Hem, die iemand geene weldaaden beweezen heeft, dien draagt men zekerlyk geene genegenheid toe, en dus aan geen mensch ter weereld. De ondankbaare is derhalven een menschenhaater. Hier uit volgt de plicht, dat de onderdaan den braaven Landsheer, die zich moeite geeft om hem gelukkig te maken, dankbaar moet zyn en hem beminnen en hoogachten. Hier uit volgt verder, dat de kinderen hunnen ouderen, als deeze voor hun onderhoud en hunne opvoeding behoorlyk zorg dragen, gelyke plichten schuldig zyn. Ik breeke af, daar zy, die kundigheden hebben, den ruimen omkreits kennen, welken de nuttige zedeleer omschryft. -