Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend
[pagina 230]
| |
217.
| |
[pagina 231]
| |
Want ghy kont zien
Hoe ick nu ben ghevaren,
En meer met mijn,
60[regelnummer]
Die gaetmen noch niet sparen
Men kryghtse al
In wat habijt sy swerven
Ga naar voetnoot62.
Hoort dit ghetal,
Diemen al heeft sien sterven,
65[regelnummer]
Dats vier van Rotterdam,
Maer te hoogh van Stam,
Ga naar voetnoot66.
Die mosten daer eerst aenen,
Daer om blijft altijdt vast,
Op Godts Ghenade past,
70[regelnummer]
Ghelooft gheen Arminianen.
En korts daer na
Mijn broeders al te samen,
Sachmen seer dra
Drie meesters hoogh van namen,
75[regelnummer]
Sterven de doodt,
Een Heer van Groenvelt machtigh
Den Secretaris bloot
Van Bleysewijck seer krachtigh
Van Berckel welbekant,
80[regelnummer]
Coornwinder ghenant,
Die gingen mee vals wanen
Daerom blijft altijt vast
Op Gods ghenade past,
Ghelooft geen Arminianen.
85[regelnummer]
En noch met myn
Die met my moeten sterven,
Met valschen schijn,
Heb ick 't haer gaen beerven,
En gherockent stout,
90[regelnummer]
Tot dit feyt zwaer van daden
Dit mijn berout,
Neemt my Godt in ghenaden,
Met dese Blanckers twee,
Ga naar voetnoot93.
Ghebroeders waren mee,
95[regelnummer]
En noch aen hoort syn Name:
Willem Parthy, dien gast
Heeft op het feyt ghepast
Ghelooft gheen Arminianen.
Want wy ghelijcker handt
100[regelnummer]
Den raet hadden besloten
De Prins als dan van kant
Zoo te hebben door-schoten
Dan souden wy
Meesters zijn ende Heeren,
105[regelnummer]
Dit segh ick vry,
Maer Godt gaet het verkeeren,
Wy mochten verder niet,
Gods handt het omme stiet,
En dat door ons valscheyt 'tsamen
110[regelnummer]
Daerom blijft altijt vast
Op Gods ghenade past,
Ghelooft geen Arminianen.
Ick Henderyck
Slatius even
115[regelnummer]
Waerschouw ghelyck
Dat ghy al by u leven
By tijdts afstaen
Dit bid ick u om reden
Versaeckt d'Arminianen,
120[regelnummer]
Waer elck is in syn steden
Want tis een valschen schijn
Met Jesuwijts fenijn
En tis oock een vals wanen,
Daerom blijft altijdt vast
125[regelnummer]
Op Gods ghenade past
Ghelooft geen Arminianen.
Ick waerschouw mee
Rotterdam die stede
Ter Gou die stee,
130[regelnummer]
Datse houden vrede
Van stilligheydt,
Want Godt en wil niet leyen.
Voor-sienigheydt
Wilt doch niet meer bestryen,
135[regelnummer]
Hoorn, Alckmaer, trouw
Hout doch al met Nassouw'
Dit is al myn vermanen
Daerom blijft altijdt vast
Op Gods ghenade past,
140[regelnummer]
Ghelooft geen Arminianen.
| |
[pagina 232]
| |
En Leyden mee,
Ick bid u des ghelycken
Hout doch nu vree
Met Haerlem Autentijcke
145[regelnummer]
Schoon-hoven bou,
En Uutrecht boven maten,
Weest doch mee trou
Hout met de Heeren Staten
En onsen Prins bedacht,
150[regelnummer]
Dit is al myne klacht,
En wilt doch niet meer wanen
Daerom blijft altijdt vast
Op Gods ghenade past
Ghelooft gheen Arminianen.
155[regelnummer]
Noch bid ick al
Voor de Dorpen ghepresen,
Die in mis-val
Dus langh hebben ghewesen
Doet doch afstandt
160[regelnummer]
Van d'Arminiaensche Leere,
Roeytse uyt u Landt,
Hout met de Reformeerde,
Die is de rechte Wet,
Van Christo ingheset:
165[regelnummer]
Dit doen ick u vermanen
Daerom blijft altijdt vast
Op Gods ghenade past
Ghelooft geen Arminianen.
Prince O Godt,
170[regelnummer]
Wilt myn ghenadigh wesen
Ick kent ghebodt
Maer valscheyt is gheresen
Uut myn verstant,
Dit is noch al myn klachten,
175[regelnummer]
Dat ick het Landt
Sou brengen int verachten
Want wy souden van kant
Den Prins doen dooden, want
Dat met ons allent' samen
180[regelnummer]
Daerom blijft altijdt vast
Op Godts ghenade past,
Ghelooft gheen Arminianen.
|
|