Gezelle, Hardy en psalmen
door C. Bittremieux
Onder de titel Gedichtengroei: Een kruisgedichtje door G. Gezelle handelt † P. Maximilianus in Gezellekroniek 2, p. 31-33, over het eerste van de Andere XXXIII kleengedichtjes: ‘Ware wijngaard, Jesu Christe, / die voor mij hebt, voluisti’ enz. Over de Latijnse rijmklanken stelt hij, dat Gezelle ze zeer goed uit de liturgie kan hebben gehad, vooral uit die van de goede week, waarin nogal wat zo'n werkwoordsvormen op -isti voorkomen.
Ik vraag me af of niet in 't algemeen ook de Latijnse vertaling van de psalmen een rol gespeeld heeft bij het ontstaan van de inval, om met dat rijm te gaan werken. Die vertaling wemelt van dat soort werkwoorduitgangen, met name in de vele apostrofen van de dichter tot God (en ook wel eens omgekeerd). In sommige reeksen psalmverzen is de opeenstapeling zo, dat ze zonder moeite een rijmeffect teweegbrengt bij de lezer. Bv. in psalm XLIII, 10-15 (10 repulisti et confudisti, 11 avertisti, 12 dedisti, dispersisti, 13 vendidisti, 14 posuisti, 15 id.); in psalm LIX, 3-6 (3 repulisti, destruxisti, 4 commovisti, 5 ostendisti, 6 dedisti). Nog treffender is dat als er opeenstapeling is binnen een zelfde vers, zoals in vs 19 van psalm LXVII: Ascendisti in altum; cepisti captivitatem; accepisti dona in hominibus.
De gedachte aan de psalmen als mogelijke, eventueel bijkomende bron van dat isti-rijm kwam bij me op onder 't lezen van Thomas Hardy's Late Lyrics and Earlier. Het op een na laatste gedicht daarvan heet nl. After Reading Psalms XXXIX, XL, Etc. Erg bekend lijkt het me niet, daarom schrijf ik het over, uit de first pocket edition, Macmillan 1923, p. 285-286:
Simple was I and was young;
Kept no gallant tryst, I;