even onafhankelijk heeft kunnen gedragen als te Brugge, is niet zo duidelijk; wel staat vast, dat zijn produktiviteit bij tussenpozen aanzienlijk was; af en toe schijnt Gezelle ook als hoofdredacteur op te treden.
Toen Gezelle te Kortrijk toekwam, gaf Vermaut-Grafmeyer daar twee kranten uit, nl. Journal de Courtrai (1834-1914) en De Vryheid (1863-1875 of 1876); bij Amand Gernay, vader, verscheen Petites Affiches. L’ Echo de Courtrai (afgezien van de titelwijzigingen: 1834-1914). Alle drie waren katholieke kranten.
Op 13 januari 1875 beginnen de liberalen met de uitgave van La Constitution.
Op 6 januari 1876, dwz. vanaf het tweede nummer van de 46ste jaargang, wijzigt Amand Gernay, zoon, de titel van het hierboven genoemde blad; van nu af heet het kortweg: L'Echo de Courtrai. Een week later, nl. op zaterdag 15 januari 1876, komt bij Joris Beyaert de Gazette van Kortrijk van de pers. Ze zal zoals De Vryheid wekelijks verschijnen op vier bladzijden.
Vanaf 16 juli 1876 voegt Joris Beyaert daar, ook wekelijks, Courrier de Courtrai aan toe.
Intussen had op 28 mei 1876 de liberale krant De Straal zijn intrede gedaanGa naar voetnoot2.
Van de vijf genoemde katholieke kranten interesseren ons hier alleen de twee Vlaamse nl. De Vryheid en de Gazette van Kortrijk; deze laatste heeft, volgens een getuigenis van Geerke, op 15 januari 1876 de plaats van De Vryheid ingenomenGa naar voetnoot3.. Later zal Kortrijk
nog heel wat katholieke kranten zien verschijnenGa naar voetnoot4.; ook deze blijven hier buiten beschouwingGa naar voetnoot5..
Vermits het echter geweten is, dat Gezelle vanaf circa 1880 culturele opstellen schreef voor de Gazette van Kortrijk, zullen we in deze bijdrage ook die jaren verwaarlozen, en ons beperken tot de eerste jaargangen. Eerst wanneer zal vaststaan dat Gezelle inderdaad deze krant van in het begin opstelde of hielp opstellen, kan systematisch worden nagegaan welke al dan niet culturele artikelen van zijn hand zijn. Voor de Gazette van Kortrijk is dit mogelijk, vermits de Stadsbibliotheek van Kortrijk de gelukkige bezitster is van een vrijwel volledige collectie.
Reeds na een eerste lectuur van enkele nummers uit de eerste jaargangen van de GvK. kon ik niet meer aan de indruk ontkomen, dat Gezelle daar ergens aanwezig was, en tevens dat de redacteur - wie hij ook was - ‘zichtbaar’ wilde verborgen blijven. Het werd dan ook een boeiende onderneming de identiteit van die alomaanwezige verborgene te achterhalen. Tijdens die ontdekkingstocht werd ik na korte tijd sterk aangemoedigd door enkele artikelen in de liberale kranten van die tijd. Het leek me immers onwaarschijnlijk dat de felle persoonlijke aanvallen van de GvK. tegen de liberale redacteurs en haar niets ontziende pogingen om die redacteurs te ontmaskeren, door deze laatsten onbeantwoord zouden zijn gebleven. Enkele toevallig bewaarde exemplaren van de Kortrijkse krant De Straal en de belangrijke te Brugge bewaarde collectie van de Brugse krant De Westvlaming bleken inderdaad uitspraken te bevatten die aan duidelijkheid weinig te wensen overlieten.
Alvorens echter tot de bewijzen op grond van interne en externe kritiek over te gaan, laten we hier enkele ‘bekentenissen’ volgen
van Gezelle zelf of van zijn vrienden, die ons - achteraf gezien althans - doen verbaasd staan over het feit dat we zo lang zo weinig aandachtig hebben kunnen lezen.
In een brief van februari 1873 vraagt Gezelle aan Duclos: ‘Mag ik de Cortracena die alree in de 7 jaar R.d.H. staan overdrukken in de Vrijheid?’ (Jub. Br. II, blz. 146), en in een andere, antwoordend op een brief van 5 februari 1873, schrijft hij aan dezelfde: ‘Als ik ooit iets overdrukke in de Vrijheid zal mij aan uwe voorweerden onderwerpen.’ (Jub. Br. II, blz. 147).
Op 29 december 1873 informeert Mgr. Faict bij deken Vandeputte naar Gezelles gezondheidGa naar voetnoot6.; daarop antwoordt deze laatste in een brief die dezelfde dag is gedateerd, o.m. het volgende: ‘Depuis quelques semaines il [Gezelle] s'est laissé engager par Mr. Hi Nolf, à rédiger le Vrijheid; on ne m'a pas consulté et j'ai laissé faire. Cette besogne est assez rude et ne peut contribuer qu'à aggraver son état. Lorsqu'il s'agit d'écrire il ne refuse jamais.’Ga naar voetnoot7.
Op 12 februari 1874 schrijft Duclos aan Gezelle een uitvoerige brief waarin verscheidene malen spraak is van Gezelles medewerking aan De Vryheid. Deze medewerking wordt door Duclos niet erg gewaardeerd. Ge zoudt beter in RdH. schrijven, zegt hij, inplaats van ‘'t beste uit uwen koker’ te laten drukken in ‘eene gazette, die aleenelijk niet bestemd en is om bewaard te worden! Is 't misschien ‘uit de oogen, uit het herte?’ Toch verzoekt Duclos Gezelle te zorgen voor een uitwisseling van de twee publikaties RdH. en De Vryheid, en hij specifieert dat hij van De Vryheid de nummers zou willen ontvangen vanaf het ogenblik dat Gezelle erin geschreven heeft. Ook zou Duclos willen dat er in De Vryheid wekelijks een kleine advertentie voor RdH. zou verschijnenGa naar voetnoot8..
Hierop antwoordt de dichter o.m. ‘R.d.H. en is noch uit der oogen noch uit der herten bij mij, verre van daar. Ik en weet niet dat er ooit iets in de Vrijheid gestaan heeft dat ik zou in R.d.H. willen zetten hebben. Uitgever Vrijheid is een geheel wonder Contrijsaan en 'k peis dat gij van Brugge naar hem schrijvende beter zoudt over den weg geraken als anderszins. Ik en heb geen uitstand met hem; heb ik iets ik geve 't aan 't Comité en 'k zie er noch preuve noch
niets meer van. Ik en ontvange zelve geen exemplaar van De Vrijheid meer, om geheel en gansch vrij te blijven ten opzichte den drukker’ (Jub. Br. II, blz. 150).
Drie maanden later schrijft hij aan Duclos: ‘Ik schrijve en tirailleur in de Vrijheid over ons Vlaamsch en ben van zin[s] zoo mogelijk alle 8 dagen iets te geven’ (Jub. Br. II, blz. 156). Als dan op 8 juni Duclos nogmaals heeft aangedrongen op kopij en terloops ook de vraag durft stellen: ‘Valt de Vrijheid niet te stijf in den Patois? ten minste voor 't gene de woordvormen betreft?’Ga naar voetnoot9., dan antwoordt Gezelle dat ‘de overheden te Brugge’ hem ‘quasi het schrijven in en het denken aan R.d.H. verboden hadden. Eventwel, als gij mij behoorlijke absolutie kunt geven, gij die daar prope Jovem zit, ik zal wel iets of wat doen, al ware 't maar om de lieden den mond te stoppen die zeggen dat ik R.d.H. niet meê en wille; al ware 't maar om mijnen stelregel gestand te doen dat het beter is een keer schrijven als twintig keer twisten en kwisten over spelregels etc.’... ‘Ik en kan in 't geheele niet antwoorden over stijl en spelling van De Vrijheid. Ik en zie nooit geen preuve, en, zag ik ze, de uitgever en wil niet veranderen. Ik schrijve er ook geheel weinig in’ (Jub. Br. II, blz. 157v.).
Of Gezelle inderdaad maar weinig in De Vryheid schreef, zoals hij zegt, weten we niet, maar we mogen het wel betwijfelen als we de dingen zien gebeuren die we hieronder (blz. 93 vv.) zullen beschrijven. Een feit is ook dat Duclos in RdH. van het jaar 1878 (XIII, nr. 33, 14 juli) het opstel Potje Madeleene uit De Vryheid van 26 juli 1874 zal overnemen om het niet 'te laten verloren gaan’, ook al valt dat artikel hier en daar ‘buiten den trant van R.d.H.’ vermits het geschreven is ‘in eene politike gazette’. Duclos zegt niet dat het artikel van Gezelles hand is, maar hij weet het wel en spreekt hem ondubbelzinnig toe: ‘Man, die dit schreeft, uwe penne heeft u verraden!’. Trouwens P. Allossery zal later, bij het citeren uit dit stuk, geen enkele twijfel koesteren over het auteurschap van GezelleGa naar voetnoot10..
Tenslotte zal Duclos op 19 aug. 1874 aan Gezelle nog eens vragen om iets in De Vryheid te schrijven over de recente vergadering van de Gilde van Sinte-LuitgaardeGa naar voetnoot11..
Uit dit alles onthouden we:
1o | dat Gezelle zeker vanaf februari 1873 in De Vryheid schrijft en er zelfs vrij veel in schrijft: hij stelt zich niet tevreden met nieuwe bijdragen, maar wil overnemen uit R.d.H. (Brief van februari 1873). |
2o | dat zijn nieuwe artikelen geen culturele bijdragen zijn: hij acht ze ongeschikt voor R.d.H. (Brief van (12) februari 1874). |
3o | dat Gezelle zijn artikelen volledig afstaat, er zelfs geen drukproeven van ziet, zgz. ‘om geheel en gansch vrij te blijven’. (Brief van (12) februari 1874). Deze bekentenis is belangrijk i.v.m. het proces wegens eerroof dat in 1875 tegen De Vryheid zal gevoerd worden. (Daarover meer blz. 95.) |
4o | dat Gezelle erin berust dat de spelling van zijn artikelen wordt gewijzigd. (Brieven van (12) februari 1874 en juni 1874). Ook dit is van belang i.v.m. sommige kenmerken van Gezelles bijdragen in de GvK. |
5o | dat Gezelle als 't ware niet fier is over zijn medewerking aan De Vryheid en dat hij met Vermaut-Grafmeyer veel minder intiem is dan hij later met Beyaert zal zijn. (Brieven van (12) februari 1874 en juni 1874). |
6o | dat Gezelle niet in opdracht van de drukker schrijft, maar veeleer op verzoek van ‘een comité’, hoogstwaarschijnlijk uit vriendschap voor burgemeester Nolf, die hij reeds in februari 1873 goed schijnt te kennenGa naar voetnoot12.. Dit zou kunnen verklaren waarom bij de verdwijning van De Vryheid een nieuwe krant, de GvK., onmiddellijk de taak overneemt. Had het ‘comité’ eenvoudig een nieuwe drukker aangesproken? |
Al deze getuigenissen hebben betrekking op De Vryheid. Vermits van deze krant slechts een paar exemplaren bewaard blijken te zijn, zullen we ons onderzoek op de GvK. toespitsen. Deze laatste was de voortzetting van De Vryheid, zodat de besluiten wel voor de twee mogen gelden.
I. De schuilnamen.
A. Geerke.
Een aanzienlijk aantal goed geschreven artikelen uit de GvK. zijn met de schuilnaam Geerke ondertekend. Vele andere zijn qua stijl, geest en inhoud van dezelfde hand. Dit Geerke zou zelfs de hoofd-
redacteur, of althans de belangrijkste opsteller van de GvK. kunnen zijn; bij tussenpozen treedt hij alleszins als dusdanig op.
Welnu in de stijl, de thema's, de wijze van argumenteren en in de ‘geest’ van die artikelen vinden we de schrijver van 't Jaer 30 en 't Jaer 70 terug.
In de volkse stijl van 't Jaer 30 releveert Baur o.m. het typische gebruik van stopwoorden, het spelen met plezierige spreuken en spreekwoordvarianten, de alleraardigste verklaringen van spreuken en volksgezegden, de prettige (volks)etymologieën en naamverklaringen, de volkshumor en de krachtpatsersGa naar voetnoot13.. En wat de vorm betreft vermeldt Baur het aanwenden van de verhandeling, de brief, de dialoog, de parabel op zijn Lamennais, de politieke fabel, de vernietigende satire en de meeslepende objurgatieGa naar voetnoot14..
Dit alles vindt men in de artikelen van Geerke terug. Wat de vorm ervan betreft, kunnen we de door Baur bedoelde verhandeling vergelijken met het betoog in stukken als Of de priesters zich met kiezingen mogen bezig houden. (I, nr. 44, blz. 1), ondertekend door Uwen dienaar Geerke; of met Aan Mijnheer Bêta (I, nr. 46, blz. 1 v.), ondertekend door Geerke. Een brief vinden we o.m. in I, nr. 11, blz. 2, ondertekend door Omega en dialogen o.m. in I, nr. 8, blz. 2; I, nr. 14, blz. 2; I, nr. 22, blz. 3; I, nr. 43, blz. 1 v., met telkens Geerke en Gooris, soms ook anderen, als gesprekspartners. De door Baur bedoelde parabel of politieke fabel, kunnen we vergelijken met artikelen als Eene maskarade in China (I, nr. 9, blz. 2v. en I, nr. 10, blz. 2); met Eene legende uit de 19de eeuw (I, nr. 21, blz. 1 v.) door Justus Vanderschole of met Eene parabel (I, nr. 36, blz. 2). In elk van die artikelen treedt Geerke op. Talloos zijn de satirische opstellen of kortere stukjes tegen de politieke vijanden, meer in het bijzonder tegen de liberale journalisten; men zou zelfs kunnen zeggen dat de spot, in een of andere meer of minder bijtende, agressieve, zeer vaak superieure, niet altijd goedlachse vorm, praktisch in geen enkel van Geerkes stukken afwezig is. - Daarmee is de lijst van de punten van overeenkomst lang niet ten einde. Alleen nog dit: evenals in 't Jaer 30 en 't Jaer 70 zijn vele politieke artikelen die een persoonlijke aanval inhouden, met het (al te doorzichtige) kleed van een verhaal of een droom omhuld. Daar we niet over een uitgebreide bloemlezing
beschikken om dit te illustreren, kunnen we daarop hier niet ingaan, evenmin als we de hierboven genoemde, door Baur opgesomde stijlkenmerken hier systematisch kunnen behandelen. Wel zullen we op enkele niet minder overtuigende punten van overeenkomst tussen 't Jaer 30/70 en de GvK. wijzen.
In de eerste plaats wordt in de GvK. de schuilnaam Geerke ongeveer op dezelfde wijze gehanteerd als de naam Djilleke in 't Jaer 30/70Ga naar voetnoot15..
1. Sommige stukken worden met die naam ondertekend:
In 't Jaer 70, nr. 7 (= 317) (donderdag 27 juli 1870) en de twee volgende nummers, telkens op blz. 4, wordt de kiespropaganda Viva S. Sebastiaan! gesigneerd door Djilleke, Vrije Schutter.
Geerke laat tijdens de eerste drie jaren van de GvK. wel 41 maal zijn naam volgen op een artikel; daartoe behoren stukken die normaal van de hoofdredactie uitgaan, zo o.m. in III, nr. 23 (zaterdag 8 juni 1878), blz. 1, een oproep Aan de kiezers, een artikel over twee kolommen.
2. De correspondentie wordt door hen gevoerd:
In 't Jaer 30/70 is er bv. het Spreekkamerke of Spreekhuizeke en de Brievenpost. Onder die laatste titel beantwoordt Djilleke in 't Jaer 70, nr. 5 (= 315) (zaterdag 16 juli 1870) een brief van een correspondent die aan ‘Heer Djilleke’ was gericht.
Het Briefkaske van de GvK. wordt ook door Geerke geleid; dit blijkt o.m. in I, nr. 8 (zaterdag 4 maart 1876), waar hij als volgt inlichtingen vraagt i.v.m. een boek: ‘...wij verzoeken u Geerke hierover bescheid te geven.’
3. Evenals Djilleke treedt Geerke vaak als gesprekspartner op.
Djilleke o.m. in 't Jaer 70, nr. 6 (316) (zaterdag 23 juli 1870), blz. 3: In de fransche kamers.
Geerke o.m. in twee artikelen van I, nr. 8 (zaterdag 4 maart 1876): Met wie men verkeert wordt men vereerd, blz. 2, en Geerke en Gooris, blz. 2 v.
4. Soms komen hun namen in de titel voor.
Djilleke bij nen ouden vriend is de titel van een gedicht in 't Jaer 70, nr. 5 (=315) (zaterdag 16 juli 1970, blz. 2; daaronder staat: ‘Gezongen door Djilleke en zijn volk’.
In de GvK. treffen we o.m. als titel aan: Geerke en Gooris in I, nr. 8 (zaterdag 4 maart 1876), blz. 2 en in I, nr. 14 (zaterdag 15 april 1876), blz. 2; Geerke te Sint-Denijs in I, nr. 30 (zaterdag 5 augustus 1876), blz 2. Dit laatste is ondertekend met: Geerke's Kozen.
5. Beide namen komen zeer vaak in de loop van de tekst voor.
Voor 't Jaer 30/70 is dit voldoende bekend. Een nummer als voorbeeld: 't Jaer 70, nr. 2 (=312) (zaterdag 23 juni 1870), in het artikel Sint Gillis, blz. 2: ‘Djilleke is natuurlijk sint Gillis genegen,...’ en in Kipkap, blz. 3: ‘Djilleke, 't leeft nog, Mijnheer Bara.’ en ‘'t Jaer 30 is ook dood, Djilleke leeft nog.’
Op die wijze verschijnt de naam Geerke ten minste 74 maal in de eerste drie jaargangen van de GvK.
6. Sommige nummers zijn overvloedig van die namen voorzien.
't Jaer 70, nr. 1 (=311) (zaterdag 18 juni 1870) bv. krioelt van de Djillekes. Op blz. 1 komt in het artikel Djilleke leeft nog die naam in de loop van de tekst voor en treedt Djilleke op als gesprekspartner; op blz. 2 wordt het artikel Staat ende inventaris als volgt ondertekend: ‘Geteekend: Djilleke’ en die naam verschijnt in de tekst; op blz. 3 komt de naam voor in de loop van 't Nieuws van de weke.
GvK. I, nr. 8 (zaterdag 4 maart 1876) ziet op die wijze Geerke in drie artikelen verschijnen: zie hierboven nr. 2 en 3.
In de GvK. wordt het register echter verrijkt. Geerke krijgt nl. een tegen- of liever een medespeler in de persoon van Gooris, de ietwat domme of overnaïeve volksmens, tevens de goedzak, die dan optreedt als de welwillende, argeloze gesprekspartner op wie Geerke zijn (politieke) beleringszucht kan botvieren. Zeer vlug wordt Gooris ook het onbewuste slachtoffer van de schrijver van kortere humoristische stukjes, dus het hoofdpersonage van de geestigheden in de volkse rubriek Kluchten of Ditjes en datjes.
In vele artikelen treedt deze Gooris samen met Geerke op (wel 23 maal in de eerste drie jaargangen); in kortere, kluchtige stukjes verschijnt hij ook wel alleen (circa 24 maal in de eerste drie jaargangen). Gooris wordt geen schuilnaam zoals Geerke, maar toch mogen we de stukken waarin hij optreedt, en de door Geerke ondertekende, wel aan dezelfde redacteur toeschrijven.
Nu is het niet onze bedoeling te bewijzen, dat de namen ‘Geerke’ (en ‘Gooris’) door Gezelle zouden zijn bedacht; die kunnen als namen voor volkse types tevoren reeds plaatselijk geschiedenis hebben gemaakt. Ook wordt niet gezegd dat alle stukken waarin
ze optreden, van Gezelle resp. volledig van Gezelle zouden zijn. 't Jaer 30/70 toonde reeds aan hoe de kopij naar bepaalde opiniebladen kan toevloeien. Wat we hier wel willen bewijzen is, dat gedurende de tijd die we onderzoeken, Gezelle in de GvK. achter de stukken van Geerke (en Gooris) moet staanGa naar voetnoot16..
Djilleke hoort vanzelfsprekend in de GvK. niet thuis. Toch duikt hij tijdens die eerste jaren nog even op, nl. in III, nr. 45 (zaterdag 2 november 1878), blz. 3, in een tekstje dat de redactie toevoegt aan een brief van de regelmatige correspondent ‘Een Burger uit Harelbeke’. Die brief handelt over Joorjeken, een Harelbeekse liberaal. Daar lezen we: ‘Het is zeker dat een ieder gaat zoeken in de “Gazette” om te vernemen of Jilleken nog leeft, en of Joorjeken genoegzaam hersteld is om pardon te vragen’. De woorden ‘Jilleken nog leeft’ werden gecursiveerd! - Later, nl. op zaterdag 19 november 1881, zal Djilleke in een van de Leermaren, die door Loquela ondertekend zijn, nog even met al de frisheid van 't Jaer 70 verschijnen. Gezelle schrijft daar, na eerst twee van zijn gedichten te hebben afgedrukt (Van zoo ik kwam mijn steert te kwispelen en Katharina, die heur bloed) zonder te zeggen dat ze van hem zijn: ‘Ik hebbe ten minsten al eene vaste belofte, tegen nieuwdag aanstaande, van Mijnheer den uitgever, - Djilleke leeft nog! - dat hij
mij een bezonder hoekske gaat overlaten, in zijn gazette, om met mijne briefwisselaars nog nader in koutenansie te komen; ...’(VI, nr. 47, blz. 2).
Terloops zij hier ook vermeld dat Mietje Meezekes nog eens ter sprake komt in II, 20 (zaterdag 19 mei 1877), blz. 2, in een geestig stukje uit de rubriek Ditjes en datjesGa naar voetnoot17..
Met Gezelles Brugse krant heeft de GvK. niet alleen de aard en het gebruik van deze schuilnaam gemeen, ook de aard en de titel van enkele rubrieken van de Kortrijkse krant doen denken aan 't Jaer 30/70. Niet in het minst het grote aantal verzamelrubrieken met de typische namen: Kipkap, Ditjes en datjes, Kammelingen, Plukkingen, Van alles wat, Van hier en van daar en Allerhande nieuws.
