Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend
[pagina 385]
| |
D. Het Geuzenliedboek in lateren tijd.De laatste uitgave van het Geuzenliedboek, waarvan wij iets vernemen, is van 1748. De verheffing van Willem IV zal wel de aanleiding tot deze nieuwe uitgave geweest zijn. Dat er na dien tijd nog uitgaven verloren gegaan zouden zijn, is niet waarschijnlijk. De tweede helft der 18e eeuw was er de tijd niet meer voor. Wel had het volk nog evenzeer behoefte aan Oranje-liedjes, maar de meerderheid van deze behandelden gebeurtenissen, die het volk niet meer kende, of ademden een anti-Spaanschen en anti-Roomschen geest, dien het volk niet meer kon medegevoelen. Wanneer men soms nog den ouden naam gebruikte, waren de liederen toch geheel anders. Nog in de eerste helft der 19e eeuw waren er slechts zeer weinigen, die in het Geuzenliedboek belang stelden. De beoefenaars der politieke geschiedenis vonden het de moeite niet waard er kennis van te nemen. Dat ook de volkspoëzie tot de letterkunde behoort, begrepen slechts weinigen en wie het begreep, kende dikwijls nog het Geuzenliedboek niet. In het bekende Letterkundig Overzigt.… van de Nederl. Volkszangen van Le Jeune wordt het b.v. zelfs niet genoemd. Aan muziekgeschiedenis deed bijna niemand. Zoo waren het bijna alleen de boekenliefhebbers, die deze oude uitgaven als zeldzaamheden waardeerden, maar niet hoog. Opmerkelijk is hierbij, dat blijkens de aanteekeningen op de schutbladen van verscheidene der bewaard gebleven exemplaren, vooral het Wilhelmus de aandacht bleef trekken. Sommigen schrijven b.v., dat dit exemplaar van een goeden druk is, omdat het Wilhelmus er in staat, enz. In het midden van de 19e eeuw werd opnieuw de aandacht op het Geuzenliedboek gevestigd door den man, die zooveel van onze oude letterkunde, dat slechts aan enkelen bekend was, voor iedereen toegankelijk gemaakt heeft. In zijne Nederlandsche Geschiedzangen (1852, nieuwe uitgaaf 1864) nam Van Vloten niet minder dan 133 nummers uit het Geuzenliedboek op Ga naar voetnoot1). De historische toelichtingen maakten vele dezer liederen verstaanbaar, maar vooral is het eene groote verdienste van hem geweest, dat hij ze in tijdsorde geplaatst heeft. Daardoor heeft hij ook lateren uitgevers het werk vergemakkelijkt, ook al neemt men zijne dateering niet ongewijzigd over. Steunende op Van Vloten en op de bibliographie van Beger waagde Van Lummel het (1872–1874) eene nieuwe uitgave van het Geuzenliedboek te bezorgen. Hij was echter in geen enkel opzicht voor die taak berekend. Van bibliographie en tekstbehandeling had hij geen begrip, zijne historische kennis was zeer oppervlakkig, en zijne kennis van de oudere taal was geheel onvoldoende. Toch voorzag zijne uitgave in eene behoefte en heeft | |
[pagina 386]
| |
menigeen dezen belangrijken bundel doen kennen, wien anders het Geuzenliedboek alleen bij name zou bekend geweest zijn. Na Van Vloten en Van Lummel hebben de meeste schrijvers over onze historie of de letterkunde der 16e en 17e eeuw ook het Geuzenliedboek genoemd, doch veelal zonder er veel studie van te maken. Een afzonderlijk hoofdstuk met den titel 'Geuzenliedekens' vinden wij in De Roever en Dozy, Het Leven van onze Voorouders, III bl. 264–292. Veel nieuws geeft het echter niet. Daarentegen heeft Max Rooses in 'Geuzen- en Anti-Geuzenliederen der XVIe eeuw' in Nederland, jaarg. 1875, II 355–404 (herdrukt in Nieuw Schetsenboek) eene degelijke studie over dit onderwerp gegeven, die nog altijd verdient gelezen te worden. Terwijl Kuiper vooral op de historische beteekenis van deze liederen gewezen heeft, toont Rooses hunne letterkundige waarde aan. Beide studies vullen elkander zoo goed aan, dat men ze eigenlijk vereenigd zou willen zien. |
|