Germania. Jaargang 7
(1905)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[Nummer 1] | |
Het Vlaamsch in en om Luik.Het is ons immers bekend, dat ongeveer 50,000 Vlamingen zich in de onmiddellijke omgeving der stad Luik bevinden; en dat, ten gevolge van den strijd, die daar, tegen al wat Nederlandsch is, wordt gevoerd, er het geduld onzer taalgenooten dikwijls aan harde proeven onderworpen wordt. Dadelijk na mijne aankomst legde ik er mij op toe de Vlaamsche toestanden grondig te onderzoeken, en dra moest ik, helaas! vaststellen, dat het erbarmelijk met onze stambroeders gesteld is. Alle stamgevoel, alle zelfbewustzijn schijnen hier verdoofd! In zijn vlugschrift ‘Taal en Kennis’ spreekt Dr Mac Leod over den hoogst gevaarlijken toestand, die onvermijdelijk op de verfransching van het Vlaamsche gedeelte van België zou volgen. Onwederlegbaar bewijst hij, dat er in ons land een leger ‘paria's’ zou gevormd worden; menschen die, aan alle beschaving en geestesontwikkeling vreemd, als een massa onwetenden zouden voortwroeten. Op het Vlaamsche gedeelte des lands toegepast, zou zulks | |
[pagina 4]
| |
waarheid worden, indien de Vlaamsche beweging er geen paal en perk aan stelde. Daar is het gevaar gekeerd, doch in het Walenland dreigt het steeds. Veel, oneindig veel, dient er gedaan te worden om dat onheil af te wenden, om in die duizenden weer het bewustzijn van volksbestaan te doen ontwaken, om hen in te prenten wat Hoffman von Fallersleben zoo krachtig uitdrukte in de volgende verzen: ‘Laat u door geen Waal vertreden,
Buig niet voor zijn overmoed;
Maar bewaar uw taal en zeden,
Uwer vadren goed en bloed.’
Om dat doel te bereiken, is er echter meer van noode dan de geringe krachten, waarover we hier ter plaatse beschikken, en meer moet er bekomen worden! Zij, die zich gedwongen zagen de dierbare geboorteplek te verlaten, om te gaan leven waar alles, en taal, en zeden, zoo hemelsbreed van de onze verschillen, zij zullen beseffen hoe goed het doet, uit die streek, waaraan zooveel ons hecht, iets te vernemen, dat opbeurt en versterkt tegen het immer dreigend gevaar der verbastering. Die taalgenooten, welke zich, tijdelijk of niet, 't zij in het Walenland, 't zij in den vreemde vestigden, moeten wij uit al onze krachten bijstaan en ondersteunen, opdat ze hunne nationaliteit behouden mogen, opdat ze zouden blijven: Vlamingen, zelfbewuste Nederlanders. Welke middelen dienen daartoe aangewend? Vooraleer dit te onderzoeken, acht ik het noodig eenige inlichtingen te geven nopens den toestand der Nederlanders in de provincie Luik. De uitzondering, die ik hier bespreken wil, wordt eene kwestie van algemeen belang, als men nagaat, hoeveel taalgenooten er jaarlijks voor den stam verloren gaan, omdat ze, ver verwijderd, gansch verstoken blijven van al wat aan het Vaderland herinnert. Daarom hecht ik er aan hier mijne ervaringen mede te deelen, | |
[pagina 5]
| |
opdat de kwestie door meer bevoegden grondig onderzocht worde, opdat ieder zich overtuige van het gevaar, dat onzen stam dreigt, bepaaldelijk binnen de grenzen van ons land, waar minstens 140,000 Vlamingen de waarheid niet kennen der spreuk: ‘De Taal is gansch het volk.
Waar geen taal leeft, is geen Volk!
