| |
| |
| |
Een klooster geschiedenis, van de tweede helft dezer Eeuw.
Sommerwald, een vuurige jongeling, in eene der voornaamste Steden in Duitschland, werd van geld en eergierige Ouders, zijnen ouderen Broeder opgeöfferd, en in een Klooster gestooken? Hij was in die tedere jaaren, waarin de mensch nog geen begrip heeft van zich zelf, en de rechten van anderen over hem, noch geen bezef wegens de natuur zijner hartstochten en geen bevatting van de gevolgen zijner vrije gelofte, die hij aflegt. Hij hond zich door deze gelofte, en verpligte zich daar door de billijke voorrechten der natuur te wederstaan, die kort daar op in den jongen mensch allergeweldigst ontwaakten. Hij zag met afschrik op zijnen stand neder; wanhoopend bemerkte hij een duisteren en van vreugd beroofden toekomst; voelde op 't levendigst zijne treurige afzondering van de menschelijke gezelligheid, die zich zijne verbeelding onder de allertreffendste kouleuren voorstelde. Vergeefsch ontweek zijne ziel den duisteren melancholischen Kloostermuur; minder getroost zonk zij weder te rug in den afgrond, waarin de schoonste bloei zijns levens verteerde; hij was buiten staat, de keten, die hem kluisterde, te verbreeken. Het eeuwig wederzien dezer treurige voorstelling drukte zijnen moed ganschelijk ter neder en bezwaarde zijn geheele verbeeldingskracht.
Door den innerlijken ondraaglijken strijd zijner hartstochten hier en gindsch gedreeven, wierp hij zich voor
| |
| |
't Altaar, 't welk hij door onheilige neigingen geloofde te ontwijden; echter zijn bloedend hart was buiten staat zich op te hessen, en treuriger sloop hij naar zijn Cel weder te rug.
Eindelijk wederstond hij niet langer; de krachten zijner ziel waaren door zo veel tegenstrijdige neigingen verzwakt; de moed, om dezelven langer te wederstaan, was verdweenen; Sommerwald was een mensch; geloofde niet minnenijdig te worden, ontweek naat verscheide vrugtlooze pogingen, zijne treurige gevangenis, en vlugtte naar Holland.
Hier bemerkte hij weldra, dat de natuur nog meerer behoeften te bevredigen had, dan slechts de zucht naar vrijheid. Deze dringende nood ontwikkelde zijne talenten, hij had vlijtig gestudeerd; en dewijl hij te wel dacht, om zich door buigen en krommen ergens in eenige bediening te dringen, werd hij Corrector in eene Boekdrukkerij. Hij vervulde de vereischtens zijner post zo goed, was zo bekwaam en kloek; dat hij tot gewigtiger werkzaamheden opklom en daar door in een niet zeer langen tijd een som van bijna twintig duizend Guldens bij een had.
Echter bij dit alles ontwaakte bij hem de trek naar zijn Vaderland; zijne geheele ziel strekte zich daarheen en het verblijf in Holland werd hem van dag tot dag ondragelijker; hem dacht, hij konde nu veilig in de hoofdstad verkeeren; niemand, zoude zich zijnes weêr herinneren, de rijpheid der mannelijke jaaren, de veränderde kleeding had hem onkenbaar gemaakt; in eene stad, waar- | |
| |
in gestadige af en toevloed van omstandigheden het aandenken van voorleedene voorvallen verdelgt. In 't kort, hij ging naar zijn Vaderland te rug, zette zich met zijn aangewonnen Capitaal in de hoofdstad neder, en vond weldra middel het zelve door arbeid, bij dewelke hij zijne verfijnde manier van denken gebruiken konde, nog te vermeerderen.
Tot nu toe had de jongman nog altoos een edel gebruik van zijne Vrijheid gemaakt? zijne onschuld verschafte hem zekere tedere gevoeligheid van hart, die de waare liefde zo inneemend maakt. De behoeften van het hart zijn moeijelijkst te bevreedigen, als die van onëedeler zinlijkheden; hij kwijnde naar eene beminde, die zijne waare jeugdige verbeelding hem voorstelde; overal zocht hij zijne ideaal, dat hem, wanneer hij het meende gevonden te hebben, altoos weder ontging. Eindelijk vond hij 't, en raakte geheel in liefde verzonken, zo als 't van een zo lang beteugelde hartstocht te vermoeden was. Bij toeval verkreeg hij verkeering bij eene stille familie. Moeder en Dochter leefden in eenzaamheid: tedere genegenheid en overëenstemming van zinnen verbonden beiden sterker te samen, dan de banden des bloeds. Vrouw van Warendorff leefde als weduwe van een zeer middenmatige vermogen, het geen egter toereikende was, om haar beminnenswaardige Frederike een voortreffelijke opvoeding te verschaffen. De natuur bad deze eenige dochter met alle de aantreklijkheden haarer kunne opgesierd; haar verstand was vroeg rijp en boven alle vooroordeel en in- | |
| |
beelding verheeven geworden; en wanneer Sommerwald haar zag, veroorzaakten haare Deugden die duurzaame sterke genegenheid, die zonder voorwerp reeds lang als een gloed ouder de assche gesmeuld had.
