Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend
[pagina 371]
| |
C. Nadere bijzonderheden en onderlinge verhouding der drukken.Het Geuzenliedboek is, althans in de latere drukken en steeds meer, een volksboek. Daardoor zijn gave exemplaren betrekkelijk zeldzaam en meer dan één druk is spoorloos verdwenen. Een volksboek mag niet te duur en niet te groot van omvang zijn. Wilde dus een uitgever nieuwe liederen opnemen, dan moest hij andere weglaten of met kleinere letter drukken. Naast slaafsche navolging en overneming, soms zelfs van de onzinnigste drukfouten, zien wij de drukkers zich de grootst mogelijke vrijheid tegenover den tekst veroorloven, zoowel wat vorm als inhoud betreft. Daardoor vinden wij steeds nieuwe fouten, maar soms ook merkwaardige en scherpzinnige verbeteringen. Het kan zelfs voorkomen, dat wij zoo in een laten druk plotseling eene lezing uit den eersten terugvinden, als een zetter toevallig eens over den tekst nadacht en dien begreep. Voor het bepalen van de verhouding der drukken is dan ook eene vergelijking van den tekst niet voldoende; de typografische bijzonderheden zijn soms van nog meer beteekenis. Maar ook hierbij is niet elk verschil een bewijs, dat wij een anderen druk voor ons hebben. Dat vellen van verschillende drukken bij elkaar gevoegd werden, daarvan heb ik bij volksboeken nog geen geval gevonden. Zeer vaak daarentegen zijn onder het drukken verbeteringen aangebracht. Bovendien moet men rekening houden met eigenlijke drukfouten, geene zetfouten. Zoo ontbreekt in het exemplaar der Kon. Bibl. van W op fol. 37 het cijfer, in dat van Dr. Scheurleer niet. Hier is geene verbetering in het laatste, maar in het eerste is het cijfer niet afgedrukt, doordat de vorm niet goed toegesteld was. Een paar voorbeelden van eigenaardige tekstverhoudingen deel ik hier mede, ter waarschuwing tegen overijlde gevolgtrekkingen uit de varianten. In no. 91, vs. 1 lezen A. B siet. Maar I enz., N. Q hebben hiet. Dat heeft ook R, die een getrouwe herdruk van Q is; maar het register van R heeft siet. Daarentegen heeft U in den tekst siet, maar in het register hiet. T enz. hebben weer siet of ziet. Waarschijnlijk heeft dus E (blijkens de overeenstemming van I. N. Q) in hiet veranderd. U en T kunnen siet hebben overgenomen uit de wijsaanduiding, of de zetter kende het lied in den anderen vorm. Op dezelfde wijze veranderde R in het register. Maar de zetter van U dacht er bij het register niet aan en nam daar de lezing van zijn voorbeeld trouw over. Het is dus niet noodig aan te nemen, dat een der lateren ook A of B gebruikt heeft. In no. 137 ontbreekt vs. 5 in A. B, in C en alle latere komt het voor. Bewijst dit nu, dat C niet naar A of B, of hun voorbeeld, maar naar een ouderen druk bewerkt is? Volstrekt niet. Wanneer C het gedicht eerst met aandacht las, of het eerst eens zong, moest hij dadelijk bemerken, dat hier | |
[pagina 372]
| |
een vers ontbrak, dat op vs. 8 moest rijmen, en dan was het niet moeilijk het er bij te maken. Deze variant bewijst dus niets voor een verloren druk, maar wel, dat de volgende, althans wat dit gedicht betreft, niet op A of B, maar op C berusten. B heeft in 139.26 de drukfout mijn voor man. De meeste hebben dat gedachteloos overgenomen. Maar I heeft ook hier verbeterd en de opvolgers van I, nl. J. L. M, lezen nu ook man, bovendien K. Nu is K nauwkeurig nagedrukt van H, die mijn heeft. Heeft dus K naast H ook nog I gebruikt? Volstrekt niet: deze verbetering kon ieder maken, die even nadacht. Evenzoo is het in no. 107, vss. 78. 80, waar H Hoes : Boes heeft en K Hoef : Boef. Daar behoeft K geen ouder voorbeeld dan H gehad te hebben. Maar ook de drukfout Hoes : Boes zooals H, gelijk A en B heeft, voor Hoef : Boef kon gemakkelijk gemaakt worden. Wij behoeven dus daarvoor niet aan te nemen, dat H naast G ook nog A of B heeft gebruikt. In no. 18, vs. 40 heeft A Ratten, doch de meeste andere Rotten. Aangezien I en N hier overeenstemmen, mogen wij ook voor E deze lezing aannemen. Maar O. P, waarvan de lezing anders op E** berust, hebben Ratten. Toch behoeven wij niet aan te nemen, dat O naast E** ook A gebruikt heeft. O kan uit zichzelf den vorm Rotten als minder beschaafd gevoeld hebben; misschien ook was in Dordrecht deze uitspraak minder gewoon. In no. 152 ontbreekt vs. 36 in F. G. H. K. Voor de lezing van C Saghmen doen sterck aen dringhen
heeft I Quamen seer sterc aendringen.
