Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend
[pagina 130]
| |
58.
| |
[pagina 131]
| |
Tot hout en steen, het volck ghemeen:
30[regelnummer]
Wie niet onreen, u Goeykens cleen,
En eerde boven Godt alleen,
Die sout ghy doen ombringhen.
Den Adeldom van tNederlandt,
Wou meer gheen Christens hebben ghebrant
35[regelnummer]
tPlaccaet moest wech, dit was tverstant
Ga naar voetnoot35.,
Sou tvolck peyslick leven,
Madamme loos, dit oock vercoos,
Ga naar voetnoot37:
Ou wast
Ga naar voetnoot38: altoos, was haren voos,
Sy wilden met die Papen boos,
40[regelnummer]
De Christens hebben verdreven.
Men preeckte Gods Woort suyver ende claer
Dafghoden vielen vanden Altaer,
Tdrencken tmoorden was gheen ghevaer,
Elck mocht leven int sijne,
45[regelnummer]
Maer tpaeps ghesanck, gholt loon noch danck,
Ga naar voetnoot45.
Want hen ontfanck, die was seer cranck,
Tvolk was los uut haer bedwanck,
Dit dede hen groote pijne.
Den Paus, Granvelle principael,
Ga naar voetnoot49:
50[regelnummer]
Wou sulck keeren als Cardinael,
Ontboot Duckdalbe tPaus Vassael,
Wevers waren sijn Elen,
Ga naar voetnoot52.
Om dLant ydoon, te maken schoon,
Ga naar voetnoot53.
Des Conincks croon, waer synen loon
55[regelnummer]
Want moordery was hy ghewoon,
Rooven ende stelen.
Sint Truyen
Ga naar voetnoot57. en te Willebroeck,
Vergaerden veel Lants Heeren cloeck,
Zy wisten uut des Paeps versoeck
Ga naar voetnoot59.
60[regelnummer]
Datmen hen sou verjaghen,
| |
[pagina 132]
| |
Twert onghemack
Ga naar voetnoot61., doen
Egmont sprack,
Tverbont dat brack, de Prins vertrack,
Tghemeyn volck was doen veel te swack
De Spaengiaert wech te slaghen
Ga naar voetnoot64..
65[regelnummer]
De Papen songhen: Gloria laus,
Ter eeren die hulp al van den Paus,
Dalbanen deden tvolck veel raus
Ga naar voetnoot67.,
Tspel hiet hen al ghewonnen,
Ga naar voetnoot68:
Men sochter tghoet, men stortter bloet,
70[regelnummer]
Tpaeus ghebroet, creech eenen moet,
Veel duysent menschen metter spoet,
Vluchten wech soo sy connen.
Sy vinghen en dooden den Egmont,
Den Graef van Hoorn in eender stondt,
75[regelnummer]
Oock veerthien Edlen van tverbondt,
Ghevanckelijck behouwen,
Diemen oock sach, gheven den slach,
Met groot geclach, op eenen dach,
Den Bloetraedt diet ghedencken mach,
Ga naar voetnoot79:
80[regelnummer]
Twert hen noch wel vergouwen.
Sy maeckten weer nieu Goden fris,
Koster, Bagijne, elck luyde Mis,
Veel Huychelaers hielpen ghewis,
Daltaren nieu oprichten,
85[regelnummer]
Het vaghevier heet, wert weer verbreet
Ga naar voetnoot85.,
Voor tzielen leet, vontmen bereet,
Sielmis, pardoen, al tPaus bescheet
Ga naar voetnoot87.,
Men gaf weer ghelt van biechten.
Mijn Heer de Prins een vromer Helt,
90[regelnummer]
Quam by Maestricht met groot ghewelt,
Om slaen Duckdalbe, die bloot int velt,
Hem schandich had begraven,
| |
[pagina 133]
| |
Hy vreesde seer, den vromen Heer,
Die doen dafkeer, nam veel te meer,
95[regelnummer]
Deur Brabant, Vranckrijck, want met eer
Wou hy zijn vyant straven
Ga naar voetnoot96..
De crijch was uut, elck Paep sprong locht
Ga naar voetnoot97.,
Duckdalbe heeft flocx zijn loon ghesocht,
Hy heyschte meer, dan tvolck vermocht,
100[regelnummer]
Paep hadt hem toegheschreven:
Het thiende deel, van elck Juweel
Ga naar voetnoot101.,
Twert al crackeel, dlant socht appeel
Ga naar voetnoot102.,
In thien Jaer creech hy trestken heel,
Hadden syt willen geven.
105[regelnummer]
Maer Lant en Luyden worden gram,
Sy riepen den Prins, diet haest vernam,
Ga naar voetnoot106.
Om hulp die weer gheweldich quam
Den Lande assisteren:
In Henegou, als Krijsman bou,
110[regelnummer]
Voor dlant getrou, hy vechten wou,
Duckdalf dorst noyt voor zijn aenschou
Ga naar voetnoot111.,
Met macht
Ga naar voetnoot112. hem recontreren.
Maer met verraet, is hy te sterck,
De Fransche moort
Ga naar voetnoot114.
was wel sijn werck,
115[regelnummer]
Sy meynden also int Brabants perck,
Die Edel Prince tomringhen:
Tfrans volck planteyt
Ga naar voetnoot117., hen toegheseyt,
Was neergheleyt, doen bleeck wel tfeyt,
Ten docht den Prins daer niet ghebeyt,
Ga naar voetnoot119.
120[regelnummer]
Godt wouts oock niet ghehinghen.
Naer Hollant hy trock, syn was den Briel
Vlissing, der Veer hem oock
toeviel,
Opdat
Ga naar voetnoot123. elck Stadt haer
goet behiel,
Haer Recht en Statuyten,
| |
[pagina 134]
| |
125[regelnummer]
Zy kenden wel, Duckdalfs opstel
Ga naar voetnoot125.,
Als slaven snel, sou hyse fel,
Met Dinquisiti doen ghequel,
Twas tijt hem houwen buyten.
Hier viel door
Ga naar voetnoot129. Pausdom,
tgroot abuys,
130[regelnummer]
Claris noch Nonne en bleeffer thuys,
Oock Monck, Canonick en wou confuys
Ga naar voetnoot131.,
Voor tPaeus gheloof niet hanghen,
Elck is ghewent, uut zijn Convent:
Den Graef bekent, met Bartellent,
Ga naar voetnoot134.
135[regelnummer]
Wouden nemen die Papen blent,
In haer self strick ghevanghen.
Ghy Papen nu, val op den cop,
Ga naar voetnoot137:
Den steen van u, gheworpen op,
Men hangt u vrijlick
Ga naar voetnoot139. by den crop,
140[regelnummer]
U en baet Cruyn noch salve
Ga naar voetnoot140.,
Want Vivele Geus, is nu die Leus,
Bercht uwen neus, theel aenschijn preus
Ga naar voetnoot142.
Tvoorsitten is ghedaen pompeus,
Gaet claghet vry Duckdalve.
145[regelnummer]
U quispel
Ga naar voetnoot145., u water, wort niet
begheert
U Olie oock aen u Lappen
Ga naar voetnoot146. smeert,
Blijft vrij thuys met uwen Weert,
In die halve Mane,
Want tvolck propijs, ist worden wijs,
Ga naar voetnoot149:
150[regelnummer]
Dat al u spijs, is groot afgrijs,
Dus schrijft altsaem, voor een devijs,
Wech vuyl Paep, ruymt de bane.
I. VANDER VOORT. Ga naar voetnoot+ |
|