§. 55.
Met hunne Landsstenden (§. 32.) maakten zy 't op dezelfde wyze, die geenen, welken zich het Opperhoofd onderwierpen, kreegen bedieningen; de anderen wierden van het Hof verbannen en bouwden voor zich waar zy maar het best konden, op klippen en bergen versterkte kasteelen. (§. 53.)