Men zou kunnen vermoeden, dat I hier de lezing van C verbeterd had. Maar het is niet waarschijnlijk, dat I ook C gehad heeft, naast H. Ook de wijze, waarop I dit gedrukt heeft, pleit daar tegen. Vss. 35, 36, 37 nl. staan op twee regels, wat I anders nergens heeft. Ga naar voetnoot1) Waarschijnlijk had dus I een voorbeeld, waarin dit vers ontbrak, en heeft hij het op eene gelukkige wijze aangevuld, tenzij hij het lied uit het hoofd kende. Wij zien dus hier, tot welke verbeteringen een drukker soms in staat was, en dat men nog geen groot geleerde behoeft te zijn om eene mooie conjectuur te maken. Maar tegelijk geeft deze plaats een mooi voorbeeld van de slaafschheid, waarmede de drukkers soms te werk gingen. I had blijkbaar wat laat de fout bemerkt, nl. toen de bladzijde al gezet was en om nu geen regel naar de volgende te moeten overbrengen, zette hij drie verzen op twee regels. Maar J. L. M. S hebben dat trouw overgenomen. L had op de twee regels niet genoeg ruimte en het laatste woord van vs. 37 werd nu zoo gedrukt: vy-ant. Zelfs dat heeft S overgenomen, meteen eene aanwijzing, dat S niet M, maar L gebruikt heeft. Kuiper heeft overtuigend aangetoond, dat A niet de oudste uitgave is. Zijne ontleding van den voorzang is een staaltje van fijne en scherpzinnige critiek. Dat er een druk van 1574 geweest is en dat deze de door hem aangewezen liederen bevat heeft, kan moeilijk meer betwijfeld worden, | |
[pagina 373]
| |
terwijl ook zijn vermoeden, dat de oudste uitgaven Zuidnederlandsch zijn, groote waarschijnlijkheid heeft. Terecht twijfelt Kuiper er aan, of Willems een exemplaar van dezen oudsten druk gezien heeft. Behalve in de door Kuiper aangehaalde woorden, noemt Willems dezen druk nooit, en zelfs niet in zijne Oude Vlaemsche Liederen. Hij heeft het bestaan hiervan dus eenvoudig vermoed. In één opzicht ben ik door Kuiper's betoog niet overtuigd, en ik handel zeker in zijn geest, wanneer ik dat hier niet verzwijg. Het staat nl. voor mij niet vast, dat A en B op een gemeenschappelijk voorbeeld ω berusten. Ofschoon hij enkele overeenkomsten en verschillen in den druk van A en B wel heeft opgemerkt, heeft Kuiper m.i. daarmede niet genoeg rekening gehouden en zich te uitsluitend door tekstcritische overwegingen laten leiden. Zoo heeft hij b.v. niet gedacht aan de mogelijkheid, dat B sommige liederen en strophen uitgelaten zou hebben om ruimte te winnen. B kan b.v. gemeend hebben, dat twee boetpsalmen van Alva genoeg was en daarom den derden en vierden hebben weggelaten. Wij moeten dus A en B nog eens vergelijken. De groote overeenkomst in den titel kan zoowel een gevolg zijn van het gebruiken van een zelfde voorbeeld als van directe overneming. Maar de inhoud wijst vooral op het laatste. De volgorde in beide drukken is volkomen gelijk, behalve dat B no. 103 verplaatst heeft om de beide liederen op het ontzet van Leiden op elkaar te laten volgen. Nemen wij onmiddellijke overneming aan, dan gaf B een herdruk van A, met bijvoeging van no. 67, 131, 140, 141, 142. Maar hij wilde den omvang verminderen, van 13 op 10 vel terugbrengen. Daarvoor nam hij een iets grooter formaat, nl. 38 regels per bladz. tegen 33 van A, en spaarde in elk opschrift nog iets uit door een kleinere letter te nemen. Toch kon hij nog niet den geheelen inhoud van A opnemen, en liet no. 80, 81, 3, 33, 18, 111, 43, 95, 79, 66, 77, 99, 85, 36, 75, 17, 122 en 59 weg; bovendien de vier laatste strophen van no. 56, de zesde van no. 24 en de laatste van no. 35. Doordien B no. 66, 77 en 84 wegliet, kon hij ook boven 78 'Volghen de Oorlofliedekens van Duckdalve' niet behouden, waarmede waarschijnlijk de bijvoeging in den tweeden druk begonnen is. Nemen wij geene directe overneming aan, dan zou A dit alles bijgevoegd hebben. Het zou dan echter wel vreemd zijn, dat A juist in het begin van het boek zooveel bijgevoegd had, terwijl het daarentegen zeer begrijpelijk is, dat iemand, die bekorten wil, dadelijk in het begin gaat schrappen. Dat de laatste strophen van no. 56, die toch niet later dan 1572 gedicht zijn, eerst door A, dus in 1581, zouden zijn bijgevoegd, is onaannemelijk. Ook de laatste strophe van no. 35 is wel vóór 1581 gemaakt. En de zesde strophe van no. 24 is zeker ingevoegd (Kuiper's redeneering is m.i. overtuigend), maar niet eerst door A. Wel zal B niet in het midden van een lied eene strophe uitgelaten hebben om ruimte te sparen, maar hij kan evengoed als wij gevoeld hebben, dat deze in het verband niet paste. Dat B in het eene gedicht bijna geen spellingverschillen met A toont, in het andere veel, is nog geen bewijs, dat B niet naar A bewerkt is. Wij zouden anders de ongelijkmatigheid, die wij van den zetter van B niet willen gelooven, moeten toeschrijven aan den zetter van een verloren druk, of wij zouden moeten aannemen, dat B naar meer dan één voorbeeld bewerkt was. | |
[pagina 374]
| |
