Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend215.
| |
[pagina 222]
| |
Al nu wel is ghebleecken
In hare Belijdenis,
10[regelnummer]
Hoe zy souden door-steecken
Ons Edelen Prins ghewis,
Met noch veel Heeren in Nederlant,
Maer Godt haer wel behoede
Door syne groot mogende handt.
15[regelnummer]
Die meesters wilt doch hooren
Van d'eerste verradery,
Veel maets gingen sy bekooren
Met schoone beloften vry,
Oock gaven sy haer goet geldt bedocht
20[regelnummer]
Om dit feyt te volbrenghen,
Dat heeft haer in lijden ghebrocht.
Dit feyt lagen sy eerst te vooren
Ga naar voetnoot22.
Gerrit Corneliszoon
Ga naar voetnoot23., die't aen-nam,
Van Woerden is hy gheboren
25[regelnummer]
En woonachtich tot Rotterdam,
Hy was een Schrijnwercker tis autentijck,
Hendrick Danielszoon
Ga naar voetnoot27., is
zijn swager,
Gewesen Predicant van Bleyswijck.
Dese Cornelis Gerritzoon, wilt weten
30[regelnummer]
Heeft haer syn dienst doen toegheseyt,
En sprack als doen vermeten
Hoe hy tot desen feyt,
Noch andere wist te brengen snel
Ten dienst van haer aenslaghen
35[regelnummer]
Dat behaeghden haer alsoo wel.
Den Secretaris van Bleyswijcke
Met den Preeker Slacius hoort,
Betaelden hem alsoo rijcke
En spraken doe tegaen hem voort
40[regelnummer]
Kont ghy noch andere krijgen fier,
Ten dienst van ons begeeren,
Zoo brengtse vry heymelyck hier.
Den Schrijnwercker ginck op spooren
Hy kreech noch dry ander verstaet
45[regelnummer]
En brachtse doen te vooren,
De Meesters van het Verraet
Die vraeghden haer op't selve pas
Om eenen dienst te doene
Daer veel aen ghelegen was.
| |
[pagina 223]
| |
50[regelnummer]
Wat dienst sou het doch wesen?
Vraegden die gasten doen,
Zy spraken sonder vresen,
Ghy moet ombrengen koen
Den
Prince van Orangien ziet,
55[regelnummer]
Men sal u soo wel beschencken
Want hy doet ons groot verdriet.
Dese maets waren te vreden
Want zy kregen op de handt
Binnen Rotterdam der steden
60[regelnummer]
Vijfthien Pisteletten contant
Doen worden haer al aenghesyt
Om na den Haegh te trecken
En helpen volbrenghen het feyt.
Ghy moeter wel op achten
65[regelnummer]
Als den Prins rijt na Rijswijck,
Zult ghy staen op de wachte
Maer die van Leyden listelijck
Die sullen hem dan komen aenboort
Met Messen en kort gheweere,
70[regelnummer]
Soo sal hy worden vermoort.
Of die van Leyden failgeerden,
Dat sy het volbrachten niet
En syn dienaers het of-keerden,
Met u Pistolen dan schiet:
75[regelnummer]
Soo ghy hem brengen kont ter doot,
Wij sullen u soo bedencken,
U leven hebt ghy geen noot.
Dus bleven sy daer ten eten,
Soomen u hooren laet,
80[regelnummer]
En hebben seer wel gheweten
Van dese aenslagen quaet,
Sy brochten het niet int openbaer
Dus mosten sy besuyren
Den doot met groot misbaer.
85[regelnummer]
Den eenen is gheheeten
Jan Claeszoon al uyt Zuytlandt,
Den tweeden dient niet vergeten
Harmen Harmenszoon wel bekant,
Geboren te Emden, van Ouders Rijck
90[regelnummer]
Den derden sult ghy haest hooren
Heet
Dirck Leendertsz van Catwijck.
| |
[pagina 224]
| |
In Februarij hoortmen beklagen
Haer voor ghestelde quaet,
Den seven-en-twintichsten dage
95[regelnummer]
Bekenden sy 'tvals Verraet,
Doe worden zy ghejusticeert
Al in des Graven Haghe,
Ghenadelycken met den Sweert.
Den vierden hieumen in quartieren
Ga naar voetnoot99.
100[regelnummer]
Als syn hooft was voor zijn knien
Sijn lichaam deeldemen in vieren
Ten exempel voor alle lien
Hebbense dat ghehangen bloot
Op vierderleye weghen,
105[regelnummer]
Door syn voornemen snoot.
Den schrijnwercker wilt onthouwen
Worden dus te recht getracteert
Voor Mannen ende Vrouwen
Heeft hij sterven gheleert.
110[regelnummer]
Haer hoofden staen als noch ten toon
Buyten den Haegh op staken,
Dus hebben sy haren loon.
Vier zijnder al om't leven
Van dese Verraders snoot
115[regelnummer]
Die ons Prince verheven
Wouden brenghen ter doot,
Maer deden al verlooren moeyt,
Sy komen selfs te schande
Want Godt ons wel beboet.
120[regelnummer]
Oorlof doch al ghelijcke
Die hier rontomme staen,
Ghy Armen ende Rijcke
Neemt hier een exempel aen,
Vande groote verraderye snoot
125[regelnummer]
Waer van noch de principaelste
Zitten en verwachten den doot.
| |
[pagina 225]
| |
|