Zijne genegenheid was van de edelste soort: hij was zo gelukkig, het voorwerp zijner liefde de grootste hoogachting waardig te vinden. De moeder billijkte zijne genegenheid, daar hij als Bruidegom om Frederike's hand aanhield. Sommerwald was een man, waar voor men zeer veel genegenheid kon opvatten; boven dien beminde hij van ganscher ziele, en dusdanig een liefde bekoort zeker altoos elke vrouwlijke ziel. Vrouw van Warendorf was niet onbewust, dat ook het schoonste meisjen, wanneer 't onbemiddeld is, niet ligrelijk een vrijer vindt. Die gouder tijd is verdweenen, toen deugd en eerlijk armoede als een goede huwelijks gift gerekend werd! Frederike beandwoorde zijne liefde met dat teder gevoel, waar voor ingetoogen eerlievende meisjens zo geheel vatbaar zijn. Zij zag, beminde en liefde slechts dien eenigen, welke voordaan haare geheele ziel en zinnen vervulde.
Op 't oogenblik, dat Sommerwald zijne bruid naar 't altaar zoude geleiden, bezwalkte plotslijk het aandenken aan de verbroken heilige geloften zijn geluk; zijne ziel werd door duizend vertwijfelingen van één gereeten; hij was in de grondstellingen der Roomschen Kerk opgebragt; volgends dezen had hij zich door zijn begaanen misslag de eeuwige verdoemenis op den hals gelaaden. On- | |
| |
der deze kwellende verwijtingen besloot hij evenwel, het meisjen, dat hij aanbad, en zijne liefde reeds sterk beandwoorde, zijn hart te geeven.
De vreugde van een gelukkig huwelijk veranderde in hem weldra alle droefgeestige herdenkingen van voorige tijden. De Gemaal was noch tederer, noch verliefder, dan de bruidegom, en binnen eenige jaaren werd hij Vader van twee beminnenswaardige kinderen. Hoe te vrede was Sommerwald in zijnen stand! Hoe vuurig dankte hij den Hemel voor iedere vreugd, die hem als Gemaal en Vader te beurt viel. Nu bemerkte hij, dat het geen zonde geweest was, dien levenloozen stand te verlaten. Hij had zijn aanwezen vermenigvuldigd; bezorgde den staat nuttige medeleden; hoe veel verdienstelijker dacht zulks hem niet, als de Hora's, om middernacht, zonder gedachten voord te brommen: in 't kort, zijn geluk werd door niets gestoord, dan als hem zomtijds inviel, dat eene zo voordeelige omstandigheid niet altoos van duur konde zijn.
Op zekeren dag vereischten zijne bezigheden, dat hij zich naar eene andere zijde der stad begeeven moest. Onder weg werd hij een zijner gewezene Kloostergezellen gewaar. Een wandelaar, die van een adder gewond raakt, vlugt met geen meerer verbazing, dan hij. Hij wilde een hoek omgaan, maar zijne knieën knikten onder hem. Hij was naauwlijks in staat zijn voet van den grond op te heffen. De scherpziende Kloosterbroeder had hem insgelijks terstond bemerkt, liep naar hem toe, gaf zijne verwondering, van hem hier te ontmoeten, te ken- | |
| |
nen, en vroeg naar de oorzaak zijner verandering. De arme verraste Sommerwald dacht op geen konstgreep, op geen list; hij verhaalde geheel trouwhartig, hoe alles was voorgevallen, en hoe het zich met hem van tijd tot tijd had toegedragen; gaf te kennen, dat hij getrouwd was, Kinderen had, en zich den gelakkigsten man der waereld rekende. De slimme broeder hoorde dit alles aan met eene stille geveinsdheid, verheugde zich buiten maate over Sommerwalds weltevredenheid, billijkte zijn besluit, van een levensmanier verlaaten te hebben, waartoe hij geene roeping gevoeld had; verzekerde, dat de overste geheel geen bijzondere navorsching daaromtrent gedaan had; men had hem geheel uit den zin gesteld, in 't kort, de ontvlugte kon hier omtrent geheel zonder zorg zijn. Sommerwald buiten zich zelven van vreugde, omhelsde, liefkoosde de verstokte Kloosterziel, en nodigde hem bij zich, om getuigen van zijn geluk te zijn; gaf hem naauwkeurig zijne woning te kennen, en ijlde met een verligt hart van hem af.