Verschillen als in no. 56, vss. 66, 86 bewijzen hier ook niets. Moeilijkheid geven slechts twee plaatsen, die dus even besproken moeten worden. In no. 19 heeft A van eene kantteekening een opschrift gemaakt. Heeft B nu een ouderen druk voor zich gehad, of de fout ingezien en verbeterd? Het eerste is zeker het eenvoudigst. Maar ook het tweede is mogelijk, zelfs als wij daarbij moeten aannemen, dat de zetter van E dezelfde verbetering gemaakt heeft: immers ook I en N hebben den naam als kantteekening. Evenzoo zou een gemeenschappelijk voorbeeld de eenvoudigste verklaring geven van het feit, dat B bij no. 120 eene onderteekening heeft, die A mist. Maar eene bijvoeging in B is toch niet onmogelijk, vooral in dit geval niet, waar het een dichter betreft, die in den kring van deze uitgevers goed bekend was. Vergelijken wij niet een herdruk van den tekst van A en B, maar de drukken zelf, dan worden wij dadelijk getroffen door de groote overeenkomst. Dat begint reeds met den titel. De omlijsting is in B, en evenzoo in C, D, F, uit dezelfde figuurtjes opgebouwd als in A. Maar terwijl zij in A een goed doordacht, gesloten geheel vormen, is dat reeds in B niet meer het geval, doordien de spiegel van B iets hooger is. Het is duidelijk, dat B hier A heeft nagevolgd. De titelprentjes zijn zoo gelijk, dat zij vermoedelijk van hetzelfde blok zijn afgedrukt. Ook in den verderen druk is zoo groote overeenkomst, dat men zou kunnen vermoeden, dat zij van dezelfde drukkerij komen. Zeer opmerkelijk is b.v., dat de eerste strophen van no. 40 in A en B met dezelfde antieke hoofdletters beginnen. Maar B is over het geheel veel minder mooi, zoodat wij ook zouden kunnen denken aan bevriende drukkers, die elkander de houtblokken leenden of overdeden; het kan echter ook aan het papier liggen. Ga naar voetnoot1) Alles te zamen genomen, vind ik het waarschijnlijkste, dat B naar A is gevolgd. Hebben zij echter een gemeenschappelijk voorbeeld, dan is dit reeds een Delfsche of Haagsche druk geweest, niet meer een Zuidnederlandsche. Van A en B wordt geene plaats genoemd. Maar zij hebben met C, D, F zoo groote typografische overeenkomst, dat zij alle uit dezelfde of uit bevriende drukkerijen komen. Wij zouden het laatste moeten aannemen volgens den titel. Daar staat toch, dat C en D gedrukt zijn bij Aelbrecht Heyndricksz. en F bij Hillebrandt Jacobsz. Maar juist deze drie zijn zoo gelijk, niet alleen in de hoofdletters, maar ook in de sierletters en aandachtsteekens, dat zij zeker op dezelfde drukkerij gezet zijn. De waarschijnlijkste verklaring hiervan is, dat de beide uitgevers samengedaan hebben. Waarschijnlijk zijn er dus ook wel exemplaren van C en D met het adres van Hillebrant Jacobsz. en van F met dat van Aelbrecht Heyndricksz. geweest. Het titelprentje is in A-D hoogstwaarschijnlijk, en in F waarschijnlijk van hetzelfde blok afgedrukt. Ook de omlijsting kan dezelfde zijn; zij maakt althans, terwijl zij in A nog frisch is, in elke volgende den indruk van steeds meer afgesleten te zijn. Ten slotte moeten wij er nog op wijzen, dat het titelprentje in A niet oorspronkelijk is. Het is blijkbaar nageteekend naar dat van 'Der Geusen | |
[pagina 375]
| |
handelinghe ende oprechte meeninghe' enz., een pamflet van 1566, waarvan een ex. in de Universiteitsbibliotheek te Gent is (Meulman, no. 123). A. B. C. D. F vormen dus eene reeks, waarvan elke volgende van den onmiddellijk voorgaanden is overgenomen. Daarbij sluiten zich G. H. K aan. C is nagedrukt naar B, met weglating echter van zes liederen en bijvoeging van acht nieuwe. D is zeer nauwkeurig nagedrukt naar C, met bijvoeging van drie liederen. F is, behoudens spellingverschillen, van het begin tot het einde regel voor regel gelijk D. De op bladz. 365 genoemde uitgave van Jan Amelisz. zal, naar den titel te oordeelen, wel naar F zijn nagedrukt. G is nauwkeurig nagedrukt naar F. Zelfs de fouten in de folieering zijn gedeeltelijk overgenomen. Natuurlijk zijn er ook nieuwe drukfouten bijgekomen, maar ook enkele verbeterd, b.v. in het register. Ga naar voetnoot1) Het tweede gedeelte van den titel is zeer verkort en het titelprentje is niet meer van hetzelfde blok, maar opnieuw gesneden, ofschoon nauwkeurig nagevolgd. Een opmerkelijk, en moeilijk verklaarbaar, verschil is echter in den voorzang. Deze heeft het opschrift als in C. D. F, maar den tekst van B. H is bewerkt naar G, zooals reeds blijkt uit den voorzang. Maar doordat H slechts 37 regels per bladzijde had, tegenover de 38 van G, moest hij ruimte zien te winnen. Daarvoor werden verscheidene bovenschriften sterk bekort en een aantal historische bijzonderheden weggelaten. Bovendien is op het register een bladzijde ingehaald. Vier liederen zijn weggelaten en twee bijgevoegd. Het titelprentje van H is opnieuw gesneden en is daarbij vrij wat minder geworden. K is naar H nagedrukt. Maar driemaal heeft hij een lied van H door een ander vervangen, nl. no. 53, 71, 64 door 1, 72, 178. Hier vooral ziet men, hoe een zetter weer met zijn voorbeeld gelijk zoekt te komen, wanneer