Onder Kammelingen brengt de redactie vanaf de eerste weken korte, meestal agressieve stukjes samen, vaak in de stijl van Geerke, soms met de naam Geerke in de tekst, af en toe echter ook duidelijk van een andere hand. Onder de titel Ditjes en datjes verschijnen vanaf I, nr. 17 (6 mei 1876) blz. 3, korte humoristische stukjes, die voordien (af en toe later ook nog bv. I, nr. 44 en I, nr. 48) Kluchten heetten. Daarin treffen we vaak Gooris aan, soms Gooris en Geerke en af en toe ook anderen. Kipkap start in I, nr. 27 (15 juli 1876), blz. 3, en schijnt de voortzetting te zijn van Kammelingen. Van alles wat treft men aan in II, nr. 16 (21 april 1877) en daarna, vanaf III, nr. 17 (27 april 1878) vrij regelmatig i.p.v. Kipkap, dat nochtans niet volledig verdwijnt. Een enkele keer heet deze rubriek ook Plukkingen (III, nr. 38, 21 september 1878) of Van hier en (van) daar (III, nr. 45, 2 november; III, nr. 48, 23 november, en III, nr. 53, 28 december 1878). Soms gaat Van alles wat ook samen met Van hier en (van) daar. Allerhande nieuws is slechts sporadisch persoonlijk qua stijl, maar het is de regelmatigste rubriek.
Belangrijk is ook in I, nr. 8 (4 maart 1876) de rubriek Briefkaske; daarin is spraak van een boek dat aan een niet-genoemde lezer reeds tweemaal is toegezonden. ‘Het schijnt dat gij hetzelfde nogtans niet gezien hebt; of zijn onze meldingen wellicht niet toegekomen?... Wij verzoeken u Geerke hierover bescheid te geven. De schrijver van het boek betreurt grootelijks uw stilzwijgen en weet niet wat denken’. Deze zin doet heel sterk vermoeden dat de redacteur
(‘wij’) dezelfde persoon is als ‘Geerke’ en tevens de schrijver van het bewuste boek. Dit Briefkaske blijft echter onmiddellijk achterwege, maar we treffen het weer aan in de eerste maanden van 1877, o.m. in II, nr. 3 (20 januari), II, nr. 5 (3 februari) II, nr. 6 (10 februari) en II, nr. 14 (7 april) in de omgeving van verschillende artikels waarin Geerke optreedt en in de nabijheid van Spooker, over wie verder zal gesproken worden. Het Briefkaske van de GvK. houdt wat de inhoud en de opvatting betreft, ongeveer het midden tussen de Brievenpost en het Spreekkamerke van 't Jaer 30/70.
Redacteur Geerke heeft lang niet al zijn artikelen ondertekend of door middel van de vermelding van de naam Geerke of Gooris, herkenbaar gemaakt.
Als we ons echter beperken tot de artikelen die door Geerke ondertekend zijn, valt het op dat de frequentie van die stukken periodisch aan grote schommelingen onderhevig is. Men krijgt de indruk dat de redacteur er in bepaalde periodes minder prijs op stelde dat zijn identiteit achterhaald werd en dat hij zich in andere op dit punt veel vrijer voelde. Wanneer men de jaren globaal met elkaar vergelijkt, komen deze schommelingen minder tot hun recht dan wanneer men de vergelijking op grond van de frequentie zelf laat gebeuren.
Hier volgt een overzichtelijke tabel voor de eerste vier jaren, met het aantal van de artikelen of rubrieken a) die door Geerke ondertekend zijn, b) waarin Geerke voorkomt in de tekst, c) waarin Geerke en Gooris samen optreden en d) waarin Gooris alleen aanwezig is.
a | b | c | d | totaal | |
---|---|---|---|---|---|
Jg. I (1876) | 17 | 30 | 15 | 10 | 72 |
Jg. II (1877) | 17 | 14 | 4 | 5 | 40 |
Jg. III (1878) | 7 | 6 | 4 | 9 | 26 |
Jg. IV (1879) | 14 | 5 | 1 | 10 | 30 |
In de eerste twee jaren tekent Geerke telkens 17 maal met zijn ‘bekende’ schuilnaam. Dit gebeurt als volgt: 1 maal in I, nr. 7 en daarna 16 maal vanaf de 33ste week van het eerste jaar; 7 maal gedurende de eerste 15 weken van het tweede jaar en 10 maal vanaf de 35ste tot de 49ste week. We mogen dus zeggen dat de redacteur zich vanaf 26 augustus 1876 (I, nr. 33) tot 14 april 1877 (II, nr. 15) bijzonder veilig voelde als journalist. Betekenisvol is
hier ook het feit dat deze periodes samenvallen met het optreden van het Briefkaske, dit treffen we aan in I, nr. 8 (Geerke ondertekent in I, nr. 7), II, nrs. 3, 5, 6 en 14 en met het gebruik van de schuilnaam Spooker (II, nr. 7, II, nr. 11 en II, nr. 13).
Vanaf 21 april tot 25 augustus 1877 schijnt de redacteur er geen prijs op te stellen als Geerke ‘herkend’ te worden. Hield dit verband met de ups en downs van zijn karakter?... of met de politieke omstandigheden en de venijnigheid van de liberale redacteurs? Indien er geen derde verklaring is, lijkt deze laatste wel het meest voor de hand te liggen. Immers, al bleven de aanvallen op Gezelle ook vóór die datum niet achterwege, eerst vanaf 17 februari 1877 wordt de onderpastoor van de O.-L.-V.-Kerk praktisch iedere week in de liberale bladen onder vuur genomen en op 21 april 1877 gebeurt in De Westvlaming de officiële ontmaskering, waarover later. Vanuit Brugge zou men toen wel een vermanend of waarschuwend seintje hebben kunnen geven.
In verband met dit al dan niet ondertekenen met de signatuur van de meester, is het van belang te weten dat heel wat naamloze of met andere pseudoniemen ondertekende bijdragen zonder enige twijfel van Geerke zijn. Soms verschuilt de redacteur zich in die stukken achter een al te doorzichtige sluier. In I, nr. 9 (11 maart 1876) bv. verschijnt het artikel Al wandelen, niet ondertekend, maar duidelijk van een vertrouwd redacteur, en in de stijl van Geerke. Het handelt over soldaten die hij tijdens een wandeling in de stadGa naar voetnoot18. had horen vloeken. Daarop reageert een zekere Alpha in de liberale krant La Constitution. In de GvK. I, nr.11 (25 maart) verschijnt dan een brief gericht aan de ‘Heer Opsteller’, die als volgt begint: ‘La Constitution van zondag laatst antwoordt op mijnen artikel van over veertien dagen, wegens... Volgens zekeren Heer Alpha zou ik geschreven hebben,...’ En die briefschrijver tekent dan Omega. Uit zijn eerste artikel en uit zijn stijl blijkt duidelijk dat de briefschrijver redacteur is. Hij veinst echter een (toevallige) correspondent te zijn en kiest een toevallige schuilnaam: Omega staat tegenover Alpha. Dit zijn dingen die we van Djilleke verwachten en die we enkele jaren later in de GvK. zullen terugvinden in artikelen die reeds lang met zekerheid op naam van Gezelle staan. We komen hierop terug wanneer we uitvoeriger zullen handelen over Gezelles neiging om zich als redacteur verbor-
gen te houden, maar ook de beschouwingen die hier onmiddellijk volgen, illustreren het.
B. Andere schuilnamen.
De redacteur die zich in de GvK. (ook in De Vryheid, zoals we zullen zien) doorgaans Geerke noemt, en die zich daar enkele jaren later als Loquela zal openbaren, heeft tussendoor een hele reeks schuilnamen gebruikt. We laten ze hier volgen (de reeks is voorzeker niet volledig) en gaan op enkele wat dieper in. Alle kunnen de neiging van de redacteur om zijn identiteit verborgen te houden, helpen illustreren, maar ze tonen tevens aan dat die redacteur zich tamelijk vrij beweegt in die Kortrijkse krant, wat in de richting van Gezelle kan wijzen. Sommige zijn daarenboven een positief argument ten voordele van de stelling dat Geerke niemand anders dan Gezelle kan zijn.
Zoals de redacteur over wie we het hebben, zich in een antwoord aan Alpha terloops eens Omega noemt, zo tekent hij op zaterdag 4 augustus 1877, in een antwoord op Balthazar, de Kortrijkse correspondent van De Westvlaming, met Melchior (II, nr. 31, blz. 2). Intussen is Gezelle op 21 april van dat jaar, mede door Balthazar, in De Westvlaming zeer nadrukkelijk als opsteller van de GvK. en tevens als Geerke ontmaskerd. Van dan af zien we de schuilnaam Geerke lange tijd niet meer onder de artikelen staan, maar Balthazar heeft het wel bijna week na week over Guido en Geerke. Daarop wordt nooit door Geerke gereageerd en de naam Balthazar treffen we tussen 21 april en 4 augustus slechts éénmaal aan, nl. op zaterdag 23 juni (II, nr. 25), en dan nog in een niet zo vijandig verband. In het artikel van 4 augustus heeft die Melchior het trouwens niet over de aanvallen van Balthazar tegen Geerke, maar enkel over iets dat de liberale journalist in De Westvlaming over de bedevaart van de Bosseniers had geschreven.
Op zaterdag 5 februari 1876 (I, nr. 4) worden twee kortere artikelen (Eerbied voor de religie en 't Is vele weerd! blz. 3) met Jan Vanoverdebergen ondertekend. In een ervan komt de naam Geerke tweemaal voor en in het andere gebruikt de schrijver de uitdrukking ‘De helft en meer dan de helft der moeilijkheden komt voort uit een misverstaan of een kwalijk vatten’. Diezelfde spreuk ontmoeten we een jaar later als ‘De helft en meer dan de helft van de kweersten komt bij misverstaan, zegt het spreekwoord’ in een artikel dat door Spooker wordt ondertekend (Misverstaan? in II,
nr. 7, zaterdag 17 februari 1877, blz. 1 v.; eerste zin). Maar er is meer. In de rubriek Kammelingen is vaak spraak van de ‘Ultramontains’ (bv. I, 1, blz. 2), ook de naam Geerke vinden we daarin (bv. I, nr. 3, blz. 3). Geerke was dus vertrouwd met die naam, en dat hij terloops, in een schuilnaam, het als scheldnaam bedoelde etiket ‘ultramontain’ in gunstige zin durft hanteren, moet ons niet verwonderen: hetzelfde gebeurt met bv. ‘papist’ of bij de liberalen met ‘geus’.
Bij het verschijnen van de liberale krant De Straal schrijft de redacteur met de typische stijl in de GvK. Eene legende uit de 19ste eeuw (I, nr. 21, zaterdag 3 juni 1876, blz. 1 v.). Hij ondertekent: Justus Vanderschole. In deze naam mag men wel een zinspeling zien op de talloze aanvallen die in die tijd tegen de Kortrijkse liberale scholen (de school uit de ‘Vuilstrate’) worden gericht.
Een samenspraak tussen Geerke en Gooris in I, nr. 37 (zaterdag 23 september 1876), blz. 3, wordt door Carlo Stock ondertekend. De gesprekspartners zijn beiden lid van de Katholieke Burgerkring, zoals Gezelle trouwens. In de loop van de tekst komt de volgende zin voor: ‘...(dat) is een raadselke van tirlomtadselke, op zijn Kortrijksch gezeid’. Twee weken later schrijft de opsteller van Kipkap (Geerke) in de GvK.: ‘Dat is 't raadselke van tirlomtadselke, zou Stock zeggen’ (I, nr. 39, zaterdag 7 oktober, blz. 2), en Stock is betekenisvol gecursiveerd.
Andere toevallige schuilnamen van de redacteur die doorgaans met Geerke ondertekent, zijn Een lid van den Burgerkring, Ik-Geerke, Ik niet, misschien ook Burger S, en ten slotte Spooker en Dat spook van 21 jaar. Over deze twee laatste een woordje meer, want we weten hoe Gezelle enkele jaren vroeger de schuilnaam Spoker tot de zijne had gemaakt.
In de tweede jaargang komen twee artikelen voor die met Spooker werden ondertekend (Misverstaan? in: II, nr. 7, zaterdag 17 februari 1877, blz. 1 v. en Gij slaat den bal mis in: II, nr. 11, zaterdag 17 maart 1877, blz. 1); in beide treedt Geerke op, en, alsof dit nog niet genoeg was als knipoogje in de richting van de ingewijden, twee weken later ondertekent hij een artikel (Een Bezoekske in: II, nr. 13, zaterdag 31 maart 1877, blz. 2) met Geerke, Dat spook van een en twintig jaarGa naar voetnoot19.. Tenslotte laat hij zich in Kipkap
van II, nr. 43 (zaterdag 27 oktober 1877, blz. 2) nogmaals ontvallen: ‘Ge weet misschien dat Geerke een spook is, dat nog al somtijds iets betrapt’. Het artikel is door Geerke ondertekend.
Er is echter een moeilijkheid i.v.m. deze laatste schuilnaam. De redacteur van de GvK. spelt het woord spoker met dubbele o, en we weten dat Gezelle zijn gelijkluidende schuilnaam met één o-teken schreef. Deze moeilijkheid wordt echter een argument pro zodra we weten dat juist Gezelle in die jaren moeilijkheden had met de spelling van o.m. de o-klank in open lettergrepen.
In 1866 schrijft Gezelle het woord ‘doolaards’ (De doolaards in Egypten) in RdH. met dubbel o-teken; maar in de uitgaven in boekvorm uit de jaren 1871 en 1879 met een enkele o, in 1897 weer met twee. Met het woord kropen had hij erger gehaspeld: in RdH. van 1866: kroopen, in de boekuitgave van 1871: kropen, in de zogn. 4de druk van 1879: kroopen en tenslotte in de uitgave van 1897 opnieuw: kropenGa naar voetnoot20..
In 1874 schrijft Gezelle aan Duclos tamelijk uitvoerig over de moeilijkheid van de spelling met ee of oo. En dat hij er zijn eigen opvatting op nahield, blijkt duidelijk uit het volgende: ‘Wel, wij hebben zoo lang aan dat latijnsche throon, rooze en Roomen geknabbeld dat er een echt en eigene Vlaamsche klank in gekomen is, waarom en mag hij er niet in blijven?’Ga naar voetnoot21.. Volgens de grammatica moest immers in open lettergrepen wat men de zachtlange o noemt, enkel (loven, stoven) en de scherplange o (boonen, loonen) dubbel geschreven worden. De door Gezelle genoemde woorden zijn aan het Latijn ontleend, en in die woorden werd de klinker als zachtlang beschouwd. In Vlaanderen echter, zo schrijft De Bo, werden die woorden met scherplange o uitgesprokenGa naar voetnoot22.. Gezelle spelde ze dus volgens de Westvlaamse uitspraak (rooze, Roomen enz.).
Het woord spook hoort niet in die reeks thuis; in 1866 had Gezelle het trouwens in RdH. ook met één o gespeld en het in 1871, 1879 en 1897, in de volgende uitgaven van die tekst, zo gelatenGa naar voetnoot23.. Maar
dit neemt niet weg dat het woord hem in moeilijkheden kon brengen. Immers bij Franck-Van Wijk-Van Haeringen (Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 's-Gravenhage 1949, s.v., zie ook het suppl.) wordt bij spook het volgende opgemerkt: ‘Een moeilijke woordgroep, wsch. door ontl. verbreid; sommige dial. vormen hebben õ, andere kunnen, als ze klankwettig zijn, ô uit au hebben, andere wgerm. ô;...’, en J. Vercoullie stipt in zijn Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal (Gent 19233) bij dit woord aan dat de oorsprong ervan onbekend is.
In de GvK. hadden de redacteurs hun spelling aan de algemeen gangbare aangepast. Dat degene die we hier voor Gezelle aanzien, het met tegenzin had gedaan, blijkt uit een verhandeling uit het jaar 1879, die - mede omdat ze zo helemaal in de lijn van Gezelles sedert lang bekende opvattingen ligt - aan hetzelfde Geerke of een geestesgenoot van hem moet worden toegeschreven. In dat artikel wordt naar aanleiding van sommige maatregelen die door de liberale regering waren genomen, een ‘geschiedenis’ van de spellingsstrijd geschetst en een pleidooi gehouden voor de ‘Vlaamsche spelling’. ‘Zou men niet mogen zeggen dat de spelling der twee aa, uu en ij, eene protestantsche, eene geusche spelling is? Dewijl het nu voor de tweede maal is dat zij gebruikt wordt om de Vlamingen te protestantiseren en te vergeuzen. Wij bekennen dat wij in onze gazette die spelling sedert haar opkomen over vier jaar tot nu toe, en zelfs in dit artikel, gevolgd hebben. / Zouden wij niet beter doen van nu, voor goed en voor altijd, aan die Hollandsche spelling te verzaken, die schijnt zoo eene politieke rol te spelen in ons België? Zouden wij nu niet beter doen van terug te keeren tot de echt Vlaamsche, zoo als zij, in de jaren veertig, door de heeren David, Conscience en anderen nog die met hun daarin samenwerkten, op zulke goede voeten gesteld en geregeld wierd?’Ga naar voetnoot24.. Ook al zou dit stuk niet van Gezelle zijn, dan vertolkt het toch zijn mening. In een tekstje dat in juni 1889 verschijnt en gewijd is aan een Vlaamse plakbrief uit Frans-Vlaanderen, heeft hij het o.m. over de spelling die daarin gebruikt wordt. We lezen: ‘Van de ae voor aa, daarvan en moete ik niet spreken: aa en kunnen de Fransche Vla-
mingen niet zien noch geluchten. En 'k en geef ze geen ongelijk!’Ga naar voetnoot25. In 1889!
Dat Gezelle, die er enerzijds graag zijn eigen spelling zou hebben op na gehouden en anderzijds niet zeer beslagen was in de spellingsvoorschriftenGa naar voetnoot26., bij een door de krant opgelegde overschakeling, met de gangbare spelling moeilijkheden kon krijgen, ligt dus wel voor de hand. Trouwens de naam Gooris zal hij tientallen keren met dubbele o, maar tenminste tweemaal met enkele o spellen, nl. in I, nr. 6 (zaterdag 19 februari 1876) blz. 2 en in VI, nr. 8 (zaterdag 19 februari 1881), blz. 3. Spooker mogen we dus gerust als Spoker lezen, en als we dan weten dat Spoker ontegensprekelijk dezelfde persoon is als Geerke, kennen we tevens Geerke.
Het grote aantal namen waarachter de belangrijkste redacteur van de GvK. tijdens de eerste jaren schuilgaat, is op zichzelf reeds de aandacht waard. Een paar jaren later immers zien we dat de opsteller van de culturele artikelen in diezelfde krant, op dezelfde wijze van naam verandert en al te doorzichtig verstoppertje speelt achter toevallige etiketjes. Die redacteur staat reeds langer als Gezelle bekend. Hij speelt daar dus gewoon het spel van Geerke verder.
In III, nr. 18 (zaterdag 4 mei 1878) blz. 2 schrijft een zekere V.v.M. een cultureel artikel over O.L.V. ter Ringen. Daarin worden enige strofen uit Gezelles gedicht Hoe snel zijn honderd jarenGa naar voetnoot27. afgedrukt. De wijze waarop V.v.M. dit aankondigt, is veel-
zeggend: ‘Daar zal zondag-, maandag- en dijsendagavond, 5, 6 en 7 Mei, in en omtrent de capelle [van O.L.V. ter Ringen], een nieuw jubiléliedtje gehoord worden, opzettelijk te dier intentie gemaakt en gezongen, door de leden van de congregatie van O.L.V., in het klooster tot Amerlincks. // Hier volgen eenige clausekes van het liedtje, dat ik al hooren zingen hebbe, bij bezondere gunste:...’.
Een week later, nl. in III, nr. 19 (zaterdag 11 mei 1878), blz. 2 verschijnt het artikel Ringen Impasse. De schrijver stelt het voor alsof hij het artikel O.L.V. ter Ringen van V.v.M. gelezen heeft, maar niet met alles akkoord gaat en daarom een brief naar de uitgever stuurt om het artikel aan te vullen. Er was veel volk op de viering, zegt hij daarin, en ‘het liedtjen heeft alderbest gelukt, tot groote voldoeninge van dichters, zangers en horkers,...’ en hij besluit: ‘Heer uitgever, gij zult mij komen te vragen wie ik ben, die dat altemale nagegaan hebbe, ik zou 't u zeggen, maar Mr. V.v.M. zou het kunnen te weten komen en hij zou mij een proces aandoen, // (ondertekend) Merci Pratique’.
De volgende week (III, nr. 20, zaterdag 18 mei 1878) verschijnt het artikel De Dardane, weer in briefvorm en weer van Merci Pratique. De correspondent besluit deze brief op een even schalkse wijze. Dit woord ‘Dardane’, zegt hij, ‘zal verloren geraken is 't dat gij altemets geen plaatske en verleent, heer uitgever, in uwe gazette, aan... - Aan wien?
Merci Pratique’.
Dit laatste artikel werd door L. Slosse in zijn convolutenGa naar voetnoot28. geklasseerd bij Gezelles artikelen die in de jaren 1880-1884 in de GvK. verschenen waren (nl. Leermaren en Vraagveisterke). Slosse beschouwde dus Merci Pratique als een van Gezelles schuilnamen, en... hij kon het weten. Trouwens we hebben het getuigenis van Slosse niet nodig om te weten dat het artikel O.L.V. ter Ringen van Gezelle moet zijn. Wie anders zou strofen kunnen publiceren uit het lied Hoe snel zijn honderd jaren nog voor het verschenen was? Iedereen, behalve Gezelle, zou trouwens de naam van de schrijver hebben vermeld. De wijze waarop Merci Pratique in Ringen Impasse op V.v.M. reageert, is alleen te verklaren door het feit dat V.v.M. dezelfde is als Merci Pratique, en alleen als we dit
weten, verstaan we zijn speels verstoppertje-spelen aan het einde van de twee laatste artikelen.
Het spel dat Geerke vanaf 1876 in de GvK. gespeeld heeft, wordt vanaf 1878 gewoon voortgezet door Gezelle. Omdat Geerke nu eenmaal niemand anders dan Gezelle was!
II. Stijlkenmerken
Daar we niet over een uitgebreide bloemlezing van artikelen uit de GvK. beschikken, kunnen we hier bezwaarlijk aan de hand van een nauwkeurige stijlanalyse Gezelles auteurschap bewijzen. We beperken ons derhalve tot enkele opvallende en gemakkelijker hanteerbare stijleigenaardigheden.
1. Gezelliaanse tweeledigheden.
Gezelles taal wordt gekenmerkt door haar eigen twee- en drieledigheden. We kiezen hier een duidelijk type (op en neer; hier en daar) en zullen naast paradigmata uit zijn genaamtekende teksten, enkele uittreksels uit de door Geerke in de GvK. geschreven artikelen plaatsen.
a. Uit Rijmsnoer (Dundruk, dl. 2, blz. 584):
Uit het onlangs ontdekte DerschersliedjeGa naar voetnoot29., dat volledig, tien strofen lang, op de herhaling van ‘op ...neêr’ gebouwd is:
Uit het artikel Wie schryft er 't jaer 30 in 't Jaer 30 van 20 mei 1865:
‘- Wie schryft er 't Jaer 30, zeg-je?