Wanneer hij zijn vrouw zag, die hem met de jongste zijner kinderen te gemoet kwam, ontvielen hem een paar traanen. Frederike hield aan, zij wilde zijn kommer met hem deelen, hij zweeg echter, zag treurig naar den Hemel, en besloot bij zich zelven, zijne tedere vrouw geene bekommerlijke uuren te veröorzaaken. Zijne ziel verleevendigde ook weldra weder, in den omgang met zijne Frederike, en dus viel de avond. Hij had even zijne beide kinderen voor zich, die hij zegende en kuschte
| |
| |
voor en alëer Frederike dezelve te bedde bragt, wanneer 'er sterk aan de huisdeur geklopt werd. Hij ijlde om op te doen; daar drongen terstond gerechtsdienaaren, veel volk met nachtlantarens en eenige Paters naar binnen, die zich oogenbliklijk van hem verzekerden; andere voerden zijne vrouw en kinderen weg. Hij smeekte en bad, dat men slechts zijne vrouw en kinderen verschonen wilde; te vergeefsch; hij werd met ketenen belaaden, en naar een gevangenis gesleept, die met den waardigen naam in pace genoemd werd. Over het noodlot zijner beminde werd een haatelijk zwijgen jegens hem in acht genomen; en dewijl men dezen eenigsten troost met de uiterste hardnekkigheid geheel ontzegd werd, zonk hij in eine allerijsselijkste droesgeestigheid, en stierf.
Zijn treurig einde bevredigde de bittere wraakzucht zijner vervolgeren nog niet geheel. De arme ongelukkige Frederike werd in eene van die huizen gebragt, waar de gerechtigheid liederlijke vrouwspersoonen tugtigt. Haar oudste kind werd in het vondeling huis aangegeeven: waarin had de arme onschuldige Frederike misdreeven, om zo gehandeld te worden? Zij genoot geene andere vrijheid, dan die, van onverbinderd te kunnen weenen; ook mogt zij zelf den troost niet genieten, om wegens het noodlot van haaren man en kinderen eenige kennis te bekomen. Dus bragt zij lang de ellendigste dagen door, tot het eindelijk de heeren Paters, die haar hadden doen vastzetten, begon te verveelen, het bedongen kostgeld voor haar te betaalen: haare oppaster werd het tevens
| |
| |
moede, om haar voor niet te onderhouden, en de deuren haarer gevangenis werden geöpend.
Frederike verzuimde geen oogenblik, om naar haaren man en kinderen te verneemen. Nu bekwam zij kennis van het verschriklijk geheim, het welk haar man steeds verborgen had gehouden: zij ontdekte nu eerst, dat haar man het altaar was toegewijd, dat zijn ouders hem daar toe gedwongen hadden, dat bij eindelijk het offer hunner heilige woede was geworden; dat haar oudste zoon als een vrugt van onkuische liefde werd aangemerkt, en dat het overige haarer omstandigheden geheel onbekend was. Men verbeelde zich eens, welk een opééngehoopt lijden het teder hart van vrouw en moeder van een reeten; bij dit alles bezweek zij bijna onder den last der drukkendste armoede; en deeze dwong haar, zich, ook zelfs, aan de voeten van de vervolgeren hares mans neder te werpen, en in naam van den Godsdienst en alles wat den menschen heilig moet zijn, om hulp en medelijden te smeeken; slegts om 't nodige daaglijks brood bad zij die genen, die haar alles ontnamen; zij verstieten haar echter, onder den verachtelijken naam van boeleerster, die haaren ellendigen roestand verdiend had. Nu wanhoopte zij op allen uitkomst; haare zinnen waren in de allerijsselijkste verwarring, en was zij niet door een duister gevoel wederhouden, zekerlijk had zij door eene wanhoopige daad een einde aan haare ellende gemaakt.
Eene vrouw, die Frederike met niets dan een vrugtloos medelijden konde bijstaan, raade haar aan, zich tot de
| |
| |
waereldlijke overigheid te wenden. De ongelukkige volgde deze zwakke blik van hoop, en begaf zich bij een advokaat, waar haar zekerlijk de Voorzienigheid zelve geleid had, dewijl zij 'er geen kende, en dus allen haar dezelfde waaren; deze waardige man wierp zich aanstonds voor haaren beschermer op, ondersteunde haar door weldaaden, nam haare zaak ter harte, en bragt dezelve voor het Hofgericht. Met verloren kind werd te rug gevorderd; en 't noodlot van 't andere kind met de levendigste kouleuren afgeschilderd; het scheen of Somerwald uit zijn graf verrezen was en door den mond van dezen grootmoedigen beschermer voor vrouw en kinderen pleitede. De gansche menigte, welke hij de zaak voordroeg, versmolt in traanen. Nimmer was in dit oord een treffender schouwspel gezien: de Rechters stemden eenpaarig en de menschenliefde zegepraalde; Frederike verkreeg haare kinderen te rug; en het Klooster werd tot eene aanzienlijke schadeloosstelling veröordeeld; ieder een dankte en zegende de wijze menschenliefde der overigheid, dan deze was echter niet vermogende om den dooden uit het graf te herroepen; Frederike beweende haar geheel leven door, den besten en rechtschapenen echtgenoot.
|
|