83.
Een Claechliedt der Nederlantsche verdrevene Christenen.
Ga naar voetnoot+
Op de wijse vanden Cxxxvij. Psalm:
Als wy aen dat
water tot Babel clachtich.
Als wy aen die Rivieren Oostwaerts saten,
Sijnde ghedachtich, hoe gants is verlaten
Uwes, O Syons, huys int Nederlandt:
Daer hebben wy moeten met grooten schandt
5[regelnummer]
Onse Lofsang end ons Psalmen hanghen
Daer hebben sy die ons souden vereeren,
Ons Broeders zijn in leven ende leeren,
Spotlick met ons ghehandelt, soomen siet:
10[regelnummer]
Haer steden mochten wy bewoonen niet,
Haer straten sonder ghekijf niet betreden,
Om dat wy niet en volchden hare zeden.
Als Sacramentschenders sy ons verdreven,
Als Beeldestormers, ende daer beneven
15[regelnummer]
Als die Godt beroofden zijn eere groot.
Om dat wy hem in hout ofte in broot
Niet conden vinden, maer liever ghelooven
Dat Christus sit ter rechterhant hier boven.
Wilt O Heer dees menschen seer opgheblasen
20[regelnummer]
Te verstaen gheven, hoe seer dat sy rasen
Haer swelghen, suypen, brassen boven maet:
Haer Naesten, diens verdruckinghe sy soecken.
25[regelnummer]
Maer wy willen altyt O Heer ghepresen
U ende u suyver woort ghedachtich wesen,
Hier toe wilt ons helpen door u ghena,
Dat wy daer van niet wijcken vroech noch spa:
30[regelnummer]
En tot liefde onses naesten ons bespoeyen.
| |
Ons herte smelt, als wy zijn Heer ghedachtich
Hoe wy vercondichden uwe woort crachtich,
Int Nederlandt, ter werelt openbaer:
Hoe dat wy met veel volcx ghinghen aldaer,
In Christo onsen Verlosser alleyne.
Wilt O Heer God, die Spaengiarden gedencken
Die onse Lichamen ghinghen verdrencken,
40[regelnummer]
Ghedenckt des Bloetraets, die daer riep seer snel:
Hanght, worcht, en doodt, roeyet uut totten gronde,
Dat sy niet weder commen tallen stonde.
Die dees vreemde Nacy gaven in handen
45[regelnummer]
Tghewelt des Landts, om ons te dooden al:
Ghedenckt der Papisten, die groot en smal
Haer als Spaensche Esels lieten ghebruycken
Meynende daer door Gods Woort te doen duycken.
Princelijcke God, laet u eens ontfarmen
50[regelnummer]
End wilt over ons Vaderlant erbarmen,
Dat uwe waerheyt daer niet blijf versmoort
Dees vreemde Nacy, die u doch niet kennen,
Liefde vermacht al: fecit Anno 1573.
Ga naar voetnoot+
|
-
voetnoot+
- No. 83. Naar A. Verder in alle, behalve S. V. Bij V.L. XXXII;
Van Vloten I, 354; Wackernagel, no73.
De psalm is naar Datheen. Als tijd van vervaardiging geeft de ondertekening in A: 1573,
wat waarschijnlik wel zal zijn nagedrukt van een los blad, waarvan het lied in
de oudste bundel, die van 1574, is overgenomen. Ook het Gentse hs. geeft 11
Dec. 1573.
-
voetnoot6.
-
grooten is de lezing van A-C. F. H. K. Alle
andere hebben grooter.
-
voetnoot6.
-
pranghen: verdrukking; het zal hier wel het
meervoud van pranghe zijn.
-
voetnoot29.
- Toespeling op het devies der Oude Kamer te
Amsterdam: In liefde bloeiende.
-
voetnoot35.
- Dat onze lippen rein zijn, dat wij u met een
oprecht hart loven, dat zijn onze offerhanden in plaats van
kalveren.
-
voetnoot43.
-
der Staten is de lezing van A. I. J. L. M.
N. AA. Alle andere hebben de.
-
voetnoot43.
-
der Landen is de lezing van A-C. F-H. K.
Alle andere hebben deser.
-
voetnoot+
- Naar de inhoud zou men aan een vroegere periode kunnen denken
dan de ondertekening aangeeft. Maar
Laurens Jacobsz Reael, van wie het gedicht is, was
werkelik in 1573 nog in Emden in ballingschap. Zie bij
no42.
|