- Komt kykt, maer niet te by, en gy zult zien, wie dat er draegt, en wie dat er pompt, en wie dat er, leere op, leere af, slinks en rechts, ...speit’.
Uit Gelegenheidspoëzie (Dundruk, dl. 3, blz. 8 en blz. 9):
b. In de GvK. I, nr. 23 (zaterdag 17 juni 1876), blz. 2, uit het artikel Leugens of dommigheden. - Kiest., waarin Geerke optreedt en dat geschreven is ter gelegenheid van het verschijnen van het eerste nummer van de liberale krant De Straal. Het stuk proza gaat er, helemaal op z'n Gezelles, in verzen over en deze luiden als volgt:
In de GvK. II, nr. 40 (zaterdag 6 oktober 1877), blz. 2, uit het artikel Groot nieuws, dat in de stijl van Geerke is gesteld:
...de liberalen hebben besloten van oppositie te maken tegen de kaloten alhier, aldaar en alginder.
In de GvK. II, nr. 43 (zaterdag 27 oktober 1877), blz. 2, uit het artikel Kipkap, ondertekend door Geerke:
't Was van die papen alhier, van die jesuieten aldaar, van die kaloten alginder.
In de GvK. II, nr. 51 (zaterdag 22 december 1877), blz. 1, uit het artikel Socialiste vergadering, waarin Geerke optreedt:
De Gazette van Kortrijk, die gazette alhier, en aldaar, en alginder, heeft schrijvers...
In de GvK. III, nr. 17 (zaterdag 27 april 1878), blz. 2, uit het artikel Van alles wat, waarin gehandeld wordt over de liberale krant La Constitution. Gooris treedt op in de tekst en De Westvlaming XVI, nr. 53 van zaterdag 4 mei, blz. 2, plaatst het stuk. op naam van Geerke.
Men ging in beroep gaan; men ging hier, men ging daar; en als 't al uitkomt, ‘La Constitution’ gebaart van geen eentje,...
En dan een paar jaar later in dezelfde GvK. uit een stuk waarvan we op grond van nog andere bewijzen weten dat het van Gezelle is. In de Leermaren van VI, nr. 21 (zaterdag 21 mei 1881), blz. 2, heeft Loquela het over de prijsvraag die door de Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde te Mechelen uitgeschreven is voor de beste verzamelingen van oude Vlaamse liederen. Loquela zal meedoen met de hulp van de Kathrientjes en van Rafaël De BoGa naar voetnoot30., want:
't Gene één op zijn eigen niet en kan velen kunnen 't te samen, en, prijs op, prijs neêre, 't en kan nooit geen kwaad doen goede oude liedtjes weêrom zingbaar en volksgemeen te maken,...
2. De uitdrukking ‘Van Caïphas naar Pilatus’.
Geerke gebruikt in de GvK. vaak de uitdrukking Van Caïphas naar Pilatus i.p.v. de algemeen bekende Van Pontius naar Pilatus. We troffen ze aan in:
I, nr. 34 | (zaterdag 2 september 1876), blz. 2, in artikel Geuzeschikkingen op de kieswet (blz. 1 v.), ondertekend door Geerke. |
I, nr. 36 | (zaterdag 16 september 1876), blz. 1, in artikel Eene geuzenvergadering (blz. 1 v.), niet ondertekend, maar in de stijl van Geerke. |
II, nr. 42 | (zaterdag 20 oktober 1877), blz. 2, in artikel De katholieke Burgerkring (blz. 2), ondertekend door Geerke, Lid van den Katholieken Burgerkring. |
III, nr. 22 | (zaterdag 1 juni 1878), blz. 2, in artikel Ze gaan lutteeren! (blz. 2), niet ondertekend, maar in de stijl van Geerke. |
III, nr. 45 | (zaterdag 2 november 1878), blz. 3, in feuilleton Levaart! Levaart! (blz. 3), niet ondertekend, maar in de stijl van Geerke. |
III, nr. 46 | (zaterdag 9 november 1878), blz 2, in artikel Likwidatie (blz. 2), niet ondertekend, maar in de stijl van Geerke. |
V, nr. 9 | (zaterdag 28 februari 1880), blz. 1 v., in het artikel dat als titel draagt Van Caïphas naar Pilatus; het is door Geerke ontekend. |
Op het eerste gezicht schijnt het gebruik van deze uitdrukking niet met Gezelles taalkundige opvattingen te stroken. De auteur wijst immers een over het algemeen door Gezelle geliefde allitererende vorm voor een meer logische van de hand. Daar komt nog bij dat we in de GvK. eenmaal de authentieke vorm Van Pontius naar Pilatus vonden en deze keer in een stuk dat zeker van Gezelle is, nl. in de rubriek Onze Lieve Vrouwe Kerke tot Kortrijk in V, nr. 13 (zaterdag 27 maart 1880), blz. 2Ga naar voetnoot31.. Ook in 't Jaer 30 V, nr. 27 (zaterdag 27 juni 1868) in de rubriek 't Nieuws van de weke (blz. 3), komt de uitdrukking in haar geijkte vorm voor.
Maar wat aanvankelijk op een argument tegen Gezelles auteurschap zou kunnen lijken, wordt een stevig bewijs pro. Immers in RdH. I, nr. 18 (31 maart 1866), blz. 139, schrijft Gezelle in zijn Dagwijzer over April en de Verzenderkesdagen. Daarin lezen we letterlijk: ‘De Christene lieden hebben zoo 't behoort een Christelijk gedacht daaraan geknoopt [nl. aan het typische gebruik op de “Verzenderkesdagen”] dat wel het opteekenen weerd is, te weten dat Christus, omtrent die dagen, van Annas naar Caïphas, van Pilatus naar Herodes, en van Herodes weêr, met een zotskleed aan, naar Pilatus verzonden is geweest, en niet van Pontius naar Pilatus zoo de Waals zeggen, dwaas genoeg!’. Deze tekst wordt veel later, nl. in de GvK. van zondag 5 april 1891, blz. 1, weer letterlijk overgenomen onder de titel April. Bijgevolg mogen we besluiten dat Gezelle zijn leven lang de uitdrukking Van Caïphas naar Pilatus als de juiste heeft beschouwd. De enkele hierboven vermelde uitzonderingen kunnen daar geen afbreuk aan doen. Ze wijzen er misschien wel op, dat Gezelle, tegen zijn theoretische overtuiging in, met de geijkte (Franse) vorm toch meer vertrouwd was.
3. Ingelaste rijmpjes en versfragmenten.
Gezelle heeft de gewoonte zijn proza met spreuken, rijmpjes, zelfs met langere fragmenten in versvorm te doorspekken, of zijn tekst organisch in poëzie te laten overgaan. We denken hier niet alleen aan bv. zijn Goddelijke beschouwingen en zijn Kerkhofblommen, maar ook aan talloze artikelen uit 't Jaer 30Ga naar voetnoot32. en vooral aan zijn brochuurtje over J. Van Dale uit het jaar 1881Ga naar voetnoot33., toen dus de GvK. aan haar zesde jaargang toe was.
Geerke doet hetzelfde in zijn Kortrijkse krant.
4. Overvloedige cursivering van woorden en zinnen.
Gezelle heeft de gewoonte in zijn politieke en andere prozageschriften, af en toe zelfs in zijn verzen, woorden waarop hij de aandacht wil vestigen of die hij een speciale betekenis wil geven, te onderstrepen. Elke bladzijde uit 't Jaer 30/70 bewijst dat.
Deze gewoonte is uiteraard niet uitsluitend eigen aan Gezelle, maar wel de wijze waarop hij van de cursivering gebruik maakt. Hij doet het nl. overvloedig, en men krijgt de indruk dat hij ononderbroken met zijn innerlijk oor naar de volle resonantie van de woorden ligt te luisteren en vreest dat de lezer sommige zwakkere bijtonen zouden ontgaan.
Vrijwel alle artikelen van Geerke illustreren die neiging.
5. Het spelen met woorden en eigennamen.
De wijze waarop Gezelle de woorden beluistert, brengt mee dat die woorden bij hem allerlei associaties oproepen, associaties die hem dan tot een vaardig, soms humoristisch, vaak hekelend, ook wel eens tot een naïef woordenspel verleiden. Vooral zijn spitsheid in het spelen met eigennamen bewijst hem in zijn politieke artikelen goede diensten. Daar komt het er immers op aan de lachers aan zijn kant te hebben. Ook de lachers die maar weinig eisen stellen.
a. Volksvertegenwoordigers worden in 't Jaer 30 (Dundruk, dl. 4, blz. 238) ‘volks-ver-tegen-woorders’ d.w.z. mensen ‘die tegen 't woord en de stemme van 't volk stemmen’. De wijze waarop de
dichter tijdens zijn Roeselaarse tijd reeds met de naam van de heer Vanderhaeghen en diens drukkersleuze gespeeld had, is bekendGa naar voetnoot34.. In het gedicht In de kamers!, dat in zijn Brugse tijd ontstaat, heeft hij er zelfs een procédé van gemaakt (Dundruk, dl. 4, blz. 556 v.):
en verder ‘Peereboomt’, of - met een moderne woordkruising - ‘Antwerpembêteert’ men er.
Niet altijd trouwens wordt dit woordenspel met vijandige bedoelingen bedreven. In de Gelegenheidspoëzie treffen we heel wat onschuldiger voorbeelden aan. De naam Blanca Valcke laat hem toe zowel met blank als met valk te spelen (Dundruk, dl. 3, blz. 121 v.). Bruiloft te Deerlijk vangt met de volgende regel aan: ‘Een deerlijk dingen is't, alleen op 't ijs // gaan schaverdijnen!’ (ibidem, blz. 142). De plaatsnaam Beieren doet hem denken aan ‘Bei'ren, die, lijk peerlen schoon, // staan (te) blinken...’ (ibidem, blz. 203). Kapelmeester Rafaël De Bo vergelijkt hij met Mozart om te kunnen schrijven ‘al spelen op uwe orgeldoze, // met uwen art wint geld lijk moze!’ (ibidem, blz. 606). Deken Coucke doet hem denken aan ‘koeken en taarten’ (ibidem, blz. 724), Arents van Berteghem aan een ‘arend’ (ibidem, blz. 757), pastoor De Haene aan de kraaiende haan (ibidem, blz. 760) en de naam van zuster Seraphina, die Palmyra Dewolf heet, inspireert hem voor een heel lang gedicht (ibidem, blz. 797-801)Ga naar voetnoot35..
In de GvK. speelt Geerke uiteraard minder vriendschappelijk, maar niet minder overvloedig met de namen van zijn politieke vijanden of met dingen die met hen verband houden. In de naam van de liberale krant De Straal hoort hij de dialectische betekenis van ‘stralen’, nl. ‘steken’ (zie hierboven, blz. 75). De liberale school-
inspecteur De VreeseGa naar voetnoot36. wordt er door Geerke van verdacht in die krant te schrijven. Ontelbare keren wordt die verdenking geuit. Een ditmaal niet onaardige naamomspeling laat Geerke toe het met voldoende vaagheid te doen. Schrijvend over het ‘hoogdravend vlaamsch’ en de ‘schoolmeesters stijl’ van De Straal, gaat hij verder: ‘En de reden waarom die gazette in zulk een stijl geschreven was, was de vreeze, zoo als men zei, de vreeze van zekeren strabbantigen geletterde, die peisde dat hij voor geen stralende verstand meer zou aanzien worden, indien hij moest schrijven om verstaan te zijn’Ga naar voetnoot37.. ‘De vreeze van aalmoezen te moeten geven in de kerk, maakt zeker dat M. de schrijver van de Straal niet stijf kerkachtig is. // Ja de vreeze! de vreeze! zwijgt van de vreeze!’Ga naar voetnoot38.. Een week later citeert Geerke de fabel van de ezel met het leeuwevel en Pier de molenaar, die door Marnix (De Vreese) in De Straal was afgedrukt, en hij voegt erbij: ‘Heeft Marnix de vreeze niet van dat fabelken aan hem toegepast te zien? //...// 'k Zegge: de vreeze, en met reden; want dat men Marnix dat geuzevel afstropte, het zou genoeg te zien zijn, wie er onder zit; en 't ware te vreezen dat Pier hem ook wel zou weder naar zijnen molen jagenGa naar voetnoot39.. In datzelfde nummer verschijnt een recht van antwoord van D. De Vreese; daarin schrijft de inspecteur dat hij, in strijd met wat de week tevoren in de GvK. werd gesuggereerd, niet in De Straal schrijft. Dit belet echter niet dat Geerke, bijna twee jaar lang, onvermoeid en bijna in elk nummer, verder speelt met de naam De Vreese. En soms helemaal niet onaardig, bv. ‘Geerke verzekert dat de vreeze onder de schrijvers van “de Straal” is: de vreeze van hun geuzenkindje te zien ziek worden en doodgaan’Ga naar voetnoot40..
Het meest roemruchte slachtoffer van dit geliefd spel is echter Jules Coucke, medestichter en voorzitter van de Kortrijkse liberale
associatieGa naar voetnoot41.. Aanvankelijk heeft Geerke het - en de allusie zal geen enkel Kortrijkzaan ontgaan zijn - over koekebrood, pannekoeken, heetekoeken, peperkoek, zoetekoeke, wat later, in een andere richting, over koekenheere, wat hem dan op klavervrouwe brengt voor de bazin van de herberg waar de liberalen vergaderen; die zullen daar dan ook - in de terminologie van Geerke - van dan af ononderbroken smausjassen, om beurten is koeken of klaveren troef. Tussendoor laat hij Jules Coucke zelfs oude koeien uit het klaverstuk halen. En dat spel duurt jarenlang ononderbroken voort.
Iemand die steeds Adolf Gaze wordt genoemd, treedt te Kortrijk op als voorvechter van de liberalen. Op een of andere wijze zou hij betrokken zijn geweest bij een poging om een liberale school op frauduleuze wijze van gas te voorzien. Uitstekende gelegenheid voor Geerke om herhaaldelijk over ‘goedkoop of profijtig gas’ te spreken en Adolf Gaze voorstellen te laten indienen i.v.m. de stadsverlichting, want hij heeft de ‘gaz voor nieten’. Terloops mag hij dan ook wel eens ‘licht’ brengen in moeilijke problemen en bij verkiezingen kan hij - zinspelend op de gasleiding - van Geerke ook wel een ‘gazebuize’ krijgen. Tussendoor laat deze de lezer ook eens bij Madame Gaze om inlichtingen gaan.
Niet altijd is dit woordenspel even spitsvondig, maar het is wel omdat hij zijn pappenheimers kent dat Geerke het aandurft de naam van Juffrouw Waelput steevast W...aelput te spellen, over ‘g...ezel Vanbeveren’ i.p.v. over ‘gezel Vanbeveren’ te spreken en van de heer Lust te zeggen dat hij alles heeft wat zijn hart lust. Soms zal Geerkes spitsheid echter wel effect, vermoedelijk zelfs politieke gevolgen hebben gehad. Toen nl. baron Ruzette door de liberale regering als gouverneur van West-Vlaanderen werd afgezet en vervangen door de liberaal Heyvaert, heeft de redacteur van de GvK. de strijd meegestreden. Heel vlug duiken dan woordspelingen op als ‘Hij vaart wel’, telkens met de nodige cursivering; maar daar blijft het niet bij. Heyvaert sprak, naar het schijnt, zijn naam op z'n Frans uit, dus als Hévard, en dit deed de eeuwige spoker denken aan levaart, dat, ook levaard gespeld, in 't Zuidnederlands ‘verse haring’ betekent. Van dan af wordt er dan ook overal levaart verkocht en ruikt heel West-Vlaanderen naar die vis.
6. Het vermelden van lichaamsgebreken of typische eigenaardigheden, ook het nabootsen van de spreekgewoonten van zijn slachtoffers.
We kennen de gewoonte van Gezelle om lichaamsgebreken te releveren of om de uitspraak of het woordgebruik van anderen na te bootsen. Een sprekend voorbeeld is het jeugdgedicht over koster Gulielmus (Dundruk, dl. 3, blz. 736 vv.). In 't Jaer 30 doet hij een kok over téolosie spreken (ibid., dl. 4, blz. 351), en de rijke, dus Franssprekende Brugse burgers laat hij, wanneer hun zoon ‘in 't lot gevallen’ is, zeggen: ‘Qui le remplacera?’, en hij gaat verder: ‘'t Is nochtans eene importante questie, dat remplacement,...’ (ibid., dl. 4, blz. 453). In het gedicht Alle viere! (ibid., dl. 4, blz. 560 v.) maakt hij ons op die wijze kenbaar welke liberalen hij op het oog heeftGa naar voetnoot42..
In de GvK. wordt de socialist Van Beveren als volgt beschreven: ‘...op vele plaatsen groeit zijn hoofd door zijn haar!’... ‘Maar dat wezen moet ge zien! 'k en hebbe nog nooit in geen eene kerk zulk een kruiswegjode geschilderd geweten. Benjamin is precies geen model, maar hij heeft nog niet bij Van Beveren! Enfin een remedie tegen de liefde!’Ga naar voetnoot43.. Een paar weken later wordt dezelfde getypeerd met: ‘Die lange mageren van ten anderen keer, met zijn aardig hoof (sic!), en zijn leelijke taute?...’Ga naar voetnoot44.. Ook de fouten door de Franssprekende (liberale) Kortrijkzanen gemaakt, worden opgerakeldGa naar voetnoot45., maar bovenal wordt de plechtstatige en geleerde taal van de redacteur(s) van De Straal nagebootst. Zo o.m. in een antwoord op een artikel uit het eerste nummer van die krant: ‘Geerke propo-
seert dat die artikel van “de Strale” in de Vuilstraatschole klassiek worde; die interessante élèven zullen alzoo de impartiale historie perfect kunnen studeeren. De schoolmeester van het Plein kan er voor vijf duist franks commentairen bijvoegen: de denier zal 't al betalen’Ga naar voetnoot46..
7. Het gebruik van dialect en Middelnederlands.
Dat Gezelle graag dialect gebruikte, hoeft niet bewezen te wordenGa naar voetnoot47.; ook zijn aanleg om af en toe iets in een niet onaardig Middelnederlands op te stellen is bekendGa naar voetnoot48.. In de GvK. had Geerke wat het dialect betreft voorzeker niet dezelfde vrijheden als de opsteller van 't Jaer 30Ga naar voetnoot49., toch schrijft hij wel eens een stukje ‘ip zij Kortrijksch’ en last hij hier en daar een Kortrijks zinnetje of woordje inGa naar voetnoot50.. Eénmaal ook schrijft hij een aantrekkelijk stuk Middelne-
derlands en de vaardigheid waarmee dat gebeurt, pleit voor de taalkennis en het schrijverstalent van de opsteller. Het stuk heet Die Excellente Cronycke en begint als volgt: ‘Misschien sal het goedt syn van in 't geheugen ende memorie van een iegelyck te bewaren de sonderlinghe gebeurtenesse die gheschiet ende voorengevallen is, in 't jaer MDCCCLXXVIII, in de goede stede van Curterycke, whegens de kiesinghe voor den ghemeenteraad van voornoemde stede’. Daarna wordt de verkiezingsnederlaag der ‘liberalen ofte gheusen’ ‘op den XXIX sten dagh van de wynmaent’, verhaald. Het stuk is ondertekend door GHEERKEGa naar voetnoot51..
8. De dubbele ontkenning.
Een laatste beschouwing heeft betrekking op de vorm van de negatieve zinnen; ze is minder bedoeld als positief bewijs pro, dan als opheldering bij voorbaat van een moeilijkheid i.v.m. Gezelles auauteurschap.
Zowel in zijn poëtische en culturele als in zijn politieke geschriften heeft Gezelle systematisch de Westvlaamse dubbele ontkenning gebruikt. Welnu, in de GvK. verschijnen vanaf de tweede helft van 1876 heel wat door Geerke ondertekende stukken waarin de enkelvoudige ontkenning voorkomt; in 1877 is dat zelfs de algemene regelGa naar voetnoot52..
Hoe moeilijk men ook de enkelvoudige negatie met Gezelles taal kan verzoenen, een bewijs tegen Gezelle is ze niet. Immers sommige van die artikelen bevatten zowel de dubbele als de enkelvoudige
ontkenningGa naar voetnoot53., en degene die zich Geerke noemt, schrijft in 1876, 1877 en ook in 1878 wel vaak of meestal de enkelvoudige, maar vanaf 1879 weer consequent de dubbele negatieGa naar voetnoot54., zoals hij vroeger trouwens in De Vryheid ook had gedaanGa naar voetnoot55.. Wat voor Gezelle niet kan, kan voor anderen ook niet. Ten hoogste zou men op grond van deze inconsequentie kunnen gaan denken aan een andere redacteur die tijdelijk Gezelles schuilnaam overneemt. De algemene allure en de stijl van de meeste artikelen schijnt dit echter tegen te spreken.
Ter verklaring van die moeilijkheid zouden we dan ook liever willen denken aan Gezelles onstandvastigheid in dingen die hij niet of niet altijd als belangrijk beschouwde. We zien hem niet alleen zijn Kerkhofbloemen tot Kerkhofblommen verwestvlaamsen, maar weten ook hoe hij soms overhoop lag met de spelling van de oo/o of ee/e en tussendoor toch met overtuiging een van die vormen met klem kon verdedigen. Dit vermoeden lijkt hier des te aannemelijker als we eraan denken dat de GvK. principieel een meer algemeen Nederlandse koers was gaan varen en dat, zoals uit het reeds genoemde artikel blijktGa naar voetnoot56., dit niet met volle overtuiging was gebeurd. Het is niet uitgesloten dat Geerkes bereidheid om aan de wens van de uitgever tegemoet te komen, hem tijdelijk zelfs tot grotere offers in staat stelde. Tenslotte mogen we ook niet uit het oog verliezen, dat Geerke alles samen aan die problemen veel minder aandacht schonk - de inconsequenties bewijzen het - dan wij er hier aan besteden.
III. Geerkes verstoppertje-spelen en het argumentum e silentio.
De redacteur die zich Geerke noemde, voelde zich zeer goed thuis in de GvK. Dit is ons reeds duidelijk geworden door de lichtvoetigheid waarmee hij met schuilnamen omspringt. Iemand die slechts af en toe of eenmaal per week een bijdrage instuurt, zal die wel met een onvervreemdbaar etiketje waarmerken. Geerke echter heeft niet alleen een groot aantal schuilnamen, maar kiest ze bovendien blijkbaar zonder veel overleg. De toevallige omstandigheden geven ze hem in: op Alpha antwoordt hij als Omega (zie blz.67) en als Merci Pratique speelt hij met V.v.M. (zie blz. 73 v.); tussendoor gooit hij er nog een Justus Vanderschole, een Jan Vanoverdebergen enz., of zelfs een Dat spook van 21 jaar tegenaan, al naargelang de omstandigheden het hem ingeven.