Er wonen op dit oogenblik in Luik en omliggende gemeenten ongeveer 48.000 Nederlanders. Hierin zijn die niet begrepen, welke dagelijks uit de Vlaamsche streek herwaarts komen werken en wier aantal, op 15,000 geschat wordt. Meestal zijn het metsers, schrijnwerkers, voerlui of mijnwerkers. De Vlaamsche ambachtslieden worden zeer gevraagd en zijn bekend om hun ijver en handigheid. Zoo ken ik ondernemers, die enkel Vlaamsche werklieden gebruiken; het verwondert ook niet dan te vernemen, dat in vele werkhuizen de Nederlandsche tekst der arbeidswet en der verordeningen van het werkhuis naast de Fransche teksten aangeplakt zijn. Worden de ambachtslieden gezocht, anders is het, helaas! met de mijnwerkers gesteld, en hier wordt den Walen maar te veel stof geleverd tot het vernederen en beschimpen der Vlamingen. Het groot aantal dier arbeiders - meestal brave lui - komt elken dag uit Brabant en Limburg, naar de mijn. Anderen vestigden zich ter plaatse. Daaronder zijn er velen die, om een of andere, doorgaans weinig eervolle reden, uit hunne streek verdreven, hier onbekend en onbemind leven. Al te vaak ziet men deze in hunne fouten hervallen, betreurenswaarde misstappen en buitensporigheden begaan, die ze dadelijk doen kennen en met den scheldnaam ‘Flamins’ bestempelen; bijaldien ze niet met politie en gerecht af te rekenen hebben. Gansch de Vlaamsche kolonie wordt met deze ongelukkigen vereenzelvigd, en de schuld van enkelen valt terug op allen. Die soort van lieden dienen wij eerst en vooral bij te staan. Die moeten we trachten weer op den goeden weg te helpen | |
[pagina 6]
| |
door raad en hulp, als het verplaatsen in een ander, Vlaamsch midden; het verstrekken van stoffelijken steun in tijden van werkeloosheid, enz. De in de stad verblijvende Vlamingen - in overgroote meerderheid werklieden - bewonen het meest de volksbuurten, waar ze afgezonderd leven. Daarnaast treft men ook een zeker getal beamten, handelaars en bazen aan, die de Waalsche levenswijze volgen, en bij wie veelal na weinige jaren alle stamgevoel is zoek geraakt, tot zooverre, dat hunne kinderen geen Nederlandsch meer spreken. Hoewel wetend, dat gij ook Vlaming zijt, zullen ze u nooit anders dan in het Fransch toespreken; en, spreekt gij ze in hunne moedertaal aan, nog zullen ze u in het Fransch antwoorden. Geene moeite sparen ze, om wat ze rondom zich zien, na te apen, trachtend derwijze te doen vergeten, dat ze Vlamingen zijn. Een derde groep vormen die Vlamingen - men treft ze ook in Vlaanderen aan - welke met misprijzen op hunne stamgenooten van lageren stand neerzien, en ophemelen al wat Fransch is. Die menschen zult ge nooit over hunne afkomst hooren spreken; zij zullen er op roemen dat, schoon in het Vlaamsche land geboren, ze toch nooit ‘ce patois’ spraken, overtuigd als ze zijn, dat het iets aan hunne eigenwaarde zou verminderen, moesten ze ooit de taal hunner ouders gekend hebben. Iemand die voor de eerste maal de stad Luik bezoekt, wordt getroffen door het groote aantal handelshuizen - in sommige straten zijn er geen uitzonderingen - op welke het opschrift ‘Hier spreekt men Vlaamsch’ voorkomt, al wordt dit weleens duchtig bij het haar getrokken. De groote reden hiervan is natuurlijk het eigenbelang, doch dit is reeds een bewijs, dat de Vlamingen, zoo ze maar wilden, zonder veel moeite meer zouden bekomen. Zoo ontmoet ge ook in de stad, en meer nog in de omliggende dorpen der mijnstreek, herbergen wier uithangbord draagt: ‘In den Vlaming’ - ‘In den Vlaamschen Leeuw’ - ‘In de Kraan’, enz. | |
[pagina 7]
| |
Opschriften, die de beroepen aanduiden als ‘behanger’ ‘schilder’ enz., vindt men er ook. Doch laat dit u niet misleiden, want treedt ge de herberg of den winkel binnen, daar getuigt niets meer van Vlaamsch leven of gevoel. De kinderen spreken een vreemd mengelmoes van Vlaamsch en Waalsch. Vraagt ge de ouders, waarom ze deze in het Fransch opvoeden, dan antwoorden zij u, dat men met het Vlaamsch nergens geraken kan; dat zij dit zelven genoegzaam ondervonden hebben.