er verschil gekomen is. Na fol. 56ro begint dan ook elke bladzijde van K weer met denzelfden regel als in H. Niet alleen de typografische bijzonderheden, maar ook de tekst toont aan, dat deze uitgaven eene doorloopende reeks vormen, zooals te zien is uit de in de noten medegedeelde varianten en de tabellen hierachter. Een oogenschijnlijk belangrijk verschil Ga naar voetnoot2) is, dat in A-G, N-P. V de titel begint met Een, in H-L. CC. DD met Het, in M met Dubbelt, terwijl in de andere geen van drieën voorkomt. De verklaring is deze. In vroeger tijd gebruikte men meermalen een, waar wij het zeggen. Zoo ook hier. In alle oude uitgaven lezen wij Een. H nam ook den titel van G over, maar verving, in overeenstemming met het nieuwere spraakgebruik Een door Het, zooals wij nu ook in de meeste latere vinden. E is onmiddellijk of middellijk naar A bewerkt. Hij heeft verschillende liederen, die in A wel, in B-D niet voorkomen. Wel heeft hij vele van A weggelaten en daarvoor een aantal andere ingevoegd, maar die, welke hij met A gemeen heeft, staan in dezelfde volgorde. Telkens ook komt de bladzijde van E weer met A gelijk. | |
[pagina 376]
| |
Dat wij juist dezen druk niet zelf hebben kunnen raadplegen, is wel een nadeel, omdat I gedeeltelijk en N, Q en T grootendeels hierop berusten. I heeft op den titel van het 1e deel 'wt alle oude Geusen Lietboecken by een versamelt' en werkelijk heeft Van Breugel zoo niet alle, dan toch eenige oude uitgaven gebruikt. Van de alleen in A voorkomende liederen ontbreken no. 77, 85, 111, 122, van de verder alleen in A en B voorkomende no. 101, van de in F-H voorkomende no. 161. Voor het overige heeft hij alles wat in vroegere drukken voorkwam. Daarenboven heeft I niet minder dan 63 liederen, die in de ons bekende vroegere drukken niet gevonden worden. Het is hoogst onwaarschijnlijk, dat hij deze alle uit ons onbekend gebleven Geuzenliedboeken zou hebben overgenomen. Hij zal er wel meer genomen hebben uit andere liedboeken en vooral van vliegende blaadjes, enkele misschien wel uit handschriften. Op den titel van het 2e deel staat dan ook niet 'wt alle oude Geusen Lietboecken', maar 'Van verscheyden Auteuren'. Het was blijkbaar zijn plan eene zoo volledig mogelijke verzameling aan te leggen. Omdat de bundel dan echter te groot, en voor een volksboek te duur zou worden, maakte hij er twee deelen van, die afzonderlijk te koop waren. De volgorde is zooveel mogelijk chronologisch. Naar den titel zou men verwachten, dat het 1e deel de liederen tot 1574 zou bevatten, het 2e deel de latere. Wij vinden echter in het 1e deel ook no. 115, 124, 126 en 135, in het 2e deel no. 19, 29, 41, 47, 63 en 64. De gedichten van het jaar 1574 zelf zijn over de beide deelen verdeeld. Het titelprentje van I is van hetzelfde blok afgedrukt als dat van H. Later heeft dit blok nog dienst gedaan voor J en IJ. In het eerste deel staan zes, in het tweede vier zeer leelijke portretjes. Uit de varianten blijkt, dat I vooral E gebruikt heeft, en niet A. Men zie b.v. de uitlatingen in no. 120, het ontbreken van het proza bij no. 140, en verder alle plaatsen, waar I met N overeenstemt, zooals no. 107, vs. 67. Ook in no, 35. vs. 22 kunnen A of B niet het voorbeeld van I geweest zijn; daar heeft hij zeker H gebruikt. Ga naar voetnoot1) Maar I heeft no. 74 en 75, die verder alleen in A voorkomen. Hij zou dus voor deze beide A gebruikt moeten hebben, tenzij hij ze heeft overgenomen van een vliegend blad, evenals no. 76, dat in geen enkelen ouderen druk staat. Daarnaast maakt I zeer zelfstandige verbeteringen b.v. no. 120, vs. 53, 55, no. 139, vs. 26, wat het zoeken van zijn voorbeeld wel bemoeilijkt. Opmerkelijk is nog, dat I in het register van het tweede deel bij de beginregels van twee der liederen, die in de dubbel getelde bladen 40–47 voorkomen, 'letter G.' bijvoegt, dat is de letter van het vel. J is, afgezien van de nieuwe drukfouten, volkomen gelijk I. Zelfs de fouten in de folieering zijn overgenomen. Voor de portretten zijn dezelfde blokken gebruikt. Dat J naar een der eerste exemplaren van I is nagedrukt, blijkt op fol. 23. Daar had I foutief 19, maar er is met de hand 23 overheen gedrukt. J heeft echter ook 19. | |
[pagina 377]
| |