We menen niet dat hij het alleen maar doet om te vermijden dat de lezers zouden gaan denken dat alles of toch heel veel door dezelfde persoon is geschreven. Dat motief speelde wellicht mee, maar er was blijkbaar meer. Het komt me voor dat Gezelle enerzijds de behoefte voelde om werkelijk voor zijn belagers verborgen te blijven uit vrees voor persoonlijke aanvallen, en anderzijds wel graag de verdiende erkenning genoot, maar dan zonder de naam te hebben dat hij op die erkenning uit was. De omstandigheid dat zijn vrienden wel wisten wie de spoker was en waar hij overal opereerde, liet hem toe met deze weinig middeleeuwse zin voor anonimiteit zijn blazoen nog beter te vergulden. Het doet allemaal samen denken aan het superieure spel van de man achter de schermen die opvallend graag verborgen wil blijven omdat hij er toch wel van overtuigd is dat al wie het weten mag, inderdaad op de hoogte is van zijn aanwezigheid.
In de eerste jaren van de GvK. (en ook in De Vryheid) spreekt Geerke vaak over zichzelf. Dit is zeer ongebruikelijk voor een journalist. Maar zodra we doorhebben wat hij zegt, weten we waarom hij dat doet. Inderdaad bij herhaling vermeldt hij biografische gegevens die niet op de priester Gezelle van toepassing kunnen zijn.
• Hij heeft het over zijn vrouw en kinderen: I, nr. 9 (zaterdag 11 maart 1876), blz. 3, in Al wandelenGa naar voetnoot57.: ‘Ik hebbe eenen zone die in 't lot valt, en mijne beurze laat mij niet toe van 'nen remplaçant te koopen’; I, nr. 11 (zaterdag 25 maart 1876), blz. 2, in de brief
van Omega: ‘...ik zou er eerst moeten de vrouw van spreken. En 'k ben zeker dat ik hare permissie niet zou krijgen’. Ook in De Vryheid XII, nr. 12 (zaterdag 21 maart 1874), blz. 3, in Ditjes en datjes: ‘Geerke weunt by zyne vrouwe, zyne moeder en zyne schoonmoeder. ‘'t Is de regel van 3,’ zegt het.
• Hij maakt lange en verre reizen: II, nr. 11 (zaterdag 17 maart 1877), blz. 2, in Kipkap: ‘...Geerke heeft achter geen nieuws kunnen gaan, met dat het tegenwoordig in Duitschland voyageert’; V, nr. 33 (zaterdag 14 augustus 1880), blz. 2, in De onafhankelijke zedeleer: ‘Trouwens ge moet weten, dat ik, Geerke, nog al vele langs de bane ligge; 'k hebbe immers te zorgen voor de vrouwe en mijn kinders te kweeken; en doordien ik mijn oordjes zoo gemakkelijk niet en verdiene als 't meeste deel der geuzemeesters, (...) 'k moet ik mijne gastok pakken den maandag nuchtend, en altijd toujours op de beenen zijn tot den zaterdag avond, (...)’.
• Hij kent geen Latijn en insinueert dat hij geen priester is: I, nr. 48 (zaterdag 9 december 1876), blz. 2, in O gij Bêta: ‘Qui miscuit utile dulci; 'k kan geen latijn, maar 'k hebbe dat nog al dikwijls in gazetten gezien’; en in hetzelfde: ‘... en daarom blijven wij bij de kiezers, wij, wereldlijken, veel meer dan de priesters’; I, nr. 49 (zaterdag 16 december 1876), blz. 1 v., in Hoe ‘de Straal’ bewijst dat de katholieken de katholieken niet zijn: ‘Ge kunt wel peizen, dat ik, Geerke, niet ga probeeren om “de Straal” te weêrleggen, ten eersten, omdat ik zulke dingen overlate aan de priesters, en ten tweeden, omdat ik zou kunnen te korte bollen tegen “de Straal” in zaken van religie, in dewelke zij zoo sterk is’. Maar intussen last hij, helemaal op zijn pastoors, zeer vaak Latijnse, af en toe ook Engelse citaten in, bv. in I, nr. 42 (zaterdag 28 oktober 1876), blz. 1; in I, nr. 44 (zaterdag 11 november 1876), blz. 1 v. of III, nr. 23 (zaterdag 8 juni 1878), blz. 1, waar we lezen: ‘Onder ons, Esculap, fortunate senex, oude vos quousque tandem?... hoe lang gaat gij nog menschen misleiden? Est modus in rebus, en te veel is te veel. Horkt: Serpens latet in herba, de slang is onder het groente gedoken, maar 't en geeft niet. Contraria contrariis curantur, 't vergift van 't serpent heeft te doen met de zalve van // GEER-KE.’
Men zou kunnen zeggen dat dit alles maar fictie is, de fictie van een goed schrijver, die we trouwens ook aantreffen in 't Jaer 30Ga naar voetnoot58.
en 't Jaer 70Ga naar voetnoot59.. En dat is het ook. Maar toch heeft dit soort fictie in dit geval veel meer betekenis. Het verstoppertje-spelen zit Geerke zo in het bloed, dat hij niet alleen doet alsof hij de brand van de smis van Laurentius Keukeleere 38 jaar geleden heeft bijgewoond (II, nr. 15, zaterdag 14 april 1877, blz. 2, kol. 3) of schrijvend over Geerke in de derde persoon zijn artikel met Geerke durft ondertekenen (bv. II, nr. 44, zaterdag 3 november 1877, blz. 2, kol. 1-3), maar het zelfs voorstelt alsof vroegere scherpe artikelen uit de GvK. door Gooris en niet door hem, Geerke, werden opgesteldGa naar voetnoot60.. Hier houdt de fictie als literaire soort op en wordt ze vermomming. Vermomming die we trouwens voortdurend in die fictie aanvoelen, zowel in de nadrukkelijkheid en de veelvuldigheid van haar optreden, als in de humorGa naar voetnoot61. van de voorstelling en de schalksheidGa naar voetnoot62. van de toon.
Ditzelfde 't actische’ verstoppertje-spelen treffen we even later ook
aan in de artikelen waarvan het auteurschap altijd heeft vastgestaan. In zijn culturele bijdragen last Gezelle vaak gedichten of fragmenten van gedichten in. Die worden, op een enkele uitzondering na, niet ondertekend. Integendeel, hij stelt het voor alsof ze hem toevallig door een vriend werden toegespeeld of dat ze zo maar door de eerste de beste werden gemaakt. We geven hier de inleidende of begeleidende teksten van enkele ervan.
In GvK. VI, nr. 12 (zaterdag 19 maart 1881), blz. 3, kondigt hij in Leermaren het bekende gedicht Een’ witte schorte, en binders (Tijdkrans) als volgt aan: ‘Kindermaarten. Ik heb, door eenen vriend, het portret ontvangen van eene kindermaarte, zooals er vele loopen. - Hier staat het: ...’. Een week later, in VI, nr. 13, blz. 3, leidt hij Gelukkig die gestorven (Kerkhofblommen) in dezelfde door Loquela ondertekende rubriek als volgt in: ‘Cocquyt van Heule. Onder een dichtje, dat ik ontvangen hebbe, met verzoek van het te willen in de gazette volksgemeen laten worden, gelijk verleden weke dat portret van die kindermaarte, staat er geschreven: Cocquyt van Beule: 'k peize dat het moet van Heule zijn en dat de schrijver, wie 't ook zij, mis geschreven heeft. - Hier volgt ...’. En het Kruislied (Liederen, Eerdichten et Reliqua), dat Gezelle gemaakt heeft tijdens een missie te Deerlijk, waar hij door de Bisschop naartoe gezonden wasGa naar voetnoot63., wordt, in een hoogstwaarschijnlijk door Gezelle geschreven verslag (GvK. V, nr. 9, zaterdag 28 februari 1880, blz. 2) even terloops ingelast als zijnde een ‘lied gemaakt door een van de zendelingen op die missie’. Enkele maanden later spreekt Gezelle in V, nr. 27 (zaterdag 3 juli 1880), blz. 2 v., in Onze Lieve Vrouw Kerke te Kortrijk als volgt over zijn eigen publikatie Het Pelgrimsboekske van Sint-Louis bij Deerlijk uit het jaar 1874: ‘Daar bestaat een Pelgrimsboekske van die devotie... en in dat boekske, bladzijde 15, leze ik als volgt:...’.
In 't Jaer 30 had Gezelle zijn gedicht Daer zyn de wereld rond, 't is waar (Dundruk, dl. 3, blz. 368-375) op dezelfde wijze ingeleid: ‘Ik heb daer een aerdig boeksken onder myne handen gekregen, het heet aldus: Gelukwensch opgedragen aen Joseph Vandevoorde en Judoca Haché, door de kinders [,] de schoonkinders en kleenkinders, op den dag hunner vyftigjarige jubelfeeste, gevierd te Brugge den 2 February 1869.’ Volgt dan het verslag over de viering met o.m. het volgende: ‘Dien bril had ge moeten zien, door
welken die opgepatoefelde madame van 3 mael zeven (zei ze, van 95 jaer en 5 maenden) den dicht bekend maekte, presenteerde, fyn gegraveerd door Petyt, ja, ja, en eindelyk aflas. // Hy staet hierby. //...// Nu 't Jubiledeuntje:...’ ('t Jaer 30 VI, nr. 6 (=240), 6 februari 1869, blz. 2 v., in art.: Seven en Judoca Vandevoorde).
Op een ogenblik dat hij in de GvK. sedert jaren klaarblijkelijk de vrije hand heeft als redacteur, vraagt Gezelle voor zijn Leermaren heel bescheiden een ‘hoekske papier’ aan de uitgeverGa naar voetnoot64., ongeveer zoals Merci Pratique dat enkele jaren vroeger had gedaanGa naar voetnoot65..
Niet alleen door een verkeerde of misleidende voorstelling van de feiten, maar ook door verzwijging speelt Gezelle verstoppertje. En zo opvallend, dat hij juist in zijn luidruchtige pogingen om afwezig te lijken, zijn aanwezigheid demonstreert.
Van iemand die de naam van Romaan Gezelle niet zal verzwijgen wanneer deze bij een of andere feestelijke gelegenheid het vuurwerk heeft mogen verzorgenGa naar voetnoot66., mag men toch verwachten dat hij zal zeggen aan wie andere belangrijke culturele gebeurtenissen te danken zijn. Zeker wanneer over deze gebeurtenissen verslag wordt uitgebracht. Welnu in GvK. II, nr. 49 (zaterdag 9 december 1877), blz. 2, wordt uitvoerig gehandeld over de prijsuitreiking in de stadsmuziekschool. Het programma bevat o.m. het zangstuk Groot Aria
uit de ‘Vêpres Siciliennes’, de koorzangen Avondsterren en De Gypten en een toespraak in 't Nederlands door de heer Verriest, voorzitter. ‘De uitnoodigingen, de programma, het zangstuk en de koorzangen zijn allen in 't vlaamsch; 't is met genoegen dat wij dit hier doen bemerken. // 't Is maar juist en natuurlijk, zal men misschien zeggen. // 't Is waar, maar tot nu 't was ongelukkiglijk zoo natuurlijk van alles in 't fransch te doen! // Nu, proficiat, aan wien het toekomt.’ De naam van de dichter wordt echter niet vermeld.Ga naar voetnoot67.
Als twee jaar later het (eerste) koor uit Athalie in vertaling van Gezelle gezongen wordt, spreekt de GvK. wel over de rede van Verriest (V, nr. 9, zaterdag 28 februari 1880, blz. 3), maar niet over Gezelles bijdrage tot dit feest. In De Vlaamsche Vlagge VI, lste afl. (nieuwjaarsmaand 1880), blz. 6 v., was die vertaling nochtans met de nodige superlatieven aangekondigdGa naar voetnoot68. en in de Courrier de Courtrai V, nr. 8 (zaterdag 21 februari 1880), blz. 2 v., wordt Gezelles naam niet verzwegen: ‘Le succès de la soirée a été pour le choeur d'Athalie: Tout l'univers est plein de sa magnificence, exécuté par tous les élèves de l'Ecole, instruments et voix. ...//... Détail digne de remarque: la poésie de Racine avait été traduite en flamand; et nous devons à la vérité de dire que l'oeuvre ni l'exécution n'en ont souffert; il est vrai que la traduction est de M. Guido Gezelle, et qu'elle est digne du maître français et du maître flamand’. Verder wordt dan de rede van A. Verriest in 't Nederlands afgedrukt, hierin dankt de voorzitter ‘den vlaamschen dichter die zoo welwillend en zoo meesterlijk den koorzang van Racine heeft overgesteld in zijne rijke, machtige, beeldende tale’. Terwijl de Franstalige krant van Beyaert de volledige informatie doorgeeft, zoals men die van een verslag mag verwachten, blijft uit de GvK. zelf Gezelles naam weer eens achterwege. Zulk soort bescheiden-
heid kan men alleen verwachten van een redacteur die Gezelle heet.
Overtuigender wordt het ‘argumentum e silentio’ nog wanneer men het verslag van de Courrier de Courtrai over de huldiging van Doctor Waffelaert en over de aanslag op Gezelle vergelijkt met het relaas dat de GvK. van die feiten geeft.
In de GvK. V, nr. 30 (zaterdag 24 juli 1880), blz. 2, verschijnt in de rubriek Onze Lieve Vrouw kerke te Kortrijk onder het titeltje Belleghem een lyrisch verslag van de viering die Gustaaf Waffelaert te Bellegem te beurt viel nadat hij te Leuven tot doctor in de theologie was gepromoveerd. Dit verslag is zonder enige twijfel van Gezelles hand: hij was op die viering aanwezigGa naar voetnoot69., de bewuste rubriek wordt doorgaans door hem opgesteldGa naar voetnoot70. en deze verraadt zijn stijl. Welnu de naam Gezelle komt er niet in voor. De Courrier de Courtrai van dezelfde dag, zelfde nummer, blz. 3, geeft een zakelijk verslag van de feestelijkheden en vermeldt dat Gezelle in de kerk het gelegenheidssermoen hield ‘qui émut profondément l'auditoire’, en ook dat tijdens de namiddagvergadering aan Gezelle gevraagd werd ‘de dresser proces-verbal de la fête’, waarop deze antwoordde ‘qu'il était complètement étranger à ce genre de travaux, quoique, huit jours auparavant dans une rue de Courtrai, des misérables eussent sous forme de coups de poings et à ses dépens, dressé acte de la sécurité dont les prêtres jouissent dans notre pays en l'an du cinquantenaire. Cette allusion aux violences dont l'excellent vicaire a été l'objet, fut couvert par des applaudissements et les protestations de la plus respecteuse sympathie’Ga naar voetnoot71.. De vergelijking van de teksten waarmee de beide kranten een week vroeger (nl. in hun nr. 29 van zaterdag 17 juli 1880) dit incident hadden verslagen, is al even welsprekend. De GvK. doet het met 26 regels in de rubriek Allerhande nieuws onder het titeltje Kortrijk en bij Gezelles naam komen geen andere attributen voor dan het toen gebruikelijke ‘de eerw. heer’. In de Courrier echter wordt het een lang en zeer gestoffeerd relaas van een hele kolom, onder de titel Voies de fait contre un prêtre (blz. 3). Daarin wordt met zeer veel sympathie ge-
schreven over deze ‘respectable prêtre’; de verklaring van de aanslag dient, volgens de redacteur, gezocht in de lasterende artikelen die regelmatig in de slechte bladen verschijnen: ‘M. l'abbé Gezelle a été, pendant de longs mois, particulièrement vilipendé par ces écrivassiers de bas étage. La preuve est là: les lecteurs de ces feuilles immondes tirent les conséquences de ces articles sans nom; à ces coups de plume, ils répondent par des coups de poings’. (Ces met c en niet met s!).
IV. Geerke, de kroongetuige
Hierboven hebben we reeds uit Gezelles eigen mond vernomen dat hij in De Vryheid schreef, en dat hij er veel in schreef (zie blz. 60). Ook vernamen we uit de mond van Geerke, dat toen De Vryheid verdween (einde 1875 of begin 1876), de GvK. ‘in plaats van hare overledene zuster uitkwam’ (zie hierboven, voetn. 3) dus de taak van De Vryheid voortzette. De uitgever van De Vryheid was Vermaut-Grafmeyer, die van de GvK. Joris Beyaert, maar Geerke is in beide bladen redacteur. De continuïteit wordt derhalve niet door de uitgevers, wel door de redacteurs verzekerd (of door degenen die achter de redactie stonden).
Heeft Geerke ons in de GvK. reeds voldoende argumenten aan de hand gedaan om hem, ondanks het feit dat hij verstoppertje speelde (mede doordat hij het deed!), met Gezelle te kunnen vereenzelvigen, dan zal hij ons in een van de zeldzame bewaarde nummers van De Vryheid het kroonbewijs aan de hand doen.
In De Vryheid XII, nr. 12 (zaterdag 21 maart 1874), staan in de rubriek Ditjes en datjes (blz. 3) 13 kleinere geestige stukjes van verschillende inhoud: gewone grapjes, eigenaardige nieuwtjes en minder vriendelijke toespelingen op bekende of onbekende personen. Alles in de stijl van Geerke. In vijf van die dertien stukjes treedt Geerke op. Het rubriekje wordt dus hier, zoals later in de GvK., door Geerke opgesteld. Een van die stukjes luidt als volgt: ‘M. Pier, Jan of Claei, doctor Baron Nollet-Debrauwere-Vansteellandt-Juchs, van Brussel heeft in de academie van Brussel gezeid, en N.B. in 't fransch gezeid, dat ik, die DE VRYHEID schryve, geen vlaemsch en kan. // En 'k en heb sacondé nooit niet anders gekunnen als vlaemsch.’
Dit publiceert Geerke op 21 maart 1874. Welnu in maart 1874 schrijft Gezelle in een brief aan A. Duclos: ‘Nollet heeft mij zijn
Notice sur le particularisme etc. gezonden’Ga naar voetnoot72.. De beruchte Notice sur le particularisme linguistique flamand de la Flandre Occidentale, een lezing die Dr. Nolet de Brauwere van Steeland gehouden had tijdens een vergadering van de Académie royale de Belgique op 2 februari 1874, was verschenen in de Bulletin de l'Académie royale de Belgique, 2de reeks, band XXXVII, nr. 2, februari 1874Ga naar voetnoot73.. Hierin had Nolet de Westvlaamse beweging, en hoofdzakelijk ‘les chefs de cette école’ (blz. 30 in de overdruk) A. Duclos, L. De Bo en G. Gezelle en hun publikaties op de korrel genomen (o.m. blz. 26).
Geerke kan bijgevolg niemand anders zijn dan degene van die drie die in De Vryheid kon schrijven, nl. Gezelle. Van P. Allossery vernemen we trouwens dat Gezelle ook later in diezelfde krant Nolet nog te lijf ging: ‘...toen hij (= Gezelle) in het Kortrijksch weekblad De Vryheid, op 26 Juli 1874, zijn Potje Madeleene liet verschijnen, kon hij niet nalaten Nolet eenen stamp te geven: ‘Louter dommigheden, hoore ik sommigen roepen, of westvlaamsche stommiteiten, om het schoon Zuid-hollandsch woordeken van Dr Nolet op te rapen, van Brussel...’Ga naar voetnoot74.. Hoe vaak hij dit in de maanden of jaren die op het incident volgden, heeft menen te mogen doen, weten we niet, want er zijn ons slechts enkele exemplaren van De Vryheid bekend, maar uit
zijn briefwisseling blijkt dat hij lange tijd met Nolet bezig is geweestGa naar voetnoot75..
Nu weten we dus, op grond van diens eigen getuigenis, dat Geerke niemand anders dan Gezelle is, en dat Geerke niet alleen in De Vryheid schrijft, maar dat hij - zoals hij zelf zegt - ‘De Vryheid’ schrijft. En inderdaad, uit datzelfde toevallig bewaarde nummer wordt duidelijk welk aandeel hij had in de opstelling van die krant en welke noodlottige rol hij erin zal spelen.
Op blz. 2 verschijnt daar het artikel Van Avelghem naer Heestert. Het is niet ondertekend en Geerke komt niet in de tekst voor; maar het is zonder enige twijfel van zijn hand. Geerke was trouwens op dat ogenblik zeer erg ingenomen met wat er zich te Avelgem afspeelde: in Ditjes en datjes (blz. 3) handelen vier van de dertien stukjes over dat dorp. In Van Avelghem naer Heestert vertelt de schrijver hoe hij, tijdens een wandeling met zijn ‘gastok’, in gesprek geraakt met twee Avelgemnaars. De bedoeling is natuurlijk er op die wijze het liberale gemeentebestuur eens flink van langs te geven. Hetgeen gebeurt. Aan het einde van het stuk belooft hij daarenboven ‘eenen anderen artikel’ voor De Vryheid van ‘te naeste weke’.
Op dat ogenblik (maart 1874) is Geerke derhalve intens bezig met de liberalen uit Avelgem. Hoogstwaarschijnlijk is het deze bezigheid die De Vryheid even later naar de ondergang leidt. Op 3 juli 1875 zal inderdaad de heer Felix Vermaut-Grafmeyer door de rechtbank van Kortrijk veroordeeld worden omdat zijn redacteur in De Vryheid van 13 februari 1875 smadelijke artikelen had geschreven tegen notaris Alexander Decock uit Avelgem. Het door de rechtbank voor publikatie opgelegde verslag van het proces verschijnt o.m. in De Westvlaming en La Constitution van zaterdag 23 oktober 1875 onder de titel Réparation judiciaire. Daarin wordt uitvoerig uit het bewuste smadelijke artikel van De Vryheid van 13 februari geciteerd. En het stuk is vanzelfsprekend van Geerke.
Op die wijze wordt ons duidelijk waarom juist Geerke nog jaren later de beschuldiging van La Constitution tegen De Vryheid, als zou deze laatste door een proces zijn ten gronde gericht, zal trachten te weerleggen met te zeggen dat een week later de GvK. ver-
scheenGa naar voetnoot76.. Die weerlegging betekent dan zoveel als: Er is niets gebeurd, want Geerke schreef gewoon verder.
Maar intussen weten wij in de 20ste eeuw toch, dat we, als we de processen optellen die Gezelle aan zijn uitgevers bezorgde, niet alleen aan 't Jaer 30 en 't Jaer 70 moeten denken.
