pagina prijkt, uitgewerkt in goud en groen, rood en blauw, een tekening naar de trant van de middeleeuwse miniaturen, die het bezoek van Maria aan haar nicht Elisabeth voorstelt. Op het eerste blad staat bovenaan: Souvenir; links: L'Enfant de Marie ne périra pas; rechts: Vierge fidèle priez pour nous en onderaan: Vous êtes bénie entre toutes les femmes, met de vermelding die alles verduidelijkt: Chapelle des Paulines. De zusters Paulinen zijn nog altijd te Kortrijk gvestigd; hun klooster maakt de hoek uit van de Groeninge- en Guido Gezellestraat, tegenover de Onze-Lieve-Vrouwkerk en het borstbeeld van Gezelle aan de ene en de Handboogstraat aan de andere kant. Wij zijn dus op bekend terrein.
Op de binnenpagina's van het prentje prijkt het gedicht dat wij hierna laten volgen en op de rugzijde, omringd door een banderol waar op staat: Enfants de Marie, 2 Juillet 1831, jubilaires 2 Juillet 1881, lezen wij de namen van Mesdemoiselles Marie Vercruysse, Marie Willems, Marie Durieu, Marie Debbaudt, Mélanie Decoyere, Justine Baeckelandt en Virginie Baeckelandt. Zij waren leden van Kortrijkse families, die onder de aanzienlijksten van de stad gerekend werden.
De waarschijnlijkheid dat Gezelle het gedicht geschreven heeft wordt versterkt door het feit dat hij jaren lang met de zusters Paulinen, die zijn buren waren, goede betrekkingen onderhouden heeft. In zijn Gelegenheidspoëzie, die door Prof. Fr. Baur verzameld werd, treffen wij niet minder dan zeven gedichten aan die het bewijzen. In augustus 1886 huldigde hij moeder Augustine bij haar vijftigste verjaardag met twee gedichten en een ‘jubelchoor’. Vier jaar later vierden ‘acht congreganisten bij de eerweerde zusters Paulijntjes’ hun gouden jubileum en weer zorgde Gezelle voor het eredicht. In september 1891 werd E.H. Michaël Jackson ‘beleeder van de Avondvergaderingen voor jonge dochters bij de Zusters Paulinen te Kortrijk op zijnen naamdag’ met een feestwens verrast en in november 1897 schreef Gezelle een ‘Danklied op den Dag der Algemeene Communie Paulinen- Avondrecreatie, Jubeljaar 1847-97’. Avondvergadering en avondrecreatie zullen waarschijnlijk dezelfde zaak geweest zijn. In juni 1898 ten slotte kreeg ‘Eerweerde Moeder Josephine, geboren Jufvrouw Leontine Brancart van Brussel’ op haar zilveren bruiloft als kloosterlinge een lang gedicht van 26 strofen. Uit januari 1881, zes maanden dus voor het ontstaan van ons vers, dagtekent een ander Frans gedicht van Gezelle, dat hij naar aanleiding van het overlijden van een zekere Madame Vandewalle geschreven heeft. Dat zal in de stad bekend geweest zijn en het hem moeilijk gemaakt hebben te weigeren waar op hem een beroep gedaan werd om de voorname ‘enfants de Marie’ te eren in de taal van Racine.