L is nagedrukt naar J, niet naar I, vgl. b.v. no. 32, vs. 17. Ook hier is nauwkeurig nagedrukt, zelfs het register. De getallen hiervan passen echter niet altijd, doordat de tekst hier en daar verloopt. L heeft nl. 1 regel minder per bladzijde, wat soms gedeeltelijk ingehaald wordt door de kleinere letter en het weglaten der portretten. De rest wordt in het eerste deel ingehaald door den kleineren druk van het register, dat in I en J drie bladzijden is, in L iets meer dan twee. Het cijfer in het register geeft dus niet altijd het folio van L aan, maar wel van I en J. Nog erger is het in het tweede deel. Ook hier verloopt de tekst telkens, maar bovendien heeft L na fol. 80ro zeven liederen tusschengevoegd om dan op fol. 91vo met de Refereynen door te gaan. Van de laatste zijn dus in het register de cijfers 10 of 11 te laag. L heeft op den titel denzelfden rand als A-E. Het titelprentje is opnieuw gesneden, misschien naar H. Het is het eenige titelprentje met twee rechterhanden, alle andere hebben twee linkerhanden. M is weer regel voor regel nagedrukt naar L. Zelfs alle fouten in het register zijn overgenomen. Het prentje is weer zelfstandig nagesneden. I. J. L. M vormen eene afzonderlijke groep. Het zijn de eenige uitgaven in twee deelen. Van de latere berust alleen S hierop. Van alle Geuzenliedboeken heeft E de talrijkste nakomelingschap gehad. Behalve S en V, berusten alle uitgaven na M hierop. N toont al dadelijk in den titel en in de voorrede in proza zijne afhankelijkheid van E. Maar tusschen E en N liggen twee of meer drukken. Tot fol. 105vo heeft N alle liederen, die in E voorkomen, terwijl zij altijd of bijna altijd op dezelfde bladzijde beginnen. Daarna volgen no. 164, 174 en 175, waaronder op fol. 111ro 'Finis. Hier eyndet Geuse Liedeboeck', dan het register (3 bladz. en onderaan 112vo 'Finis') en dan fol. 113ro lezen wij: 'Hier volgen noch sommige liedekens die voor desen in ander boecken uytgelaten zijn, ende van den sangher begheert worden, daerom hier by ghevoecht'. Dit zijn no. 1, 73, 140, 64, 19. Op de laatste bladzijde ten derden male 'Finis'. Het is dus duidelijk, dat tusschen E en N nog minstens twee drukken liggen, die wij E* en E** noemen, waarvan de eerste no. 164, 174, 175 heeft bijgevoegd, de tweede no. 1, 73, 140, 64, 19. N is dan een nauwkeurige herdruk van E**. Het titelprentje is weer eene kopie van een uit de A-reeks. De sierlijst is op dezelfde wijze samengesteld als in B enz. Waarschijnlijk had dus ook E een dergelijken rand. O is grootendeels gelijk N, maar reeds de titel toont aan, dat niet N zelf het voorbeeld geweest is. Dit moet E** geweest zijn, niet E*, omdat O ook no. 140 heeft. Reeds in de eerste helft zijn enkele liederen uitgelaten, maar aan het einde een groot aantal, zoowel omdat O drie vellen kleiner is dan N, als om eenige nieuwe bij te voegen, waaronder no. 162, een Dortsch lied, dat evenals no. 204, verder alleen in P gevonden wordt. Het titelprentje is opnieuw gesneden, waarschijnlijk naar dat van M. Het blok is later ook gebruikt voor P en U. | |
[pagina 378]
| |
P is nagedrukt van O. De tekst is tot fol. 88vo, behoudens drukfouten en spellingverschillen, regel voor regel gelijk O. Maar dan begint P te bekorten en verzen weg te laten (van no. 204 zelfs zes strophen), twee verzen op één regel te zetten, enz. Daardoor krijgt hij, zonder het boek grooter te maken, ruimte voor no. 233, dat in geen anderen druk gevonden wordt. Dat P in no. 31, vs. 9 Heer heeft, kan geene aanwijzing zijn, dat hij een druk van de groep A-H gebruikt heeft, omdat hij de 7e strophe heeft. Misschien kende de zetter het lied, dat onder het volk zeer goed den ouden vorm kan behouden hebben. Herhaaldelijk heeft P zelfstandige verbeteringen in den tekst gemaakt. Hoe hij daarbij te werk ging, ziet men in no. 204, waarvan wij daarom de varianten volledig mededeelen. Ook Q is uit E** overgenomen, maar heeft no. 3, 73, 175 uitgelaten. Misschien moeten wij zelfs nog een druk E*** aannemen, waarin no. 73 en 175 reeds ontbraken, omdat deze ook in U en T beiden ontbreken. Daaruit is dan ook te verklaren, dat A-P en V op den titel hebben 'den gantschen [V geheelen] handel', al de andere 'den oorsprongh van de Troubelen'. E*** heeft dan bezwaar gehad tegen deze ouderwetsche beteekenis van handel. Deze uitgave heeft 15 portretten, andere dan I. Volgens Beger zijn het dezelfde als in de uitgave van Van Meteren, Danswijk 1608, die naar Fruin's mededeeling in Nijhoff's Bijdragen IV, 83 te Amsterdam gedrukt is. R is zoo gelijk aan Q, dat zij wel eens voor dezelfde uitgaven gehouden zijn. Legt men ze naast elkander, dan ziet men echter tal van kleine verschillen. Het meest in het oog loopende verschil is, dat in Q de titel zwart omlijst is, in R rood. Dat Q ouder is dan R, blijkt bij vergelijking der portretten. Dat van Brederode b.v. op fol. 5ro is in Q nog gaaf; in R zijn er beneden rechts hoeken afgesprongen en zoo vindt men het ook in W. Dergelijke verschillen zijn er ook bij andere portretten. Voor het vermoeden van Beger, dat beide drukken van hetzelfde jaar zouden zijn, is geene enkele aanwijzing. S heet het Tweede deel, en is ook wel als zoodanig bij Q en R bedoeld, maar draagt een zoo verschillend karakter, dat wij hem toch liever afzonderlijk houden. Dat twee liederen, die reeds in Q. R staan, ook hier voorkomen, nl. no. 64 en 107, maakt dit nog niet noodzakelijk. Maar terwijl Q een gewone herdruk is van eene vroegere uitgave, heeft S zich daartoe niet bepaald. Smient voelde zich meer uitgever dan drukker. Vandaar dat hij eene eigen voorrede geeft met nog een groot historielied er bij. Hij heeft alles verzameld, wat hij vinden kon, dat nog niet in Q stond. Van andere Geuzenliedboeken heeft hij echter alleen L gehad. Daaruit heeft hij 24 liederen uit het eerste en 31 uit het tweede deel opgenomen. Daarbij kwamen er dan nog 19, die in geene vroegere uitgave voorkomen, en die hij dus waarschijnlijk van vliegende blaadjes of uit handschrift kende. Daartegen heeft hij ook juist 19 van L weggelaten. Dat zal wel geweest zijn om zijn boekje niet te dik te maken; bij de meeste althans kunnen wij noch in den inhoud, noch in den vorm daarvoor eene reden vinden. | |