V. Getuigenissen van zijn vijanden.
In de ‘wijsgerig’ zeer sterk geëngageerde kranten van de tweede helft der vorige eeuw zijn de persoonlijke aanvallen op bekende of minder bekende politieke vijanden schering en inslag. Vooral de ruzies van de respectievelijke journalisten onderling kruiden de met initialen of schuilnamen ondertekende, ook wel de naamloze stukken. Alle kranten hadden wel een of ander rubriekje waarin ze hun redacteur(s) zijn (hun) primaire instinkten konden laten botvieren. In de GvK. (en De Vryheid) evenmin als in De Westvlaming en De Straal heeft men zich op dat punt strenge beperkingen opgelegd. Sommige nummers rammelen in de letterlijke betekenis van dat woord, van kleinzielig gekibbel.
Kunnen we in het perspectief van de culturele zending van de pers in het algemeen en van de Vlaamse bladen in het bijzonder, voor deze toestand maar weinig waardering opbrengen, dan bewijst hij ons voor het onderwerp dat ons bezighoudt, een niet geringe dienst. In de GvK. wordt inderdaad door Geerke geen moeite gespaard, niet alleen om de argumenten van de tegenpartij te weerleggen, maar ook en in de eerste plaats om die tegenstanders zelf schaakmat te zetten en te discrediteren. Alle middelen zijn daarbij goed. Daar echter een vermomde schrijver minder kwetsbaar is dan een bij name gekende, zal Geerke er ononderbroken op uit zijn de liberale ‘gazetteschrijvers’ aan de Kortrijkse bevolking kenbaar te maken. Nu lag het voor de hand dat die liberale redacteurs in dit opzicht niet wilden ten achter blijven. En dit nu is juist zo belangrijk voor het probleem dat ons bezighoudt. In De Westvlaming en De Straal wordt de ontmaskering van Geerke inderdaad ook tot een goed einde gebracht.
A. De Westvlaming.
Wat Gezelle tijdens zijn Brugse periode met De Westvlaming beleefde, is voldoende gekend. Na zijn overplaatsing naar Kortrijk wordt hij dan ook niet onmiddellijk uit het oog verloren. Bij het uitdelen van zijn nieuwjaarswensen begin 1873 gedenkt N. (= Nasten) hem nog eens vrij superieur: ‘Aan onderpastoor Gezelle, wenschen wij zoo veel succès te Kortrijk als te Brugge... Chut!’ (De Wvl. XI, nr. 1, zaterdag 4 januari 1873, blz. 2). Als in juni 1873, na het bankroet van de drukker Leon Bogaert, L'Impartial de Bruges uit het strijdperk verdwijnt, lezen we het volgende: ‘Wat zegt den hansworst TRIM nu van die historien [sic!]? Waar zijn nu zijne scheldwoorden, zijn lasteringen, niet alleenlijk tegen ons en ons blad, maar tegen zooveel treffelijke burgers en bijzonderlijk tegen onzen achtbaren burgemeester Boyaval? // Dat hij nu eens uit zijn kot springe, de zwarte Tartuffe, die ook al loon naar werken ontvangen heeft!’ (De Wvl. XI, nr. 68, zaterdag 14 juni 1873, blz. 3). En wanneer enkele weken later advokaat De Clerck een verwachte benoeming niet krijgt: ‘'t Is jammer dat den Impartial niet meer leefde! 't manneken [De Clerck] had er zich eenige artikeltjes konnen in snijên en de hulp inroepen van zijn vriend en medeopsteller Trim. Dan had hij voorzeker gelukt!’ (De Wvl. XI, nr. 86, zaterdag 26 juli 1873, blz. 2)Ga naar voetnoot77..
Daarna ziet het er naar uit dat Gezelle uit het blikveld van De Wvl. is verdwenen.
Vanaf 22 augustus 1874 verschijnt in het zaterdagnummer van De Wvl., aanvankelijk sporadisch, maar weldra bijna wekelijks, een bijdrage vanuit Kortrijk over de (politieke) toestanden aldaar (De Wvl. XII, nr. 97). De correspondent tekent aanvankelijk Koben Cies (ook wel Koben Sies), Jan Rechtuit, Wannis!, Jan Klopterop, Pier-Jan-Klaai en vanaf XIII, nr. 105 (zaterdag 4 september 1875) verschijnt de fameuze naam Balthazar, met wie Geerke in de GvK. zal hebben af te rekenen.
Deze correspondenten gaan herhaaldelijk te keer tegen de Kort-
rijkse bladen, vooral tegen de Journal de Courtrai en De Vryheid en ze pogen de redacteurs ervan te identificeren, maar ze schijnen aanvankelijk niet te weten met wie ze in De Vryheid te doen hebbenGa naar voetnoot78.. Eerst in XIII, nr. 73 (zaterdag 19 juni 1875), blz. 3, gebruikt Koben Cies een attribuut dat naar Gezelle zou kunnen verwijzen. De tekst heeft betrekking op de beschouwingen van de katholieke bladen t.g.v. de oprichting van de liberale krant La Constitution: ‘Hebt gij de Vryheid van zaterdag laatst gelezen? wat hebben hare lezers zich moeten vergeestigen met al haren armzaligen prietpraat over Le Fond de la Lys, Le Réveil, Le Courrier, enz. en wat weet ik al andere namen welke den “Zeerelooper” van het bisschoppelijk vuilblad aan onze nieuwe confrater gaf!...’. De bijnaam zeerelooper, die Gezelle te Brugge een tijdlang zou gedragen hebbenGa naar voetnoot79., kan inderdaad op hem betrekking hebben. In het nummer van zaterdag 3 juli 1875 (XIII, nr. 79, blz. 3) schijnen ze de naam Geerke echter nog als een gemeenschappelijke schuilnaam voor de redacteurs van De Vryheid te beschouwen. Advokaat Claeys had tijdens het proces van notaris Decock met De Vryheid, Koben Cies voor de rechtbank doen verschijnen en hem ‘lafaard’ genoemd. Hierop reageert de Kortrijkse correspondent in De Wvl. als volgt: ‘Lafaard is het Avelgemsch Geerken, alias Klaas [d.i. advokaat Claeys], omringd van al zijne stomme ballekens. Lafaard is het Kortrijksche Geerken die treffelijke jongheden voor zatlappen uitscheld en voor jachthonden doet passeeren en dit enkelijk par jalousie de métier’. En i.v.m. Claeys heet het verder: ‘En dit noemt men serieuse advokaten, die hunnen tijd besteden met in de gemeenten van het arrondissement Kortrijk twist en tweedracht te zaaijen, en eenige artikels te krabbelen in de Vryheid en in den
Journal de Courtrai.’ Ook na de veroordeling van De Vryheid, die nochtans aan Geerke te wijten was, doet K(oben) C(ies) blijkbaar geen poging om de identiteit van de schuldige te onthullen: ‘Geerke van de Vryheid is als van de hand Gods geslagen sedert zijne veroordeling. Nu dat hij eene patente van lasteraar heeft, is hij nochtans duizend mannen sterk!’ (XIII, nr. 82, zaterdag 10 juli 1875). Zelfs wanneer op zaterdag 4 september 1875 (XIII, nr. 105) Balthazar, die intussen op het slagveld is verschenen, de Leie-cantate van Adolf Verriest op naam van Gezelle plaatst, blijft een zinspeling op diens journalistieke bedrijvigheid achterwege. Hij schijnt zelfs de naam van de dichter niet eens te kennen, want hij spreekt over onderpastoor De Gezelle; wel is er een toespeling op diens reputatie door middel van de woordverbinding ‘brugsch katoen’Ga naar voetnoot80.. Op zaterdag 13 november 1875 (XIII, nr. 135) heeft Balthazar het weer over die cantate en daar spelt hij Gezelles naam correct. Zelfs de verdwijning van De Vryheid en het verschijnen van de GvK. brengt Balthazar er niet toe, nader in te gaan op de identiteit van Geerke. Hij schrijft: ‘Een groot verlies voor de eerrovers. // De Vryheid, het smeerig vuilblek, waar dat Geertje, de Notaris Zatlap, de zoon van Pietje, en enige priesters zoo dikwijls hun venijn hebben in uitgebraakt en treffelijke menschen op de schandelijkste wijze belasterd, dit morsig stuk vuil papier die de gerechtshoven zoo veel werk gegeven heeft, en verscheidene malen is veroordeeld geweest, zal niet meer verschijnen! // 't Schandaal is dood!’ (XIV, nr. 7, zaterdag 15 januari 1876, blz. 2). En een week later: ‘De Gazette van Kortrijk... Voor God en Vaderland! Dat is de naam van het klerikaal blad, die de propere Vryheid vervangt!’ (XIV, nr. 10, zaterdag 22 januari 1876, blz. 2).
Tot bij de verdwijning van De Vryheid zijn de redacteurs van De Wvl. er dus blijkbaar niet in geslaagd te achterhalen wie Geerke was. Ongetwijfeld heeft deze - en dat zegt hij trouwens zelf in een brief aan Duclos (zie hierboven, blz. 53) - zijn betrekkingen met Vermaut-Grafmeyer zeer goed verborgen gehouden.
Nauwelijks is hij echter onder de vlag van de GvK. bij Joris Beyaert ingescheept, of De Wvl., die sedert juli 1873 zijn aartsvijand uit het oog had verloren, schijnt er zich ineens weer rekenschap van te geven dat Djilleke nog leeft. Reeds op zaterdag 26 februari 1876 (XIV, nr. 25) wordt Gezelle betrokken in Balthazars aanval op en-
kele onderpastoors. ‘Er was ne keer’, zo begint hij, ‘eenen eerw. G...... [zes puntjes!] onderpastoor te B..... [vijf puntjes!] bij wie dikwijls eene engelsche juffer te biecht ging...’. Volgt dan het steriotiep verhaal met enkele nieuwe gegevens o.m. ‘...sedert is den opvolger van Christus naar K...... [zes puntjes] moeten gaan wonen, en het is nu M.K...Ga naar voetnoot81. die kwaad is omdat zijne vrouw alle weken bij dien goeden zielherder wilt te biecht gaan.’ Even verder haakt de ‘Redaktie’ (Nasten?), in een voetnoot, op een andere insinuatie in met de bemerking - en ditmaal wordt de naam volledig gespeld -: ‘Wanneer Gezelle te Brugge onderpastoor was vermaakte het Katoen zijn broeken. (Redaktie).’
Hoe is, na al die jaren wapenstilstand, deze plotselinge frontale aanval te verklaren? Had men toen reeds door wie in de GvK. met scherp schoot? Of was het nog maar een vermoeden en wilde men klaarheid scheppen? We weten het niet, maar wat er ook van zij, op 24 juni van dat jaar zal Balthazar zonder omwegen zeggen dat ‘den liefhebber van Brugsch en engelsch katoen’ de voornaamste opsteller van de GvK. is, en van die dag af wordt Gezelle ongenadig en haast ononderbroken onder vuur genomen. Tijdens de tweede helft van 1876 is er in 8 nummers spraak van Gezelle; in 1877 krijgt Geerke of Guido in 27 nummers een of twee, soms drie of vier, zelfs eenmaal zeven beurten, en in 1878 komt Guido/Geerke in 17 nummers voor. Daar houdt de Brugse collectie van De Wvl. op. Alles samen wordt Gezelle op die twee en half jaar 73 maal genoemd. Niet altijd houden de tekstjes verband met Gezelles activiteit in de GvK., maar de heftigheid en de aard ervan worden zeker door Geerkes geschrijf bepaald.
De volgende thema's komen aan de beurt:
• | Gezelle en de Engelse dame of Gezelle die met mooie juffrouwen omgaat (circa 15 maal) |
• | Gezelle die meisjes ronselt voor de rijke kloosters of met nonnen omgaat (ca. 7 maal) |
• | Gezelle die de fabrieksmeisjes zondags bezighoudt (ca. 4 maal) |
• | Gezelle op bedevaart (de ‘Jeruzalemsche bedevaarder’ of de ‘held van Jeruzalem’) (4 maal), Gezelle die conferenties geeft aan de IX Pietjes (= de ‘Cercle Pie IX’), Gezelle die toneelopvoeringen leidt of liedjes aanleert, Gezelle die op verkiezingslijsten voorkomt (2 maal) of Gezelle die verhuist (2 maal). |
Balthazar schijnt Gezelle dus jaar na jaar op de voet te volgen om hem onophoudelijk te kunnen bestoken met oude koeien en nieuwe kwakkels. Ook wel met onloochenbare feiten. Het meest voorkomende thema is echter zonder enige twijfel, - en dit is dan zeer belangrijk - de aard van het optreden van
• | Gezelle of Geerke als redacteur van de GvK. en van de Courrier de Courtrai; in 1876 komt dit éénmaal (24 juni), in 1877 circa 18 en in 1878 circa 12 maal aan de beurt. |
We overlopen de verschillende nummers en releveren de belangrijkste beweringen van Balthazar, alsmede een uitspraak van de redaktie van De Westvlaming zelf.
De tekst van zaterdag 24 juni 1876 (XIV, nr. 75, blz. 2) is formeel: ‘Het GodsbladGa naar voetnoot82. waarvan den bijzondersten opsteller den liefhebber van Brugsch en engelsch katoen is, die al zooveel schoon en propere zaken heeft uitgesteken, en die destijds de biecht hoorde van eene engelsche juffer, waarvan zijne meid haar zoo donders kwaad heeft gemaakt en het al aan den bisschop heeft gaan vertellen, en waarvoor hij van daar is weggepoetst geweest, en waarin den Meulenaarschudder, ook nog al wel zijne zwarte gal uitbrak ...’Ga naar voetnoot82b.
In 1877 komen herhaaldelijk aanvallen voor tegen bv. de onderpastoor die de GvK. opstelt, of tegen Geerke, die dan in verband wordt gebracht met Guido, tegen Geerke en Guido, Geerke of Guido, ‘Guido of Geerke, gelijk men hem noemen wilt’ (XV, nr. 81, 7 juli 1877, blz. 2), ‘Geerke en den Heiligen Onbevlekten Guido’ (XV, nr. 141, 24 november 1877, blz. 1), enz. enz. Zou men i.v.m. sommige van die formuleringen en vooral met andere zoals ‘de twee eerroovers Guido en Geerke, in hun morsige vuilbladen’ (XV, nr. 117, 29 september 1877, blz. 2), ‘Geerke, Guido en de Meulenaarvanger’ (XV, nr. 51, 28 april 1877, blz. 2) enz. kunnen gaan twijfelen aan Balthazars zekerheid over Geerkes identiteit, dan zijn enkele andere op dat punt volledig duidelijk.
Op zaterdag 22 december 1877 (XV, nr. 153, blz. 1) schrijft Balthazar: ‘Den properen Guido heeft weer met zijne vuile hand, waarmede hij aan het Engelsch en Kortrijksch katoen foefelt, de
pen vastgenomen, om een lang en walgelijk artikel te schrijven tegen de kosteloze vrije meisjesschool, welke in 't jesuieten stuk papier van Pot en Patatenland is verschenen’. Bedoeld wordt het artikel De Prijsdeeling in de Geuzenschool uit GvK. II, nr. 50 (zaterdag 15 december 1877), blz. 2; het stuk is niet ondertekend, maar is zonder enige twijfel van Geerkes hand.
Het duidelijkst op dit punt is echter wel De Wvl. van zaterdag 21 april 1877 (XV, nr. 48, blz. 2). Daar gaat aan de wekelijkse correspondentie van Balthazar een artikel van de Brugse redactie vooraf. Dit luidt als volgt: ‘Aan de Gazette van Kortrijk. Destijds bestond hier 't Jaar 30, opgesteld en ondersteund door geestelijken // Iedereen weet dat nooit walgelijker vuilbladje in België is gedrukt geweest. Van den titel tot aan den naam van den drukker was daar niet anders in te lezen dan smaadwoorden en eeredieverij, zoo wel van vrouwen dan van mannen, en tot zelfs opstokigen tot brandstichtingen. // Iedereen weet ook dat den hoofdopsteller van 't Jaar 30 een onderpastoor van eene onzer kerken was. // Maar 't geen men misschien niet weet is dat, na dat dien onderpastoor door zijne lasterende artikels, dit vuilbladje in de processen had doen versmooren, hij zijne schuite van kant maakte en den drukker in de marinkelkuip liet zwemmen. // Later werdt hij voor zijne heldendaden beloond en naar Kortrijk gezonden. // Eiwel, onzen discipel van Christus oefent nu zijn treffelijk stieltje uit in de Gazette (voor God en Vaderland) van Kortrijk. // Hij heeft het voornamelijk gemunt op den Westvlaming en de lieden welke hij gelooft de correspondenten van ons blad te zijn. In de laatste nummers heeft hij de schandelijkste aantijgingen en zinspelingen nopens een treffelijk man neergeschreven. // Wij wakkeren sterk den drukker der Gazette aan die loensche gekruinde piketter in d' oog te houden, zoo niet zou hij wel konnen varen gelijk den drukker van 't Jaar 30. // A bon entendeur, salut!’
Daar sluit dan onmiddellijk Balthazars rubriek op aan en het eerste stuk begint aldus: ‘De slechte Geuzengazette. // In de Gazette voor God en Papenland, van zondag laatst, houdt Geerke zich nogal sterk bezig met over den Westvlaming te spreken. Volgens dit broodschrijverken is de Westvlaming eene der slechtste dagbladen die er bestaan. De katholieke lieden en durven het met hunnen handen niet aanraken; met eene tang steken zij hetzelve in het vuur. // Het is nog al wonderbaar dat de vuilkrabbers der Gazette den Westvlaming niet lezen en hem toch slecht uitgeven! Moet het volk misschien maar al gelooven wat Geerke of Guido zegt,
zonder iets onderzocht te hebben? //...’.
Dit alles verschijnt in De Wvl. van 21 april. Welnu de genaamde Laurent Keukeleere (Gent 1816 - Kortrijk 1901) die voor Balthazar werd aangezien, was in de GvK. van 14 april (II, nr. 15, blz. 2: Nog van M. Laurentius Kneukeleire) door ‘Geerke’ en in die van 31 maart (II, nr. 13, blz. 2: Een bezoekske) door ‘Geerke, Dat spook van een en twintig jaar’ allesbehalve zacht bejegend geweest. In de ogen van de opstellers van De Wvl. is Geerke dus wel degelijk Guido. Dat in sommige nummers, wat dat betreft, een zekere verwarring wordt in stand gehouden, is tenslotte ook verklaarbaar. Herhaaldelijk wordt een advokaat ter sprake gebracht in de omgeving van Geerke. In De Vryheid was dat Jan Klaas (=Claeys), in de GvK. is het de zogeheten Meulenaarschudder, Meulenaarvanger of Meulenaar Vanger. Dit is wel Adolf VerriestGa naar voetnoot83.. Eenmaal worden de beschuldigingen die voor deze laatste zijn bestemd, zonder meer op Geerke overgedragen, alsof Geerke zelf de advokaat wasGa naar voetnoot84.. Dit alles wordt duidelijk als men rekening houdt met wat Balthazar op zaterdag 26 mei 1877 (XV, nr. 63, blz. 2) schrijft: ‘Het is nog al aardig dat den zwarten eerroover, die gestadig zijne venijnige gal uitbraakt op 't boterpapier van Georgeken altijd zijne artikelen eerst moet gaan toonen aan den advokaat meulenaar Van-
ger. Dat hij zich enkelijk bezig hield met de waarheid te schrijven en wat min in dubbelzinnigen stiel de onberispelijke menschen door de modder te sleuren, dan en zou hij zijn vuilschrift aan geen advokaten moeten gaan toonen om er de vuiligheid uit te kammen’. Zou Gezelle bij Verriest de stof voor zijne artikelen hebben gehaald? Of zouden die artikelen de vrucht geweest zijn van een samenwerking waarbij Verriest voor de inhoud, Geerke voor de vorm zorgde?
In 1878 is Balthazars overtuiging i.v.m. Geerke nog duidelijker.
Op zaterdag 12 januari 1878 (XVI, nr.5) schrijft Balthazar: ‘Geheim! Mysterie! Zoo bulderden Guido en Geerke dikwijls in Pot en Patatenland. Maar...’. En hij besluit het stuk met: ‘Allo, Guido, geeft daar toch een klein artikeltje over!’. Op zaterdag 23 maart 1878 (XVI, nr. 35) luidt het weer: ‘Geheim! Mysterie! Dat zou Guido roepen...’. Het moet gezegd dat Geerke inderdaad deze uitroep in de GvK. zeer vaak gebruiktGa naar voetnoot85..
Op zaterdag 19 januari 1878 (XVI, nr. 8): ‘Het is nu Guido die in Pot en Patatenland een beetje geschreven heeft, over het gelag dat in la Cour de Bavière plaats heeft gehad...’. Bedoeld wordt het artikel Een gelaag in de oude Viole in de GvK. van zaterdag 12 januari (III, nr. 2, blz.3), waarin Geerke optreedt. En even verder in hetzelfde artikel schrijft Balthazar: ‘Die zelfde kerel spreekt ook van eene modelschool, die door geuzen ingericht is’. Dit slaat dan op het artikel Eene modelschool in hetzelfde nummer van de GvK., blz. 2, dat niet ondertekend, maar wel in Geerkes stijl is geschreven. Op zaterdag 26 januari (XVI, nr. 11) heeft Balthazar het nogmaals over ‘Guido (met permissie)’ die het artikeltje Een gelaag in de oude Viole geschreven heeft.
Op zaterdag 23 maart 1878 (XVI, nr. 35) schrijft Balthazar: ‘Aan Guido (met permissie)Ga naar voetnoot86. // Guido (met permissie) heeft in het
vuilblek van krot en vadsigland een weinig de getuigen gehekelt, ...in het enkwest tegen Frontier...’. Bedoeld worden twee stukjes uit het verzamelartikel Aardigheden! uit de GvK. van zaterdag 16 maart (III, nr. 11, blz. 3), dat niet ondertekend is.
Op zaterdag 6 juli 1878 (XVI, nr. 80) is Balthazar weer agressiever: ‘Aan Guido // De propere Guido heeft met zijne zuivere hand, met welke hij alle slach van katoen meet, de pen vast gegrepen, om voor het vuilblek van Pot en Patateland wat leugens en walgelijke praat te griffelen, tegen den Westvlaming en tegen Balthazar.’ En een week later (XVI, nr. 83, zaterdag 13 juli) schrijft hij ‘Een briefken aan Guido. // Zeer beminden Guido, // Ik laat u lieden weten den staat van mijne gezondheid en ik verhope van u het zelve, ware het anders het zou mij groote pijn doen. // Onlangs hebt gij in Pot- en Paterland gezegd dat ik de koek aan 't herte gespannen had, en ik dach [sic!] dat het zoo was; maar nu bevind ik mij bijna hersteld sedert dat het zwart ministerie in den ketel zwemt. Ik hoop in october geheel genezen te zijn, als het stadhuis gezuiverd is. // Aanvaard mijne groetenissen, // Balthazar.’. In verschillende al dan niet door Geerke ondertekende, maar steeds in zijn stijl gestelde stukjes, had de GvK. over Balthazars ziekte gesprokenGa naar voetnoot87..