[pagina 379]
| |
Dat hij bepaald L, niet M gebruikt heeft, blijkt b.v. uit no. 41, vss. 36 en 72, no. 125, vs. 14, no. 152, vs. 37 en no. 212, vs. 104. Hij heeft zooveel mogelijk 'yeder Liedeken op sijn behoorlijcke Jaer ende Maent achtervolgende gestelt', maar is daarin niet bijzonder geslaagd. Zijne verzameling begint toch met no. 125, 32, 131, 41, 63, 2, 13 enz. Hoe onnauwkeurig hij las, zien wij bij no. 86. Hij dateert de gebeurtenis 'Den 31 January. 1574' en vindt dezen datum zeker wel uit vs. 10. Maar daar wordt gezegd, dat toen de nederlaag in Antwerpen bekend werd. In het gedicht 'Inleydingh tot den Sanger' vertelt hij de geschiedenis van 1496–1609. Behalve historicus was Smient echter ook een goed zakenman. Op blz. 188 na de liederen, die den aanslag op Maurits in 1623 verhalen, deelt hij mede, dat hij nog exemplaren heeft van 'de gantse gheschiedenisse van dit Verraet', zooals het in 1623 door zijn vader gedrukt is, en dat hij die voor 2 stuivers te koop biedt. Evenzoo kondigt hij op bl. 216 het derde deel aan, dat spoedig 'by hem uytghegheven sal worden'. Of dit ook verschenen is, weten wij niet. Het boekje bevat 11 houtsneden, die alle bij den tekst passen, en gedeeltelijk althans ook zeker wel hiervoor gemaakt zijn. Vier der nieuwe gedichten (165, 180, 191, 199) van S komen ook in V voor, een daarvan ook in AA-DD (165) en een in W. IJ (180). Daaruit zullen wij echter wel niet mogen opmaken, dat deze drukken S gebruikt hebben. Eerder kunnen wij aannemen, dat verschillende drukkers deze gedichten van vliegende blaadjes hebben overgenomen. Dit laatste verklaart ook de vele geringe verschillen van spelling enz. in no. 165 en 199. T kan niet naar Q bewerkt zijn, om hij no. 3 heeft, niet naar O of P, omdat hij no. 26, 91, 39, 87 enz. heeft. T is dus bewerkt naar E***, maar mist no. 40, 97, 104, 9, 6, 172, 64, 19, bovendien drie strophen van no. 46, een van no. 116 en de laatste van no. 139; van no. 12 is er alleen de eerste strophe. De lezingen van T komen het meest met Q overeen tegenover N b.v. no. 42, 45 vs. 35, 46 vs. 34. 36, 50 vs. 26–28, 88 vs. 4. 68, 113 vs. 34. 35, 120 vs. 45. Een enkele maal echter met N tegenover Q, b.v. 57, vs. 54, 116 vs.47. In 114 vs. 77 heeft T eene betere lezing dan Q en N, maar het is in het rijm. Isaac Reyersz. heeft dus niets te maken met Andries Reyersz. T heeft, behalve den titel en de keerzijde daarvan, nog 25 houtsneden, waarvan een enkele groote overeenkomst heeft met S, maar toch niet hetzelfde is. In het door ons gebruikte exemplaar van T ontbreekt het dubbelblad 97, 104, in dat van X ontbreekt zelfs het geheele vel. Maar van Z en AA, die geheel gelijk aan T en X zijn, hadden wij complete exemplaren, zoodat wij toch het volgende van T kunnen mededeelen. Fol. 96vo bevat de eerste strophe van no. 12 en heeft de reclaam Ghy. Dat is evenzoo in X, Z, AA. Men verwacht nu op 97ro de tweede strophe van no. 12, maar wij vinden daar in Z en AA no. 34. Dit moet ook in T en X zoo geweest zijn, omdat de rest van het vel van T volkomen gelijk is aan Z en AA. Het meest voor de hand ligt het te denken, dat de zetter een voorbeeld had, waarin een blad ontbrak, of dat hij bij vergissing twee bladen omsloeg. Maar wij kennen geene uitgave, waar eene bladzijde eindigt met de eerste | |
[pagina 380]
| |
strophe van no. 12. Wij zouden dan moeten aannemen, dat er tusschen E*** en T eene dergelijke uitgave verloren gegaan is. Dat is echter niet waarschijnlijk. Het kan ook wel groote achteloosheid van den zetter geweest zijn. Maar ook kan hij het opzettelijk gedaan hebben, om ruimte te winnen; het is toch tegen het einde van het boek, waar hij vrij wat heeft uitgelaten. Opmerkelijk is echter, dat drie of vier volgende dit precies zoo hebben overgenomen, zonder te bemerken, dat nu de reclaam onjuist was. U is ook een Dortsche druk, maar kan niet naar O of P bewerkt zijn, omdat hij een aantal liederen heeft, die daar ontbreken. Om dezelfde reden kan T zijn voorbeeld niet zijn. Evenmin kan Q het zijn, omdat U no. 3 heeft. Het was dus een oudere druk. Maar U heeft, naast een aantal lezingen, die hij met N tegenover Q gemeen heeft (b.v. 90. 