We mogen dus wel besluiten dat Balthazar, de Kortrijkse correspondent van De Wvl., Gezelle als de belangrijkste opsteller van de GvK. aanzag, en dat hij hem met Geerke - inderdaad de voornaamste schrijver van de geëngageerde stukken - identificeerde. En dit duurt ononderbroken van juni 1876 tot einde 1878. Daar houdt de te Brugge bewaarde collectie van de Brugse krant op. Maar blijkbaar niet de aanvallen op Gezelle. Immers op 17 juli 1880 zal de Courrier de Courtrai t.g.v. de aanslag op de dichter schrijven: ‘M. l'abbé Gezelle a été, pendant de longs mois, particulièrement vilipendé par ces écrivassiers de bas téage’ (cf. hierboven, blz. 93). Een exemplaar van De Straal zal, zoals we zullen zien, hiervan trouwens ook getuigenis afleggen.
B. De Straal.
Ook in de op 29 mei 1876 opgerichte liberale krant De Straal werd Geerke blijkbaar vrij vlug ontmaskerd. Reeds in het eerste nummer moet een redacteur geschreven hebben dat hij ‘het verwaande inzicht niet heeft van zich als kunstkeurigen vlaamschen schrijver te doen doorgaan’. Dit vernemen we uit de GvK. van zaterdag 3 juni (I, nr. 21, blz. 2). We mogen veronderstellen dat De Straal daarmee Gezelle op het oog had en dat de redacteur van de GvK. dit wel zal hebben begrepen. Vandaar zijn reactie.
Van De Straal zijn echter slechts enkele nummers bewaard gebleven; een paar ervan vullen op gelukkige wijze De Wvl. aan.
Op zondag 26 november (I. nr. 27, blz. 3) reageert de schrijver van het artikel Klits! Klets! op Geerkes aanvallen en hij vernoemt ‘Guido, Geerke en tutti-quanti’, die in ‘de clericale leugenpapieren’ ‘hunne gal uitbraken’.
Op zondag 27 juli 1879 (IV, nr. 30, blz. 2) vraagt M. [Max?] in het artikel Drollige rareteiten een woordje uitleg aan de ‘rondborstigvrouwvolkliefhebbende Guido’. Dit lijkt wel een allusie op een artikeltje uit de GvK. van zaterdag 12 juli van dat jaar (IV, nr. 28, blz. 2), waarin een prospectus van het meisjespensionaat van Heule werd afgedrukt met o.m. de volgende tekst: ‘Alles wordt in het werk gesteld opdat de leerlingen zouden deugdzame, eenvoudige en rondborstige dochters worden; ...’. Onder die mededeling stond: ‘Rond den Heerd)’; ze had inderdaad in RdH. van 6 juli 1879 (XIV, nr. 32, blz. 256) gestaan in de rubriek Van hier en elders. In hetzelfde nummer, blz. 3, wordt ‘Geerke uit Pot en Paterland’ aangevallen i.v.m. een artikel, en daar wordt tevens de vertaling afgedrukt van een Frans liefdesbriefje dat een zekere Philomène op 18 juli aan ‘Den zeer Eerweerden Heer G...... [zes puntjes], onderpastoor in stad’ zou geschreven hebben en dat men niet ver van de O.L.V.-kerk zou gevonden hebben.
Op zondag 30 mei 1880 (V, nr. 22) tenslotte heeft M. het in zijn De keuken van den dag over ‘Guido, de fameuse Guido, opsteller van Pot en Paterland...’.
De weinig talrijke exemplaren die van De Straal bewaard zijn, en het artikel uit de Courrier, bewijzen dus dat ook na 1878 en wel tot in 1880, Gezelle in de GvK. aktief bleef op een wijze die hem de haat van de liberalen op de hals haalde. Tenminste vier en half jaar wordt Gezelle derhalve door de liberalen als de opsteller van de GvK. be-
schouwd en ononderbroken wordt hem dit in nun bladen aangewreven. Welnu, nergens is er in de GvK. een logenstraffing te vinden en nergens wordt in de liberale bladen op een eventuele logenstraffing geantwoord. Dit is, na de vele interne bewijzen en na de bekentenis van Gezelle zelf, wel een zeer deugdelijk argument, als men bedenkt dat de dichter toch niet voor elke rechtzetting terugschrikt. In De Wvl. van zaterdag 4 september 1875 (XIII, nr. 105) had Balthazar de Leie-cantate van Adolf Verriest, die t.g.v. het bezoek van de koning en de koningin, te Kortrijk zou worden uitgevoerd onder de leiding van Peter Benoit, op naam van Gezelle geplaatstGa naar voetnoot88.. Het is niet uitgesloten dat ook andere kranten dit bericht doorgaven. Gezelle, die toen aan de krant van Amand Gernay niet vreemd was, zorgt onmiddellijk voor een rechtzetting. L' Echo de Courtrai van zondag 12 september 1875 (XLV, nr. 73, blz. 2)Ga naar voetnoot89. bevat de volgende tekst:
A la dernière heure nous recevons la lettre suivante que nous nous empressons d' insérer:
Courtrai 11 Septembre 1875.
Monsieur l'Editeur de l'Echo de Courtrai,
Faites moi le plaisir de faire connaitre par la voie de votre journal que je ne suis en aucune façon l'auteur du Leielied, cantate exécutée mercredi passé devant LL. MM. le Roi et la Reine. Je n'en ai composé ni une strophe, ni un vers; l'idée méme [sic!] m'en est tout à fait étrangère.
Je suis etc,
Votre dévoué serviteur
G. Gezelle
Vicaire de Notre-Dame à Courtrai
Besluit.
Hiermee is, hoop ik, bewezen dat de mening als zou Gezelles overplaatsing van Brugge naar Kortrijk voor Vlaanderens grootste dich-
ter een periode van stilte hebben ingeluid, stellig moet herzien worden. Van iemand die op 20 september 1872 in een hem vreemde stad toekomt, enkele weken later nog eens van woonst verandert, en dan in februari 1873, dus vijf maanden later, al druk aan journalistiek doet, kan men bezwaarlijk zeggen dat hij lange tijd heeft gezwegen. En dat Gezelle inderdaad vanaf februari 1873 weer aan het schrijven is gegaan, blijkt uit zijn brieven en uit die van zijn kennissen, uit de tekstanalyse van de artikelen die in de GvK. verschenen, uit de beschuldigingen van de journalisten uit het vijandige kamp en niet in het minst uit Geerkes eigen getuigenis in De Vryheid.
Dat ons hiermee het criterium voor een nauwkeurige omschrijving van de omvang van Gezelles journalistieke bedrijvigheid en voor een herkenning van al wat van zijn pen is, niet bij voorbaat en pasklaar in de hand is gegeven, zal wel zonder meer duidelijk zijn voor alwie weet op welke wijze vroeger opiniebladen week na week werden gevuld. Maar dit, evenmin als het feit dat mensen zoals Adolf Verriest voor de stof van heel wat van Geerkes stukken kunnen verantwoordelijk zijn, verzwakt geenszins de argumenten ten voordele van de op z'n minst tijdelijke aanwezigheid van Gezelle achter de schuilnaam ‘Geerke’ en van zijn aandeel in de opstelling van de GvK. en De Vryheid in 't algemeen.
Zonder enige twijfel zullen in de toekomst nog meer feiten deze stelling komen staven. Een mededeling van Mevr. C. Beelaert-D'haen, die op dit ogenblik het Gezellemuseum te Brugge toegankelijker maakt, schijnt dit toch te doen vermoeden. Zij stuurde uit een brief die Duclos op 28 juni 1874 vanuit Brugge aan Gezelle schreef, een uittreksel dat ons, aan het einde van dit opstel, weer mijmeren doet. Het luidt als volgt: ‘Papa zegt dat Juliaan den Apotheker van de (?) Vrijheid van Zondag laatst, van u komt, en dat hij u zal hebben! de eerste keer dat hij u ziet.’
Dat dit nieuwe inzicht in Gezelles veelzijdige activiteit niet alleen biografisch van het grootste belang is, maar ook in literair opzicht niet zonder nut, hopen we later te kunnen aantonen. Ter illustratie zowel van het eerste als van het tweede aspect volgen hier in bijlage een paar voorbeelden van Geerkes journalistiek proza.
Schoten, oktober 1969
Naschrift
Tijdens het proeflezen kwam een nadere kennismaking met De Gulden Spore, een ander Kortrijks weekblad (1896-1914?) waarin Gezelle heel wat gedichten liet verschijnen, de ring ‘Geerke - Gezelle’ op een verrassende wijze sluiten. In het nummer van 3 januari 1898 (III, nr. 1, blz. 1) komt daar inderdaad onder de titel 1897-1898 Gezelles gelegenheidsgedicht Al de lezers van dit bladGa naar voetnoot90. voor: het is er met ‘Geerke’ ondertekend!
Dit naschrift biedt me de gelegenheid de heer P. Vancolen, stadsbibliothecaris te Kortrijk, van harte te danken voor alle hulp en sympathie die ik, tijdens de langdurige opzoekingen van hem heb mogen ondervinden. Tevens wil ik eraan herinneren dat de heer J.M. Berteele me sommige Kortrijkse ‘geruchten’ i.v.m. Gezelles aandeel aan de oprichting van de GvK. heeft toegespeeld, hetgeen ongetwijfeld de richting van de opzoekingen heeft helpen bepalen.
Schoten, mei 1971
Bijlage I
Eene legende uit de 19ste eeuw
Als men schreef: het jaar duist acht honderd zes en zeventig, de zon der verlichting stond op voor de stad Kortrijk; 't was den 26 Mei dat de eerste straal van dat glinsterende licht verscheenGa naar voetnoot1..
Die straal was eene gazette; die gazette verscheen wekelijks, een half jaar daaromtrent; 't licht verduisterde, en zon en straal verdwenen bij gebrek van olie en lament.
Die gazette was gedrukt bij eenen fabrikant van gekoleurd papier.
De prijs van 't abonnement was vier franken 's jaars; die prijs was vooraf betaalbaar, en niemand en wist of 't einde het halfjaar, men twee franken zou terug storten.
En de titel van die gazette ‘de Straal’ was in groote letters gedrukt en lichtstralen doorsneden dien titel om hem te verduisteren, en drie muggen waren erop geteekend, om te beteekenen dat het eene onnuttige gazette was, die onnoozelen praat aan de ooren van hare lezers ging ronken, en bloed uit hunne borze ging zuigen.
En onder dien titel stond te lezen: ‘weekblad van het arrondissement Kortrijk’, en daar ontstond een geschil tusschen de letterkundigen, om te weten of de ee van week scherp- of zachtlang was.
En eerst sprak die gazette van haar vaandel; en om den goedenkoop, die vaandel was een vaandel van papier, gekocht in Pirootjes-venduë, en men kost hem schilderen in alle koleuren.
En die gazette begon alzoo: ‘Waarom springen wij in de bres?’ en de verstandige menschen zeiden: Zeker om u den hals te breken. ‘Waar is de reden om dewelke wij verschijnen?’ en niemand en wist het.
En die gazette was geschreven in hoogdravend vlaamsch en in schoolmeesters stijl. En de reden waarom die gazette in zulk een stijl geschreven was, was de vreeze, zoo als men zei, de vreeze van zekeren strabbantigen geletterde, die peisde dat hij voor geen stralende verstand meer zou aanzien worden, indien hij moest schrijven om verstaan te zijn.
Die gazette zei dat zij geus was, en verklaarde zich tegen Encykliek en Syllabus, hetgeen niemand verwonderde.
Die gazette stelde raadsels voor, en een van die raadsels was 't volgende: ‘NOG WAAROM?’ ‘In België, waar alle rechten uit de natie voortkomen, waar een ieder stadkundige inrichting op de macht van het volk is(,) gegrondvest, is het uiterst noodzakelijk dat elken burger de rechten en de plichten kent die aan de kiezers eene[r] vrije natie zijn opgelegd.’
De aloude maatschappij van rhetorica, van alhier ter stede, opende een groot konkoers voor alle liefhebbers van raadsels, ende zij loofde een' schoonen prijs uit voor wien best het bovenstaande raadsel van de Straal konde oplossen ofte beantwoorden, 't zij in rijm 't zij in onrijm. En die prijs bestond in eene schilderij, verbeeldende den aap en de tooverlante. En die schilderij was voor 't geëerd publiek ten toon gesteld, in de Vuilstrate, in een der groote zalen van 't huis gezeid in den wandel: ‘Miete BakkersGa naar voetnoot2. kasteel.’
Ende die gazette eindigde alzoo: Maurice Verbeke, drukk. En een genaamde Gooris spelde: d.r.u.k.k. druk, waarop zeker Geerke antwoordde: k k druk! 'k Ben blij dat ik dat niet gezeid en hebbe, 'k zou vreezen van gecondamneerd te zijn voor eerrooverij. Die drukker doet wel in gekoleurd papier, maar peist gij dan dat het st...bijen zijn, met permissie, die op ‘de Straal’ zitten.
En de jongens zongen langs strate, op een wel gekend vooizeke:
GvK. I, nr. 21 (zaterdag 3 juni 1876), blz. 1 v.
Bijlage II
Er is gevonden!
Benjamin GastineauGa naar voetnoot1., de oude opsteller van ‘la Constitution,’ die zoo vermaard was om zijn heldendaden van de jaren 70 en 71, alsook om zijne schoone manieren, zijne propere gordijntjes, enz., enz., enz., is, volgens dat men zegt, ingehavend te Oostende, alwaar hij opsteller geworden is van den ‘Echo d'Ostende’.
Men vindt menschen die ronddolen, en nooit in hun element zijn, tenzij wanneer... ze verlicht worden met petrolie. Het is eene aardige goeste, zegt ge, 't is waar; maar goeste is koop.
Daar zijn er die voor de gaze zijn, lijk M. AdolfGa naar voetnoot2., bij voorbeeld; Benjamin is voor den petrool; zij zijn alle twee voor de verlichting, en bij gevolg weerdig van de XIXe eeuw.
Maar, wat de wereld van Ons Lieven Heere, is Benjamin naar Oostende gedoold, zou men peizen?
Ehwel, vriend, 'k meene ik dat Benjamin zich is gaan wasschen in het zeetje. In den tijd heeft hij geprobeerd, hier, te Kortrijk, in de zwemschole, en men heeft er hem moeten uitkoteren eer dat hij half proper was. Trouwens, de oogen stonden op het water, en niemand wilde er meer in gaan.
En het heeft drie weken geduurd eer al de vuiligheid een beetje gezonken was. In het zeetje, gelijk ze te Oostende zeggen, is de plas wat meerder, en Benjamin zal er verproperen.
Ge zoudt misschien geerne weten waarom dat Benjamin, die hier bijkans in de vuiligheid verging, nu al met nen keer zoo net en zoo proper moet worden. Ik zegge niet veel; maar ik peize niet te min.
Algelijk, 't schijnt dat Gambetta haast gaat de eerste viole spelen in Frankrijk, en dat hij dan allichte een plaatsken gaat gereed maken voor Benjamin, in de eene of de andere bibliotheek van ParijsGa naar voetnoot3., en dat hij hem nog een ander postje zou geven, dat hij zelf niet kan bedienen, omdat dat stieleke veel warmte geeft, en dat hij, Gambetta, die van het zuiden is, peist dat Benjamin, die nu zoolang in het noorden geleefd heeft, beter het postje zal kunnen bedienen.
In alle geval, Meester ZuulGa naar voetnoot4., van den eersten keer dat het past, zal wel de lofrede uitspreken van den voornoemden Benjamin, en moeste Benjamin in Frankrijk geroepen worden, Meester Zuul zal wel zijne gevaarten ende avonturen uiteen doen, tot meerdere stichting van het Kortrijks publiek.
Intusschen neemt Benjamin baden, uit zuivere genegenheid tot nettigheid.
Gelukkig Parijs, dat Benjamin weerom mag verwachten!
Maar ik, en dat is ook goeste, ik ware niet geerne te Parijs, alswanneer er Benjamin in funktie zou zijn.
GEERKE
GvK. III, nr. 40 (zaterdag 5 oktober 1878), blz. 1 v.
Bijlage III
Benjamin te ParijsGa naar voetnoot1.
Der was volk zonder einde of grond in de statie van Parijs, den 13 juli laatstleden.
't Waren meest lurpen en schavuiten, in de ooge ziens, en 't wierd gezeid dat de convooien al schuifelden in de omliggende statiën, de convooien geladen met den cremo van Vrankrijk, die 't gat uit gemoeten hadde, ten tijde dat de communards en petroleurs uit Parijs gebursteld wierden.
Hourrah! weêrklonk het in de statie van Parijs, als 't convooi van Belgenland inkwam.
Hourrah! galmde het van op 't convooi.
En 't waren hourrah's van beider kanten, tot dat het convooi eindelijk stille stond.
Hij is daar! riep er een sooize in 't fransch; hij is daar!!
En in min dan nen vloek, die nogtans rap gingen te Parijs dien avond, was ze in d'arms van Benjamin.
Benjamin, Benjamin! riep ze in vreugde, 'k en kooze geen honderd duist frank dat ik u weêrezie!
En 't volk, 't canalievolk, gaf kardas om te roepen: Vivan Benjamin!
En in één, twee, drie, zat Benjamin in een fransche voiture.
En tien voituren volgden Benjamin's voiture, waar dat Benjamin inzat en... de sooize, en die voituren recht naar Belleville.
't Was al late als de compagnie daar toekwam. Men stapte af in eene zale daartoe bereid. Volk, straatjesvolk, was er bij de masse, om Benjamin te ontvangen; en Benjamin wierd gefeest en gevierd en verwellekomt [sic!] en, al was Benjamin zwart van den honger, Benjamin moest naar 't spreekgestoelte, om zijne gevaarten sedert 't jaar 70 uiteen te doen.
Benjamin, zei er een van die Baekelandsbende, jongen, ge moet vele afgezien hebben in ballingschap, sedert tien jaar van hier. Men ziet het genoeg. Uwe frak, nog altijd denzelfden van als ge ons verliet, is zoo uvallig en zoo versleten! en er zijn lijk vette plekken op! Ge moet daar miserie gehad hebben, gij'n duds! Vertelt ons ne keer uw gevaarten!
Broeders, zei Benjamin, en hij kreesch, broeders, 't brood van 't ballinschap is bitter en zuur! Ge moet het geproefd hebben om het te weten! Maar 'k moet u zeggen dat er in Belgenland nogtans mannen zijn die u gelijken en u weerdig zijn.
Bezonderlijk ben ik veel dank schuldig aan eene stad, die de waters der Leie besproeien...
Ik doolde onder vreemde lucht en in vreemde streke... 'k hadde altijd mijne petroolpulle bij mij, eh ja, oude gewenten zijn kwaad om laten, en in die stad gekomen, vroeg ik aan nen mensch die fransch kon, wie dat er daar meest aan de fransche communards geleek, in die steê.
Men wees mij nen avokaat aan, nen veint met verstand en sterk in d'historie, lijk of ge zoudt zeggen Paul BertGa naar voetnoot2.; 'k ging er naartoe, en 'k deed uiteen wie dat ik was.
Benjamin, zeide hij, wellekomme, zeide hij; 't brood van den vreemde, zeide hij, en is geen franschbrood, zeide hij; maar als ge wilt deugen, zeide hij, in plaatse van franschbrood, zeide hij, ge zult koekebrood eten, zeide hij; al leenelijk, zeide hij, kunt ge in gazetten schrijven, zeide hij?
Christen zielen! ik in gazetten schrijven! 't En zijn er geen twee lijk ik, onder de kappe des hemels!
'k Zei seffens van ja.
Maar eer dat ik mij engageerde, natuurlijk, 'k hadde geerne geweten met wien ik te doen had. En dien avokaat vertelde mij hoe dat hij eertijds nog de vocatie gehad hadde van jesuiet te worden, hoevele hij verschuldigd was aan de priesters, die in zijne stad hem geleerd en gewezen hadden, hoe dat hij naderhand, in de universiteit, de boeken van Eugène Sue, van George Sand en van Paul Decock gekregen en gelezen hadde, hoe dat hij de zedeleer, in die boeken geprezen, gestudeerd hadde, hoe dat hij eindelinge klaar gezien had in al de fabels die de caloten hem wilden opvesten, en hoe dat hij nu noch aan duivel, noch aan helle niet meer en geloofde.
Die veint stond mij aan en wij kregen accoord.
Ik moest eene gazette opstellen en daar de Constitutie verdedigen, die ik uit den grond van mijn herte verfoeide, en op dewelke ik wel nen pot petrolie hadde willen gieten...
- Die laatste zinsnede wierd onthaald met algemeen gemor, en een van de omstaanders mompelde:
Benjamin, daar hebt ge eene lafheid begaan!
- Broeders, sprak Benjamin, ge hebt gij al schoon klappen van lafheid, maar 'k moest ik algelijk eten en leven; en hadde ik mijn hoedje naar den wind niet gehangen, verre van koekebrood, 'k en hadde geen drooge korste roggenbrood gekregen. Zoo 'k verdedigde de Constitutie.
Ik was gelogeerd in een klein gedoedje; om niet gezien te zijn van op de strate, had ik aan mijne venster een paar gordijntjes gehangen, die ik gekocht had aan een genadig prijzeke, en die nogtans zoo proper waren, dat ze lijk uit een dozeke kwamen; alle dagen kustte [sic!] ik drie keeren mijne petroolpulle, en als ik wandelen ging, en dat de menschen mij zagen komen van een strate verre, hielden ze seffens hunnen neusdoek aan hunnen mond, hetgene in die Leiestad een teken is van bezonderen eerbied...
- Zoo dat ge daar nog veel vrienden had? vroeg een van de bende.
- 'k Geloove het wel, antwoordde Benjamin.
Onder andere had ik daar eenen waar dat ik particulier wel meê makkerde. Nen braven veint! waarmeê dat ik toch zoowel overeenkwam. 'k Durve zeggen dat wij zulk een te Parijs hadden, dat hij niet en zou afsteken bij u, en dat hij zou communard zijn lijk of het heet. Ten andere, hij heeft al zijne
preuven gedaan. Die man zou brand gesteken hebben, uit louter plezier van te blusschenGa naar voetnoot3..
'k Was ook eerste kennisse en vele in betrek met een soorte van nen jachthond, ne goê jongen, en die helsch op de wereld genever kostte drinken! Als hij het zitten hadde, hij trakteerde mij dikwijls met nen gentschen, en hij lapte mij dat uit in een zwelgskenGa naar voetnoot4..
Met wien dat ik nog verkeerde, dat was met nen... kijk, 'k hebbe nu vergeten hoe dat hij noemde en waarom, maar 't was wat van gaz, die hij dobbel betaalde, geloof ik, om ze uit eerster hand, rechte van de moerbuize naar zijn fabrieke te mogen trekken...Ga naar voetnoot5.
- Maar, Benjamin, onderbrak iemand, wij en hebben noch van verre, noch van naar, kennisse aan die brave heeren, en 't wordt late, en wij krijgen honger. Dat wij een brokke gingen eten; ge zoudt misschien later ons ne keer de reste kunnen vertellen.
- 't En is niet kwalijk gepeisd, zei Benjamin; 'k en hebbe sedert 12 uren noch nat, noch drooge over mijn lippen gehad; maar als ik ne keer op mijnen plooi zal zijn, 'k zal 't u ne keer uiteen doen van Vlaanderen met mutse en met keleband...
En ik zal 't toen in de Gazette zetten, zegt
GEERKE.
GvK. V, nr. 31 (zaterdag 31 juli 1880), blz. 2.
- voetnoot1.
- ‘... de dichter zweeg, zowel als de dagbladschrijver’, zegt K. De Flou (Guido Gezelle; - VMKVA 1901, 1ste halfj., blz. 247) en dit werd tot op heden door de biografen herhaald (zie bv. J. De Cuyper, Guido Gezelle te Kortrijk;-Vlaanderen nr. 85, jan.-febr. 1966, blz. 36-43, vooral blz. 38 vv.). Bij een nauwkeuriger lectuur van wat de biografen over Gezelles activiteit tijdens deze periode schrijven, blijkt echter toch ook dat men met heel wat beweringen meer dan een richting uit kan en dat er met andere duidelijk iets niet in de haak is. Zo laat bv. Caesar Gezelle zijn oom tot in 1878 ‘geplet ...en verbrijzeld’ ‘tegen den grond’ liggen met de vrienden zwijgend ofwel knarsetandend ‘van kwalijk ingehouden gramschap’ om hem heen, en anderzijds zegt hij van hem, dat hij ‘zoogauw te Kortrijk aangekomen, aangegrepen (werd) door het belang om de oude en heugelijke historie van de Groenighe-stad, en het Guldensporenveld’ (Guido Gezelle 1830-1899, Amsterdam 1918, resp. blz. 165 en 186). Tegenspraak is er niet, maar toch is men geneigd te vragen, welke van deze twee beweringen het dichtst de waarheid benadert.
- voetnoot2.
- H. Degraer e.a., Repertorium van de pers in West-Vlaanderen 1807-1914. De arrondissementen Oostende, Brugge, Diksmuide, Ieper, Kortrijk, Tielt en Veurne (Bijdragen van het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis, nr. 48), Leuven-Parijs 1968, behandelt Kortrijk blz. 247-305. Vele gegevens zijn aan deze publikatie ontleend; de meeste ervan werden geverifieerd, sommige aangevuld.
- voetnoot3.
- In het artikel Van alles wat in GvK. III, nr. 19 (zat. 11 mei 1878), blz. 1-2, schrijft Geerke (d.i. Gezelle, zoals we zullen zien): ‘Bêta is verrezen, en hij spreekt van een proces van eene katholieke gazette van Kortrijk. // Die katholieke gazette is veroordeeld geweest, maar, Bêta mag mij vrij gelooven: het was niet voor te liegen, gelijk “La Constitution”.//En is die gazette verdwenen, dat was geen gevolg van het proces, vermits de “Gazette van Kortrijk” den volgende zondag, in plaats van hare overledene zuster uitkwam’. Het Repertorium (zie voetn. 2) vermeldt slechts twee bewaarde exemplaren, nl. 22. VI. 1873 en 21. III. 1874, en het weet niet wanneer de krant ophield te verschijnen. Het laatste nummer zou dus, volgens het hierboven vermeld artikel, op zat. 8 jan. 1876 van de pers gekomen zijn. Het is nochtans waarschijnlijk dat Gezelle het niet zo letterlijk bedoelde en dat De Vryheid einde 1875 verdween.
- voetnoot4.
- o.m. bij Armand Gernay, zoon, vanaf 1878 't Oordje Keerske (tot 1881?) en vanaf 1882 Het Groeningerveld; bij A. Vandevenne vanaf 1879 Schild en Vriend en vanaf 1885 De Kortrijkzaan; bij Jules Vermaut vanaf 1896 De Gulden Spore en bij Wed. Jules Gernaey einde 1896 en begin 1897 enkele nummers van De Nieuwe Tijd.
- voetnoot5.
- Wat niet wil zeggen dat Gezelle aan deze kranten vreemd zou zijn geweest. Voorlopig zij alleen verwezen naar de Dundruk, dl. 3, blz. 15 v., naar Jub. K, blz. 270 en vermeld dat het motto van De Gulden Spore van Gezelles hand is.
- voetnoot6.
- Brief in bijlage bij: Jozef Geldhof, Professor Gustaaf Verriest. Zijn benoeming te Leuven; - Biekorf LXII (1961), blz. 183 v.
- voetnoot7.
- Brief in bijlage bij: Jozef Geldhof, Het eerste jaar van Gezelle te Kortrijk 1872-1873; - Biekorf LXVI (1965), blz. 87 v.
- voetnoot8.
- Brief in bijlage bij A. Viaene, Guido Gezelle en de Gilde van Sinte-Luit gaarde 1874; - Biekorf LXVI (1965), blz. 369 v.
- voetnoot9.
- ibidem (voetn. 8), blz. 374.
- voetnoot10.
- P. Allossery, Kan. Adolf Duclos (1841-1925). Met een kijk op den zoogenaamden taalparticularistenstrijd, Brugge 1930, blz. 127, voetn. 3.
- voetnoot11.
- Brief in bijlage bij A. Viaene, o.c. (voetn. 8), blz. 378.
- voetnoot12.
- Zie Gezelles brief aan Duclos van februari 1873, Jub. Br. II, blz. 146.
- voetnoot13.
- Dundruk, dl. 4, blz. XIV.
- voetnoot14.
- Dundruk, dl. 4, blz. XV.
- voetnoot15.
- A. Viaene zegt (Biekorf LXII, 1961, blz. 35) dat Gezelle Djilleke op 10 oktober 1868 zijn intrede laat doen; maar in 't Jaer 30 IV, nr. 29 (= 158), van 20 juli 1867 duikt hij reeds op in de rubriek Kipkap. Zie ook de volgende noot.
- voetnoot16.
- Op 2 september 1865 schreef Gezelle in 't Jaer 30 over het gemeenschapsspel Gilleke leeft nog (cf. Dundruk, dl. 4, blz. 395 vv.), titel die even later de hartekreet van de schalkse opsteller zal worden. In dat opstel komen als toevallige vergelijkingsvormen tijdens een taalkundig betoog de namen Gillis, Gent, Gooris en Gelm voor (blz. 399). Gilleke en Gooris dus samen. Houdt dit verband met het gebruik van de naam Gooris door degene die vroeger Djilleke was? We weten het niet. - Georges, de zoon van de uitgever van de GvK. en zeer spoedig zelf uitgever, was bij de stichting van die krant 20 jaar; in 't Vlaams spelde men zijn naam toen Jooris. Deze Joris Beyaert heeft de redactie niet ongemoeid gelaten. Maar zelfs al zou zijn voornaam niets met Gooris te maken hebben, dan is er nog dit: we zien hem later in Biekorf opstellen schrijven waarin het naamgebruik - niet de stijl - aan Gezelle doet denken, bv. Van kleene Klaai en groote Klaai (VIII, 1897, blz. 98 vv.) en Gekke Gooris (IX, 1898, blz. 72 vv.); deze laatste is de broer van Volkaart de Vechter en Dikke Doken. Zulke alliteraties vielen blijkbaar in die tijd en in dat milieu zeer in de smaak. Is het omwille van de alliteratie dat Geerke gezelschap krijgt van Gooris? - Wat de naam Geerke zelf betreft, denken we niet in de eerste plaats aan de H. Gertrudis (met nevenvormen als Geertjen of Geerte), maarons de keuze van de naam Spoker herinnerend - veeleer aan de bijnaam van de duivel. In een antwoord aan Leenaert (De Bo) die Gezelle in RdH. XII, nr. 4, 24 dec. 1876, blz. 31 (zie ook blz. 22 vv.) uitleg gevraagd had over eigennamen die aan de duivel worden gegeven, schreef deze laatste: ‘Geerke, Tange, Grendele, zijn nog drie duivels namen, mij bekend, waarvan de eerste, Geerke, eene verkorting van Geeraert, en de twee andere familienamen geworden zijn’ (RdH. XII, nr. 6, 7 jan. 1877, blz. 45).
- voetnoot17.
- ‘Daar prak ne keer ne Pater, te Sinte-Kruis, en hij hoorde iemand luidop klappen; de Pater stond een beetje.//“Pater, 't is al den mannenkant”, zei Mietjes Meezekes//“Als 't zoo is,” zei de Pater, “'t zal niet lang duren”.’
- voetnoot18.
- Een van de eigenaardigheden van redacteur Geerke is dat hij in vele artikelen uitgaat van de fictie dat hij (al dan niet met zijn ‘gastok’) op wandeling is en tijdens die wandeling beleeft wat hij zal vertellen.
- voetnoot19.
- Ter verklaring van deze toevoeging, het volgende. In het vorige nummer van de GvK. (II, nr. 12, zat. 24 maart 1877, blz. 2) was een artikel verschenen (Eene kavalkade voor te naaste jaar, niet ondertekend, maar duidelijk van Geerkes hand), waarin Laurentius Keukeleere op de rooster werd gelegd. Deze laatste had daarop een ‘bezoekske’ gebracht aan de uitgever om te protesteren; hij had daarbij o.m. gezegd dat ‘de artikel, in welken hij staat, precies niet slecht gemaakt was, maar dat het geschreven is van een jongheid van twintig tot een en twintig jaar’ (cf. GvK. II, nr. 13, blz. 2).
- voetnoot20.
- Resp. in RdH. I (1866), blz. 141, 1ste kol., regel 23; Jub., Doolaards, blz. 102, 5de regel en blz. 196 bij het woord; Jub. Doolaards, blz. 196 bij het woord; Jub. Doolaards, blz. 102, 5de regel.
- voetnoot21.
- Jub. Br. II, blz. 158.
- voetnoot22.
- De Bo, Kleine Nederduitsche spraakkunst voor Vlamingen, Brugge 1886, 5de uitg., blz. 6, voetn. 1.
- voetnoot23.
- RdH. I (1866), blz. 141, 2de kol., r. 11 beneden; Jub., Doolaards, blz. 103, r. 12 beneden en blz. 197 (geen varianten bij het woord), op dezelfde plaats was boomen ook telkens ongewijzigd gebleven.
- voetnoot24.
- GvK. IV, nr. 13 (zaterdag 29 maart 1879), blz. 1 v.: een uitvoerig en gestoffeerd artikel van 4 kolommen, getiteld Bijeenbrenging en vergelijking van daadzaken uit twee verschillende tijdperken onzer nationale geschiedenis; citaat blz. 1 en 2.
- voetnoot25.
- Loquela 1889-1890, nr. 2 (wiedmaand 1889), Bijblad: Wetensweerdigheden, nr. 121, einde. Terloops zij ook vermeld, dat Geerke in De Vryheid tot in 1875 y i.p.v. ij en ae i.p.v. aa schreef, zoals de andere medewerkers trouwens
- voetnoot26.
- Voor een meer geschakeerde en uitvoeriger karakterisering van Gezelles houding in spellingszaken, verwijzen we naar K. de Busschere, Guido Gezelle en de taal (I); - Gezellekroniek III (1965), blz. 31-62, vooral blz. 56 vv. De Busscheres bewering als zou Gezelle vanaf 1870 ‘zijn hand’ aan de spelling De Vries en Te Winkel verpand hebben, moet echter - zoals uit de teksten van de GvK. (1879) en Loquela (1889) blijkt - op haar beurt genuanceerd worden. Wat De Vryheid betreft (zie voetn. 25), moet Gezelle van alle schuld vrijgesproken worden, vermits hij - zoals uit de hierboven geciteerde brief aan Duclos blijkt (blz. 59) - in die krant niet verantwoordelijk was voor de spelling van zijn artikelen.
- voetnoot27.
- Onder de titel Jubellied voor O.L.Vrouw ter Ringen heeft Baur dit gedicht in zijn Dundruk, 3de dl., blz. 555-557, opgenomen. Het telt acht strofen van acht regels. De eerste en de laatste werden door V.v.M. in de GvK. afgedrukt. Beide echter als twee strofen van vier regels en elke regel begint er met een hoofdletter. Verdere varianten zijn: in str. 1, r. 6 ‘onze stad’ i.p.v. ‘deze stad’ en r. 8 ‘voordeel’ i.p.v. ‘voorkeur’; in str. 8, r. 4 ‘heur’ i.p.v. ‘heur’ en r. 5 vanaf het tweede woord tot r. 8 tussen aanhalingstekens, en gevolgd door een uitroepteken.
- voetnoot28.
- Biographies de la Flandre Occidentale, bundel 119, in het midden; deze convoluten worden bewaard in de Stadsbibliotheek te Kortrijk.
- voetnoot29.
- Dit gedicht werd in 1967 door Prof. dr. A. Keersmaekers teruggevonden; het zal gepubliceerd worden in de mededelingen van het Centrum voor Gezellestudie.
- voetnoot30.
- Hij schrijft o.m. het volgende: ‘Ik hebbe mijnen dienst aangeboden bij een genootschap van treffelijke werkdochters, die alle zondagavonden vergâren en hun verzet zoeken in het zingen van oude vlaamsche liederen; ik hebbe hun voorengesteld dat ik ze zou helpen den prijs winnen, mits den goeden dienst van Mijnheer Raphaël De Bo, componist en orgelist in Onze Lieve Vrouwkerke, te Kortrijk, en die de vooizen zal opteekenen, en van de goedwillige lieden, die deze leermare lezende, misschien indachtig worden dat zij ook nog een oud liedtje zelve weten of zouden kunnen bij anderen achterhalen.’
- voetnoot31.
- Deze rubriek werd door L. Slosse geknipt en geplakt in bundel 68 van zijn Biographies de la Flandre Occidentale (zie voetnoot 28). Voor in de bundel schreef Slosse dat de stukken hoofdzakelijk door Gezelle, maar ook wel door Edm. Soenen werden opgesteld. Dit stuk mag echter wel met voldoende zekerheid aan Gezelle worden toegeschreven: hij neemt er nl. een van zijn gedichten in op: Voorbij is 't lijk een zonnestraal.
- voetnoot32.
- Zie bv. de Dundruk, dl. 4, blz. 205-208, 322-331, 474-477.
- voetnoot33.
- Meer gegevens over deze anonieme brochure in mijn artikel Gezelle en de schoolstrijd te Kortrijk in Gezelliana I (1970), nr. 1/2, blz. 3-27, zie blz. 17 vv.
- voetnoot34.
- Zie Antoon Vandeputte, Guido Gezelle op het oorlogspad; - D.W. en B. 1936, nr. 6 (juni), blz. 407-421, en ook het gedicht 't Comet al van der hagen in de Dundruk, dl. 4, blz. 516-519.
- voetnoot35.
- Zoals Bilderdijk ter gelegenheid van het huwelijk van Pieter N- en Celia V- een Bruiloftszang maakt met in elk van de tien strofen een zinspeling op het pieterseliekruid, cf. De dichtwerken van B., Haarlem 1856-59, dl. X (1858), blz. 191-193.
- voetnoot36.
- Desiré De Vreese (Oostakker 1833 - Antwerpen 1904), dichter van Veldbloemen (1861), was een tijdlang onderwijzer aan de gemeentelijke school te Kortrijk en werd er na een verblijf te Menen (1870-74) stadsinspecteur L.O. (1874-79); vestigde zich in 1879 te Antwerpen.
- voetnoot37.
- GvK. I, nr. 21 (zaterdag 3 juni 1876), blz. 2, in het artikel Eene legende uit de 19ste eeuw (blz. 1 v.), getekend: Justus Vanderschole. Zie: Bijlage 1.
- voetnoot38.
- GvK. I, nr. 21 (zaterdag 3 juni 1876), blz. 2, in het artikel Het vaandel van ‘De straal’.
- voetnoot39.
- GvK. I, nr. 22 (zaterdag 10 juni 1876), blz. 3, in het artikel Uit: ‘De Straal’.
- voetnoot40.
- GvK. I, nr. 28 (zaterdag 22 juli 1876), blz. 2, in de rubriek Kipkap.
- voetnoot41.
- Jules Coucke (Kortrijk 1837-1892), advocaat
- voetnoot42.
- Voor de identificatie van de daar gehekelde personen zie mijn artikel Gezelle en de schoolstrijd te Kortrijk (cf. voetnoot 33).
- voetnoot43.
- GvK. II, nr. 44 (zaterdag 3 november 1877) blz. 2, het artikel Hoe het afliep in ‘le Chateau d'Or’, getekend: Geerke. Bedoeld wordt de socialistische voorman Edmond Van Beveren (Gent 1852-1897) die in die jaren samen met Edward Anseele aktief was en ook te Kortrijk als spreker optrad. - De naam Benjamin verwijst naar niemand minder dan naar de Franse letterkundige en linkse journalist Benjamin Gastineau (1823-1904), die als politiek banneling te Kortrijk verbleef en er in La Constitution schreef; hij wordt in de GvK. herhaaldelijk belachelijk gemaakt o.m. omwille van zijn ‘vuile gordijntjes’; omdat hij, naar het zeggen van Geerke, als petroleur verbannen zou zijn, wordt hij door de GvK. met de petroleumkan als embleem bedacht. In 1878 toeft hij te Oostende als redacteur van de Echo d'Ostende (zie Bijlage 2) en wanneer hij in 1880 naar Parijs terugkeert, wordt die gebeurtenis door Geerke met tal van pittige details uitermate auctoriaal beschreven (zie Bijlage 3).
- voetnoot44.
- GvK. II, nr. 51 (zaterdag 22 december 1877) blz. 2, in het in het dialect gestelde, niet ondertekende artikel Ip zij Kortrijksch!!, dat helemaal in de stijl van Geerke is geschreven.
- voetnoot45.
- O.m. in GvK. I, nr. 22 (10 juni 1876), blz. 2, in artikel E dat e puitje! Het artikel is niet ondertekend, maar Geerke komt in de tekst voor.
- voetnoot46.
- GvK. I, nr. 23 (17 juni 1876), blz. 2, in artikel Leugens of dommigheden. -Kiest. Zie verder o.m. I, nr. 22 (10 juni 1876), blz. 3, in artikel Uit ‘de Straal’; I, nr. 37 (23 september 1876), blz. 3, in Kipkap; II, nr. 2 (12 januari 1877), blz. 2, in artikel Hoe dat een dingen toch aardig kan uitkomen, getekend: Geerke. In die jaren werd er door de liberalen geld ingezameld ten behoeve van hun vrije scholen; daarop zinspeelt de term ‘denier’.
- voetnoot47.
- 't Jaer 30/70 is er een bewijs van. Er zijn trouwens documenten die ons doen vermoeden dat Gezelle in de omgang werkelijk dialect en niet die zogezegde ‘eigen cultuurtaal’ sprak: de heer Dirkx, Antwerpen, bewaart een blad papier waarop Cordelia Vande Wiele enkele vragen heeft geschreven, de antwoorden die Gezelle erbij schreef, liegen er niet om: ‘Ja - hij’; ‘Neen 't’; ‘eerst mij’ werk en ton 't zijne’, zie Gezelliana I (1970), nr. 3/4, blz. 78.
- voetnoot48.
- O.m. de gedichten Toe Parijs, ic hebt vernomen, (Dundruk, dl. 4, blz. 537-540) en De pelgrimreise na' Sotteghem, ende der caitivighen lieden daden (ibidem, blz. 544-547).
- voetnoot49.
- Dit wordt wel bewezen door het reeds geciteerde artikel i.v.m. de spelling (zie hierboven blz. 71).
- voetnoot50.
- Hier volgen enkele verwijzingen naar duidelijk dialectische vormen, wat niet mag doen veronderstellen dat de andere artikelen in vlekkeloos Nederlands zijn gesteld. Vaak schrijft Geerke ê i.p.v. is, bv. in I, nr. 22 (zaterdag 10 juni 1876), blz. 3, artikel E dat e puitje!, met Geerke in de tekst; II, nr. 7 (zaterdag 17 februari 1877), blz. 2, in artikel Geuzenvergâring, dat niet ondertekend, maar wel in de stijl van Geerke gesteld is: ‘M. Jules! 't en ê niemand die zulk een herte heeft! Hij zou vechten voor een gers!’. In II, nr. 51 (zaterdag 22 december 1877), blz. 2, het dialectische stuk Ip zij Kortrijksch!! (gehoord van deze weke). Vermeldenswaard is in dit verband ook het gebruik dat Geerke maakt van de befaamde Kortrijkse zin ‘tê tie ta tu tê’, o.m. in III, nr. 2 (zaterdag 12 januari 1878), blz. 2, in Kipkap: ‘Een platte Kortrijkzaan zegt: 't ê tij ta tu tê, omdâ ze mêd heur mond vul tanden stâ!'’ en in IV, nr. 31 (zaterdag 2 augustus 1879), blz. 3, in een gedicht Samenspraak, dat zogezegd uit Harelbeke ingezonden werd door Een vriend van Liederijk, maar dat wel van Gezelles hand is: ‘En elkendeen roept//Tê tijd dat 't uit ê!’; ook komt de zin eenmaal voor in het Nederlands, nl. in IV, nr. 15 (zaterdag 9 april 1881), blz. 1, kol. 3. - De Kortrijkse journalisten hebben de gewoonte de uitdrukkingen die aan hun tegenstanders eigen zijn, tegen hen uit te spelen. Geerke gebruikte meer dan eens de uitdrukking ‘Gij slaat de bal mis’, omdat - zoals hij zelf zegt - de uitdrukking door de schrijver van De Straal wordt gebezigd. Balthazar speelt in De Westvlaming op dezelfde wijze met de uitroep Geheim! Mysterie! omdat Geerke dat zo vaak in de GvK zegt. Welnu in De Westvlaming XV, nr. 45 (zaterdag 14 april 1877), blz. 2, lezen we van de hand van Balthazar het volgende stukje: Tê tiet dat ut è!//Er heeft zodanig veel katoen naar Guido te biecht geweest om haren paaschen te houden en hij heeft zoodanig veel Antheunuzen moeten wijden, dat hij er bijna onder bezweken is.’