1), ook een aantal, waarin hij met Q tegenover N overeenkomt, 12.61, 114.64, 116.47. Wij zullen dus wel moeten aannemen, dat E*** waarin no. 3 nog voorkwam, het voorbeeld was van Q en U. Wij zien dus, dat de drie Dortsche drukkers Andries Reyersz. en zijne weduwe, Isaac Reyersz. en zijne weduwe, en Feermans niet zoo heel vriendschappelijk met elkander omgingen, althans niet samenwerkten. Opmerkelijk is daarbij echter, dat het titelprentje van U van hetzelfde blok is afgedrukt als in O en P. Had de firma Andries Reyersz. opgehouden te bestaan, of had zij alleen blokken verkocht? Behalve het titelprentje heeft U nog 9 houtsneden, waaronder eenige herhalingen, zoodat het slechts vijf verschillende zijn. V is eene zelfstandige verzameling, die op geene der vroegere berust. Hij heeft vijf liederen gelijk S, maar zeker niet overgenomen. Een daarvan staat ook in AA-DD (no. 165). Maar 12 liederen van V vinden wij ook in W. IJ; deze zijn waarschijnlijk wel overgenomen. V heeft geene prentjes. Op de keerzijde van den titel staan eene aanhaling uit Cicero, De oratore en eene uit Diodorus Siculus. Van Roggen heeft blijkbaar de Geuzenliederen dus in de eerste plaats als historieliederen beschouwd. Aan een groot aantal liederen laat V historische toelichtingen voorafgaan uit Van Meteren, Bor, Baudartius, Van Wassenaer, Lamb. de Rijke. Voor zoover zij van belang zijn, hebben wij ze in de noten overgenomen. W is nauwkeurig nagedrukt naar Q of R. Maar omdat hij aan het einde wilde bijvoegen, begon hij reeds spoedig liederen uit te laten. Daarbij zorgde hij er voor zooveel mogelijk geheele bladzijden uit te laten, om toch elke bladzijde met denzelfden regel als R te kunnen beginnen. Daarvoor nam hij ook een enkele maal een ander lettertype. Vooral in het proza boven de liederen blijkt dat. Hij heeft 23 liederen van Q. R overgeslagen en aan het einde 13 nieuwe bijgevoegd. De portretten zijn van dezelfde blokken afgedrukt als in Q en R. Maar in plaats van het oude titelprentje vinden wij er een met de geschiedenis van Lucretia, en op fol. 68ro in plaats van het portret van Parma dat van een mij onbekende (volgens Beger van een Engelsch admiraal). Toen Smient met het drukken van het Geuzenliedboek ophield, heeft dus Bouman de blokken van hem overgenomen. Maar er ontbraken er twee. | |
[pagina 381]
| |
Behalve het laatste, dat wel aan een vliegend blad is ontleend, heeft W de bijgevoegde liederen zeker wel overgenomen uit V. Er zijn geene varianten, die zich tegen deze opvatting verzetten en wel opmerkelijke overeenstemmingen, die daarvoor spreken. Men zou anders kunnen denken, dat Bouman met de houtblokken van Smient ook de gedichten had overgenomen, die deze reeds voor zijn derde deel verzameld had. X is bladzijde voor bladzijde gelijk T, zelfs heeft hij overal dezelfde letter. Hij heeft twee prentjes meer; een enkel is hiervoor nieuw gesneden, éénmaal omgewend. Op bl. 28ro staat een prentje i. p. v. eene sierlijst in T. IJ is zoo nauwkeurig naar W nagedrukt, dat men het voor denzelfden druk zou houden, als er geene nieuwe drukfouten waren. De portretten zijn alle van dezelfde blokken als in W, maar het titelprentje is hetzelfde als van H. I en J. Blijkbaar had Bouman daarvoor nu ook het blok gekregen. Z is in alles volkomen gelijk aan X, op eene enkele sierlijst na, om een portretje of aan het einde van een lied. AA is zeer nauwkeurig nagedrukt van T, X of Z, maar er zijn twee liederen ingevoegd, nl. no. 165 en 167. Er zijn met het portret van Maurits op den titel meegerekend, niet minder dan 30 prentjes, maar slechts 8 zijn eenigszins toepasselijk. Op bl. 86vo staat zelfs bij no. 154 het portret van Bethlen Gabor. De prentjes zijn geheel andere dan die in T, X of Z. Maar dat op de keerzijde van den titel lijkt wel eene navolging van dat in T. BB is geheel gelijk aan AA. Alleen verloopt op sommige bladzijden de tekst een enkelen regel, doordat er eene andere houtsnede gebruikt is, maar dat wordt dadelijk op de volgende bladzijde weer ingehaald. De onjuiste reclaam op fol. 96vo is tot in dezen druk gebleven. De prentjes op en achter den titel en de randversiering op den titel zijn van dezelfde blokken gedrukt als in AA. De overige houtsneden zijn gelijk in aantal en op dezelfde plaats als in AA, maar slechts 19 van dezelfde blokken. Het vignet aan het einde van het register is hetzelfde als in AA, maar van grooter formaat. De toepasselijkheid der prentjes is niet grooter. Bij de beschrijving van den slag bij Nieuwpoort vinden wij b.v. een prentje, hoe Thamar door den knecht van Ammon de deur uitgeschopt wordt. Het portret van Bethlen Gabor is ook hier. CC is, naar den inhoud en de varianten te oordeelen, een nadruk van AA of BB. Hij heeft dan echter zeven liederen van zijn voorbeeld weggelaten (171, 12, 34, 139, 132, 164, 174). Evenzoo de tweede helft van no. 90; dat dit opzettelijk gedaan is, blijkt uit de reclaam. Maar hij heeft er zes bijgevoegd, die in BB ontbreken (40, 69, 103, 153. 123, 161). Deze komen alle tezamen alleen voor in C. D. F. Waarschijnlijk heeft dus CC ook een van deze gekend, en wel F, zie bij 161. Hierop wijst ook het opschrift van no. 40. Gelijk A vinden wij dit in | |
[pagina 382]
| |