- voetnoot51.
- GvK. IV, nr. 12 (zaterdag 22 maart 1879), blz. 2 v.
- voetnoot52.
- Hierbij mogen we vanzelfsprekend geen rekening houden met de artikelen of zinnen die duidelijk dialectisch bedoeld zijn, zoals de zin uit II, nr. 7 in voetn. 50 geciteerd.
- voetnoot53.
- Voor 1876 o.m. in I, nr. 7, nr. 33, nr. 34, eerste artikel van Geerke in nr. 42, tweede in nr. 43; maar niet in nr. 41, in het tweede artikel van Geerke in nr. 42 en in het eerste artikel van nr. 43, waar alleen de enkelvoudige negatie voorkomt.
- voetnoot54.
- o.m. wel tienmaal in het artikel van Geerke in IV, nr. 41 (11 oktober 1879); en vijfmaal in een brief van Geerke in V, nr. 49 (4 december 1880).
- voetnoot55.
- In De Vryheid van 13 februari 1875 was een artikel verschenen, getiteld Avelghem. Voor zover bekend is, werd het nummer niet bewaard, maar het artikel werd geciteerd door La Constitution I, nr. 40 (zaterdag 23 oktober 1875) en door De Wvl. XIII, nr. 126 van dezelfde dag, blz. 3 v. Daarin lezen we: ‘Maar, zegt Geerke, ik en geloove niet dat het proces zou betaald geweest hebben met die 1580 frs. die M. den notaris achtergehouden heeft’. En in een ander, ditmaal wel bewaard nummer van De Vryheid, nl. XII, nr. 12 (zaterdag 21 maert 1874), wordt blz. 2 in het artikel Van Avelghem naer Heestert, dat kennelijk van Geerkes hand is, behalve de ae-spelling ook de dubbele negatie gebruikt.
- voetnoot56.
- nl. het artikel Bijeenbrenging en vergelijking... uit voetn. 24, waarover blz. 71 wordt gehandeld.
- voetnoot57.
- We hebben hierboven, blz. 67 gezien dat dit stuk van Omega = Geerke is.
- voetnoot58.
- 't Jaer 30 van 20 mei 1865, zie de Dundruk, dl. 4, blz. 275 v.: Wie schryft er 't Jaer 30?
- voetnoot59.
- 't Jaer 70 VII, nr. 14 (= nr. 324, zaterdag 3 september 1870), blz. 1, in 't Soldatenleven: ‘Ik, 'k hebbe soldaat geweest bij mijnen vrijen wille, voor onzen heiligen Vader den Paus,...’ ...‘Ik ging vrijwillig deure, 'k ging den Paus gaan dienen, en 'k was overtuigd dat ik een goed werk deed waarvooren da'k voor God loon te verwachten hadde.’ ...‘De Paus zelve kent de ongemakken van 't caserne wel. // Als ik bij hem kwam: “Jongen,” zei hij, “uw hair is zoo kort!” // “Heilige Vader,” zei ik, “dat is 't order”. // “Ja!” zei hij, en hij loech, “'t is om 's wille van die...,” en hij toogde zodanig dat ik wel verstond dat zijne Heiligheid wilde spreken van een zeker caserne-ongemak waar ne vlaming bezonderlijk den walg van heeft’.
- voetnoot60.
- GvK. V, nr. 9 (zaterdag 28 februari 1880), blz. 1 v., in Van Caïphas naar Pilatus: ‘Gooris, dendien, ratelt geheele dagen van Benjamin, van Ko Teele, van Stevenisten, van jachthonden, van koopmans in geetevellekens en van de vreeze die er altijd mee gepaard ging; maar Gooris is Gooris, en 'k en versta, van al zijnen klap, noch kop noch steert. // Ook en ga ik er mij niet meê bezig houden.’ (blz. 2). Het artikel is met ‘Geerke’ ondertekend!
- voetnoot61.
- Is het geen humor dat juist Gezelle zo graag over zijn financiële toestand spreekt? Zie hierboven de citaten uit I, nr. 9, blz. 3 en uit V, nr. 33, blz. 2; verder: II, nr. 51 (zaterdag 22 december 1877), blz. 1, kol. 4: ‘De “Gazette van Kortrijk”, die gazette alhier, en aldaar, en alginder, heeft schrijvers die zich kunnen wentelen in hun geld en in hun goud, (hetgene Geerke alle dagen doet eer het naar bedde gaat.)...’, te vergelijken met II, nr. 22 (zaterdag 2 juni 1877), blz. 3, in Kipkap: ‘'k Peize ik, dat M. van “de Straal” slacht van mij: dat hij blij genoeg is, als hij den 31 december de twee enden kan aan malkaâr knopen, als hij nievers moet plakken, elkendeen kan voldoen, en als zijn bakker en kleermaker betaald zijn’.
- voetnoot62.
- Wanneer de heer Keukeleere vermoedt dat het artikel Eene kavalkade voor te naaste jaar uit GvK. II, nr. 12, ‘geschreven is van een jongheid van twintig tot een en twintig jaar’, verkneukelt Geerke zich daarin, wenst de liberaal voor de ‘aanstaande foire’ een ‘waarzeggerskotje’ toe en tekent het stuk met Geerke, Dat spook van een en twintig jaar (GvK. II., nr. 13, zaterdag 31 maart 1877 blz. 2: Een bezoekske).
- voetnoot63.
- per brief van 16 februari 1880, zie Jub., Br. II, blz. 177.
- voetnoot64.
- In VI. nr. 1 (zaterdag 1 januari 1881) blz. 2: ‘als... het den achtbaren heer Uitgever believen zal mij altemets een hoekske papier in zijn vermaarde gazette te verleenen.’; en VI, nr.47 (zaterdag 19 november 1881), blz. 2: ‘Ik hebbe ten minsten al eene vaste belofte, tegen nieuwdag aanstaande, van Mijnheer den uitgever, - Djilleke leeft nog! - dat hij mij een bezonder hoekske gaat overlaten, in zijn gazette, om met mijne briefwisselaars nog nader in koutenansie te komen; hij heeft mij zelfs een deel schoone prijzen beloofd, om uit te delen aan degene die mij de beste antwoorden zullen inzenden, op raadsels, prijsvragen, en aldusdanige hoofdplagerijen.
- voetnoot65.
- nl. voor zijn artikel De Dardane in III, nr. 20 (zaterdag 18 mei 1878), blz. 2 v.; zie hierboven blz. 73.
- voetnoot66.
- Dit gebeurt o.m. ter gelegenheid van de inhaling van de heer Vandewalle als pastoor van St.-Elooi, Overleie, zie II, nr. 38 (zaterdag 22 september 1877), blz. 3, en van die van de heer Camille Soenens te Deerlijk, zie II, nr. 21 (zaterdag 26 mei 1877), blz. 2 v. In dit laatste verslag worden de chronogrammen die bij die gelegenheid te Deerlijk te lezen waren, nauwkeurig afgedrukt. Zulke chronogrammen en andere opschriften worden opvallend vaak in de GvK. opgenomen. We weten dat Gezelle die gewoonte ook had toen hij 't Jaer 30 opstelde: K. De Flou, die in zijn Gezellebiografie (zie voetn. 1) de compromitterende bijdragen liefst niet op Gezelles naam plaatst (blz. 240), vermeldt uitdrukkelijk de artikelen Sint-Gilles blomkes en Een mandeke blommen van 21 en 28 juli 1866 (blz. 238).
- voetnoot67.
- Alleen De Gypten werd door de dichter gebundeld, nl. in LER, zie Jub., LER, blz. 96 v. en 222; Baur nam Groot aria uit de ‘Vêpres Siciliennes’ op in zijn Gelegenheidspoëzie (dl. 3 van de Dundruk, blz. 591), maar hij dateert het niet, terwijl hij in dezelfde uitgave (dl. I, blz. 614) De Gypten wel van de datum ‘November 1877’ had voorzien. Wellicht had hij het gedicht aangetroffen op de folder die door de Kortrijkse muziekschool t.g.v. de prijsuitreiking van 1889 was uitgegeven; daarop komt dit lied weer voor. Deze folder berust in de stadsbibliotheek te Kortrijk in bundel 67 van Biographies de la Flandre Occidentale (Slosse-fonds). Avondsterren heb ik nergens aangetroffen.
- voetnoot68.
- Zie de tekst in Jub., LER, blz. 180.
- voetnoot69.
- Zie het getuigenis van P. Allossery in Jub. LER, blz. 232, in de aantekeningen bij het gedicht Doctor Waffelaert.
- voetnoot70.
- Volgens het getuigenis van L. Slosse, zie voetn. 31.
- voetnoot71.
- P. Allossery citeert deze tekst in Jub. LER, blz. 232 v., naar een ongedateerd knipsel uit de Courrier. Hij spreekt in voetnoot van twee dronkaards; de GvK. (en ook de Courrier) zegt in haar nummer van 17 juli, dat er vijf ‘leuren’ bij betrokken waren.
- voetnoot72.
- Zie de brief in Jub. Br. II, blz. 152 v. Al voegt Gezelle er misprijzend aan toe: ‘Ik meende dat het geheel wat anders ging zijn van sterkte.’, toch schijnt het geval hem zwaar op de maag te liggen, want hij knoopt er behendig een voorstel van een derde aan vast dat de vraag inhoudt of ‘het niet geradig en zou zijn de Academie zelve in een Museum van oudheden te steken en te supprimeeren’. Zie hierover ook de brief van Duclos aan Gezelle van 18 maart 1874 in Biekorf LXVI (1965) blz. 371 vv.
- voetnoot73.
- Voor deze fase uit de ‘Vlaamse Beweging’ zij verwezen naar P. Allossery, Kan. Adolf Duclos (1841-1925). Met een kijk op den zoogenaamden taalparticularistenstrijd, Brugge 1930, blz. 119 vv.
- voetnoot74.
- P. Allossery citeert deze passage in zijn aangehaald werk blz. 127, voetn. 3. (Het opstel werd door A. Duclos opgenomen in RdH. XIII, nr. 33, zat. 14 juli 1878, blz. 259 v.). De toevoeging ‘van Brussel’ hebben we ook aangetroffen in het stukje van Geerke, en het spelen met de naam van Nolet in dit laatste behoorde wel tot de gebruiken van de Westvlaamse school: Ad. D(uclos) schrijft in RdH. XIV, nr. 29 (15 juni 1879), blz. 232, in de rubriek Van hier en elders: ‘Jan Nolet de Brauwere van Steelant Fuchs enz. heeft, zegt men, nog eens eenige bladzijden gezeeverd over de Westvlaamsche schrijvers. Rantel en armen klap en anders niet mag men van zulke klaaien en oude rullepots verwachten. En daarmeê punctum.’
- voetnoot75.
- In de gepubliceerde brieven aan Duclos heeft Gezelle het in 1874 niet minder dan acht maal over Nolet, zie Jub. Br. II, blz. 152 (maart), blz. 153 en 154 (20 april), blz. 155 (einde mei), blz. 163 (2 juli), blz. 165 (3 juli), blz. 168 (10 juli?), blz. 171 (einde augustus), blz 173 (aug./sept.), ook in de brief aan De Bo blz. 169 en 170 (juli '74).
- voetnoot76.
- Zie hierboven voetn. 3; ook al zou het door Bêta bedoelde proces niet dat van 3 juli zijn, dan verandert dit niets aan het feit dat Geerke zowel De Vryheid als de GvK. verdedigt, en deze laatste als voortzetting van de eerste beschouwt. We weten dat hij aan beide verbonden was, en dat hij De Vryheid in 1875 een proces bezorgde.
- voetnoot77.
- De Wvl. meende in Trim Gezelle te mogen zien, zie het blad X, nr. 114 van 28 september 1872 (cf. R. Van Sint-Jan, Guido Gezelle's avonturen in de journalistiek, Tielt 1954, blz. 49). Trouwens ook in het hierboven geciteerde stuk uit XI, nr. 68, maakt De Wvl. Gezelles lijfspreuk Djilleke leeft nog, wellicht met een grijns, tot de zijne: ‘Ja maar, 't Gilleken leef [sic!] nog... En wat is er van die grrroote mannen geworden?’ (nl. van de opstellers van L'Impartial).
- voetnoot78.
- Op zaterdag 7 november 1874 (XII, nr. 130, blz. 3) hebben ze het over een jong advokaatje wiens pleidooien in de Journal de Courtrai en vertaald in De Vryheid beschreven en opgehemeld worden. Daarmee bedoelen ze Jan Klaas (= Claeys), ook genoemd ‘I'honnête homme’. Koben Cies dreigt diens boekje eens ‘open te leggen’, wat hij dan ook doet in XII, nr. 136 (zaterdag 21 november 1874) en XII, nr. 142 (zaterdag 5 december). Herhaaldelijk is er spraak van De Vryheid en andere ‘aanmoedigers der klerikale brandstichters van St. Denijs’ (XII, nr. 145, zaterdag 12 december 1874), ook van ‘andere bisschoppelijke vuilbladen die meest allen door geestelijken opgesteld zijn’ (XIII, nr. 13, zaterdag 30 januari 1875), vooral van het proces van Decock tegen die krant: XIII, nr. 37 (zaterdag 27 maart 1875), XIII, nr. 61 (zaterdag 22 mei 1875), XIII, nr. 70 (zaterdag 12 juni 1875), XIII, nr. 126 (zaterdag 23 oktober 1875), enz.
- voetnoot79.
- cf. K. De Flou, aangehaald werk (zie voetn. 1), blz. 233.
- voetnoot80.
- De term ‘katoen’ wordt in De Wvl. graag aangewend om de vrouwen aan te duiden.
- voetnoot81.
- Voor de Kortrijkzanen is, dank zij de drie puntjes, het initiaal K wel even doorzichtig geweest als voor ons de afkorting van G(ezelle), B(rugge) of K (ortrijk).
- voetnoot82.
- Dit attribuut is, zoals de verbindingen God en Papenland, Pot- en Paterland en vooral Pot en Patatenland, een zinspeling op het motto Voor God en Vaderland, dat ondubbelzinnig in grote kapitalen, samen met het wapen van Kortrijk, onder de titel van GvK. voorkwam.
- voetnoot82b.
- In 1876 is De Wvl. beter op de hoogte van de geruchten i.v.m. Stephanie Hinderycks dan in 1872; vgl. het gestoffeerde artikel van Luc Schepens in de Gkr. VI (1970), blz. 27, ook voetn. 19.
- voetnoot83.
- In De Wvl. van zaterdag 29 september 1877 (XV, nr. 117, blz. 2) handelt Balthazar over wat ‘de twee eerrovers Guido en Geerke, in hunne morsige vuilbladen’ schreven i.v.m. het geval Juffrouw Waelput. Zij gaven, zegt hij, ‘bijna letterlijk de pleitrede te lezen,van den luisterlijken blinker van de Roode Caleçons die zoo veel hair op zijne tanden heeft!’ (In De Wvl. XIII, nr. 105, zaterdag 4 september 1875, noemde Balthazar A. Verriest ‘chef van de trompetters met roode caleçons’, een duidelijke toespeling op de kledij van de leden van Verriests muziekmaatschappij.) En even later schrijft Balthazar: ‘Geerke borst bijna van blijdschap, als zijnen vriend, den vermaarden advokaat Verriest, door zijn wonderbaar talent, het Comiteit door de rechtbank van Kortrijk, in référé, tot de kosten had doen veroordelen.’ Vaak wordt diezelfde advokaat ervan beschuldigd, geld achter te houden, o.m. op zaterdag 8 september 1877 (XV, nr. 108, blz. 2): ‘Geerke, met permissie, zou ook nog al eene schoone ware geschiedenis kunnen schrijven, over een zijner beste vrienden, een advokaat, die zich zoo dikwijls vruchteloos heeft laten plagen door heeren van Berlijn, IJper en andere streken, nopens likwidatie zaken!’
- voetnoot84.
- nl. op zaterdag 20 april 1878 (XVI, nr. 47, blz. 1), waar Balthazar reageert op Geerke, die had geschreven dat hij (Balthazar) samen met de drukker van De Wvl. in de straten van Kortrijk was gezien: ‘...die twee personen mogen gezien zijn en gerust de straten doorwandelen zonder te vrezen dat zij door heeren van Berlijn, Parijs, Yper, Rousselaere, Ostende en eene menigte andere steden en dorpen zullen gevraagd worden om effen rekening te maken...’. Ook in XVI, nr. 59 (zaterdag 18 mei 1878), blz. 2, worden Geerke en Guido en de advokaat die schuldeisers afwijst, samen genoemd.
- voetnoot85.
- In 1877 alleen reeds tenminste 12 maal, telkens in artikelen die Geerkes hand verraden of door hem ondertekend zijn: II, nr. 31, blz. 2, kol. 1-2; nr. 32, blz. 2. kol. 2; nr. 33, blz. 3, kol. 2 (in Kipkap); nr. 34, blz. 2, kol. 2; nr. 35, blz. 2, kol. 2-4 (get. Geerke); nr. 36, blz. 2, kol. 3; nr. 37, blz. 2, kol. 2-3; nr. 38, blz. 2, kol. 2 (get.: Geerke); nr. 39, blz. 2, kol. 2-3 (get.: Geerke); nr. 42, blz. 2, kol. 1 en 3; nr. 44, blz. 2, kol. 4 (in Kipkap); ook in 1878 o.m. in III, nr. 1, blz. 2,kol. 3 (als titel van een artikel); nr. 18. blz. 2, kol. 2; enz. Het feit is dus Balthazar niet ontgaan, zoals blijkt uit deze citaten; daarenboven gebruikt hij de uitroep als titel in XV, nr. 114 (zaterdag 22 september 1977, blz. 1) en in XV, nr. 117 (zaterdag 29 september, blz. 2).
- voetnoot86.
- Geerke, zowel als Balthazar, voegen aan de naam van hun tegenstrever vaak tussen haakjes ‘met permissie’ toe, bv. GvK. III, nr. 47, blz. 2: ‘En Balthazar, met permissie, spuwt zijne galle uit in den “Mestvlaming”...’.
- voetnoot87.
- o.m. in III, nr. 19 (11 mei 1878), blz. 2, kol. 2, in artikel Van alles wat, door Geerke ondertekend; in III, nr. 20 (18 mei), blz. 2, kol. 4, in artikel Van alles wat, niet ondertekend; in III, nr. 21 (25 mei) blz. 3, kol. 1, in artikel Eene samensprake (tussen Laurentius en Balthazar); in III, nr. 22 (1 juni), blz. 2, kol. 4, in artikel Kipkap en later nog eens in III, nr. 37 (14 september), blz. 2, kol. 2, in artikel Onnoozele menschen, niet ondertekend.
- voetnoot88.
- ‘Er is eenen grooten afslag op de Cantate; de prijs was gesteld op 15 fr. per persoon om dat wonder gezang te hooren; nu is het maar 5 fr. meer! Dat komt om dat den vermaarden deerlijkschen advokaat, en chef van de trompetters met roode caleçons zich deed doorgaan voor den uitvinder van al die schoone verzen. Maar nu is het gezegd dat die eer toekomt aan den onderpastoor De Gezelle, die bij het brugsch katoen wel bekend is.’
- voetnoot89.
- Eerder kon het niet, want alleen de zondaguitgave leende zich daartoe en op 5 september kon L'Echo nog niet antwoorden op een artikel van De Wvl. van 4 september.
- voetnoot90.
- Opgenomen in [Veen], Guido Gezelle's Dichtwerken, dl. XI: Gelegenheidsgedichten [1], blz. 11 v. en in Dundruk III, blz. 15 v
- voetnoot1.
- Zie voetn. 37 en de daarbij horende tekst. Het eerste nummer van De Straal kwam hoogstwaarschijnlijk op 28 en niet op 26 mei van de pers. Het tweede nummer van dit 's zondags verschijnend weekblad bleef bewaard en dateert van 4 juni 1876.
- voetnoot2.
- De liberale school was ondergebracht in de Molenstraat - in de volksmond, naar het schijnt terecht Vuile strate genoemd -, in een pand dat toebehoord had aan die persoon.
- voetnoot3.
- Metrisch te lezen als de Strale.
- voetnoot1.
- Zie voetn. 43.
- voetnoot2.
- Adolf Gaze, zie hierboven blz. 81.
- voetnoot3.
- Vroeger was Benjamin Gastineau reeds tot tweemaal toe naar Algerië verbannen geweest; na de amnestie naar Parijs teruggekeerd, werd hij tijdens de Commune tot inspecteur van de gemeentelijke bibliotheken benoemd. Was het om die reden dat hij op 6 juli 1872 o.m. voor ‘usurpation de fonctions’ (P. Larousse) veroordeeld werd? Geerke schijnt alleszins wel goed op de hoogte te zijn van Benjamins verleden.
- voetnoot4.
- Jules Coucke, zie hierboven blz. 80 e.v.
- voetnoot1.
- Zie voetn. 43. - In de GvK. was een week tevoren (V, nr. 30, zaterdag 24 juli 1880) in de rubriek Allerhande nieuws (blz. 3), onder het titeltje De Communards te Parijs een nogal uitvoerig verslag verschenen van de terugkeer naar Parijs van de bekende Franse schrijver en journalist Henri Rochefort (1830-1913), wiens activiteiten en verbanningen gelijkenis vertonen met die van Benjamin Gastineau. Hoogstwaarschijnlijk heeft dit relaas (overgenomen uit l'Univers) Geerke geïnspireerd bij het schrijven van onderhavig stuk. Er zijn inderdaad heel wat punten van overeenkomst.
- voetnoot2.
- Jules Coucke (zie voetn. 41 en de daarbij behorende tekst) wordt in de GvK. herhaaldelijk averechts geprezen omwille van zijn ‘kennis van de geschiedenis’. - Paul Bert (1833-1886) was niet alleen een groot geleerde (fysioloog, geneeskundige, professor te Bordeaux en te Parijs), maar speelde ook een belangrijke politieke rol: hij was o.m. minister van Openbaar Onderwijs onder Gambetta.
- voetnoot3.
- Bedoeld wordt Laurentius Keukeleere, die ervan verdacht wordt Balthazar van De Wvl. te zijn. Zijn werkhuis (‘smisse’ zegt de GvK.) werd door het vuur vernield en van dan af wordt er in de GvK. herhaaldelijk geïnsinueerd dat hijzelf de brand zou hebben veroorzaakt, v.d. ‘Laurentius op den rooster’ (GvK. II, nr. 12, zaterdag 24 maart 1877, blz. 2); zie hierboven blz. 103.
- voetnoot4.
- Niet geïdentificeerd.
- voetnoot5.
- Adolf Gaze, zie hierboven blz. 81.