(E) N, en alle latere, behalve CC. DD. Daarentegen komen, zooals ook te verwachten is, C. D. F–H. K met B overeen. I. J. L. M hebben het geheel anders. Maar CC. DD zijn gelijk B. Bij vier gedichten, nl. no. 3, 24, 102 en 108 heeft CC eenige verzen bijgevoegd. De zeven prentjes zijn alle vrij wel toepasselijk. DD is zeer nauwkeurig nagedrukt van CC. Zelfs de eigenaardige nummering 'Fol. 3' is overgenomen, terwijl hier, evenals in CC, de bladzijden geteld worden. Tekstverschillen zijn er nagenoeg niet, natuurlijk wel spellingverschillen. Op dezelfde plaatsen als in CC staan prentjes van dezelfde grootte, maar geen van alle hetzelfde. De portretten op den titel en op bl. 3 zijn zeer vrij nagesneden naar die van CC. Sommige passen in het geheel niet bij den tekst. Op bl. 55 vindt men er een uit den Uilenspiegel en dat op bl. 11 is uit het volksboek van Julius Caesar, of althans uit een dergelijk geschiedboek. Onderstaande stamboom is eene aanschouwelijke voorstelling van hetgeen hier over de verwantschap der drukken gezegd is. Komen er tot nog toe onbekende drukken voor den dag, dan zal het nu niet moeilijk meer vallen, hunne plaats hierin aan te wijzen. | |
[pagina 383]
| |
Er zijn nog eenige gelijknamige boekjes, die wel van groote vaderlandsliefde en Oranjegezindheid blijk geven, maar toch geen eigenlijke Geuzenliedboeken zijn. 1. Het Nieuwe Bossche/ Geuse Lied-Boek, /Anders genaemt, Oranjens Triumph-/ Liedekens. /Beplant met alle Victory-Gezangen, tot Lof/ van zijn Doorluchtige Hoogheyt /Fredrik Hendrik van Nassouw./ Den laetsten Druk met veel schoone Figuren verciert./ [Prentje: Frederik Hendrik en de Bossche Maagd.] In 's Gravenhage,/ Gedrukt by Cornelis van Zanten,/ Ord. Stads en Kleinzegel Drukker, 1742.// 80 96 bladzz. Het boekje bevat 38 liederen, waaronder no. 163, 228, 229, 230, 234, 252 van onze uitgave. Een exemplaar hiervan is in de Universiteitsbibliotheek te Gent. Nog twee drukken zijn mij hiervan bekend geworden. 1o Bij Hendrik Walpot te Dordrecht 2. j. 8o obl., waarvan de firma R. W. P. de Vries een exemplaar bezit. 2o Bij J. Kannewet te Amsterdam, 1752, 8o obl., in de bibliotheek van Dr. Scheurleer. Vgl. Scheurleer, bl. 207. De eerste druk van dit boekje moet toch wel van 1629 zijn. Dat het meer dan eene eeuw later nog herhaaldelijk herdrukt werd, bewijst wel, hoe populair het was. Dat al de drukken van meer dan eene eeuw spoorloos verdwenen zijn, bewijst wel, hoezeer het een echt volksboek was. Opmerkelijk is, dat deze Oranjegezinde boekjes bij den '0rd. Stads en Kleinzegel Drukker' verschenen in het stadhouderlooze tijdperk. 2. Triomf van Nederlandt, Of vervolg op het Eerste Tweede en Derde deel van het Geuse Liedboek, Waar in begrepen is den Oorspronk en Voortganck van den laatsten Oorlog, mitsgaders de glorieuse Overwinningen waar mee Nederland in den zelven heeft gezegenpraalt; Alle te zamen gestelt op aangename Vooisen. Ook is hier by gevoegt Dirk Ravesteins Glorie van Nederlandt. Nooit voor dezen meer Gedrukt. Vive le [portret] Geus. In 's Gravenhage, By Cornelis van Zanten, Boekdrukker Boek- en Papier-Verkoper op 't Spui 1734. 8o, 96 bladz. Behalve één schimplied op de Roomsche kerk, betreffen alle liederen den Spaanschen Successieoorlog. Ook hier zien wij weer, dat de oudste drukken spoorloos verdwenen zijn. Toevallig zijn alle bewaard gebleven exemplaren, voor zoover zij mij bekend geworden zijn, van dezen druk. Geene enkele der zangwijzen is dezelfde als in de eigenlijke Geuzenliedboeken. 3. Het nieuw Matroozen Geuzen Liedeboek, No. I. Zonder plaats of jaar [1781], 16 bladzz., groot 8o. Achteraan: 'Te bekoomen, a 4. Stuivers. Te Amsterdam, bij G. Bom' enz. (nog 27 adressen, waarvan 12 te Amsterdam). De inhoud is van denzelfden aard als van andere volksliedboekjes, na den slag bij Doggersbank verschenen. Een exemplaar in het Britsch Museum, en bij Dr. Scheurleer. | |
[pagina 384]
| |
De Koninklijke Bibliotheek heeft een aan beide zijden bedrukt blad in groot 4o, dat er uitziet, alsof het uit een boek genomen is, maar dat toch een plano-druk is. Ga naar voetnoot1) De eerste bladzijde bevat een gedicht 'Op 't Geuse Liedeboek van Senjoor Francisco Halma', beginnende: So! so! Senjoor Francisco, gay kersten dichter vaillant,
Een Geus Liedeboek! ba! dat is triomfant.
Na nog 15 verzen met hetzelfde rijm eindigt het: Componeer retorikelyk Geuse Liedekens utiel en delectant.
Dan noemen u de Geuskens met recht een uitverkoren
Sant.
Het gedicht is geteekend: P. S. P. S. P. N. Aan den achterkant staan twee gedichten, waarvan het eerste, 6 verzen groot, 'Sneldicht aan S. P. op het Gereformeert Gezangboek van Sr Francois Halma.' is geteekend 'Fop van der Maze.' Het laatste gedicht behoort hier niet bij. Maar het tweede maakt het reeds duidelijk, dat hier van een Geuzenliedboek geene sprake is. Het Gereformeerd Gezangboek verscheen in 1712. Het schimpdicht bewijst echter, dat het Geuzenliedboek in dien tijd nog zeer bekend was als een echt Protestantsch, anti-Roomsch liedboek. |
|