Postwezen. - In het postwezen moeten beambten nestelen, die met moedwil bezield zijn tegen al wat Nederlandsch is. Meer dan eens is het me persoonlijk gebeurd, dat brieven met duidelijke en juiste bestemming, den afzender terugkwamen met het motto ‘inconnu’; of nog eenvoudiger, als ‘rebut’ verwezen werden, enkel omdat het adres Nederlandsch was. Tijdschriften en bladen kwamen dikwijls in andere handen terecht, dan in die eens Vlamings. Eene klacht, bij den minister ingediend, bracht daar een einde aan. Doch hoe moet het gesteld zijn met de briefwisseling dier eenvoudige menschen, die soms op zoo gebrekkige wijze schrijven? Eén beambte, die onze taal machtig is, zoudt ge vergeefs in de postkantoren zoeken. Ja, er brak een heele storm los tegen de Nederlandsche opschriften en aanduidingen, die in het nieuwe postlokaal van Luik voorkomen.
Spoorwegen. - Op de buurt- en staatsspoorwegen is de toestand even slecht. Meer dan eens is men er getuige van tooneelen, die bewijzen, hoe noodzakelijk de kennis der beide landtalen is voor de bedienden. Op zekeren buurtsspoorweg waren de beambten vroeger bijna allen Vlamingen, doch sinds de lijn door eene maatschappij wordt beheerd, zou men er te vergeefs één zoeken. | |
[pagina 8]
| |
Gerecht. - Wat gebeurt er in de gerechtshoven? Daar werd, korten tijd geleden, een geding tot eene volgende zitting verdaagd, omdat men over geen taalman beschikte. Iederen dag worden Vlaamsche werklieden voor den goeden-manneraad gebracht en gevonnist, zonder dat ze iets begrijpen van de verklaringen der tegenpartij. Dergelijke feiten deden zich elders voor, maar werden dadelijk aangeklaagd; hier gebeuren ze dagelijks, en niemand bekreunt er zich om.
Bisdom. - Meer voldoening bekomen wij in het Bisdom. De voormalige bisschop, ofschoon een Waal, had al te goed begrepen, welk gevaar de katholieke Vlamingen bedreigde. Aan de meeste kerken van Luik zijn Vlaamsche priesters verbonden, die in het Nederlandsch biecht hooren, en ook in die taal hunne sermoenen houden. De seminaristen worden verplicht onze taal aan te leeren, en alles wordt in het werk gesteld om het gewenschte doel te bereiken.
Onderwijs. - Wat het onderwijs aangaat, geven de lagere en middelbare scholen ons niet de minste voldoening. In de stad Luik is de toestand evenwel iets of wat gunstiger. In enkele scholen der volkswijken worden nu Vlaamsche leergangen gegeven ten behoeve der Nederlandsch sprekende kinderen, die zich in de stad komen vestigen. Zonder twijfel zullen er nog jaren verloopen, eer we hier een degelijk Vlaamsch onderwijs zullen bekomen, dat de kinderen zal opleiden met inachtneming van den bijzonderen toestand, waarin ze zich bevinden. De vreemdelingen, die hier hun bestaan komen zoeken, moeten dit is onbetwistbaar, de taal der streek aanleeren; hun belang eischt zulks. Maar boven die taal moeten zij hunne moedertaal in eere houden; Nederlanders moeten ze eerst en vooral blijven. Het eenige redmiddel schijnt mij, voor het oogenblik, het | |
[pagina 9]
| |
inrichten van avondscholen, waar de Vlamingen, na hunne dagtaak, zich zouden toeleggen op het beoefenen hunner taal, die op rationeele wijze aangeleerd, het onderwijs van het Fransch zou vergemakkelijken. Met behulp der toelagen, die aan dergelijke inrichtingen door het staatsbestuur verleend worden, zou het openen van dien cursus met weinig moeilijkheden gepaard gaan. Des te meer, daar ook de gemeenteoverheid hare hulp niet zou weigeren, aangezien zij reeds instellingen van dien aard beschermt, en zelfs Vlaamsche leergangen heeft ingericht, waar de Nederlandsche taal den Walen wordt onderwezen.
Vlaamsche Kringen. - Luik telt op dit oogenblik zeven Vlaamsche kringen. Enkele dezer worden geleid door overtuigde mannen, die echter geene hulp genoeg vinden, en daardoor maar luttel uitslag bekomen.
Kinkergenootschap. - De voornaamste plaats neemt het ‘Kinkergenootschap’ in, dat de meer ontwikkelde Nederlanders onder zijne leden telt. Deze zijn ten getalle van 25, jaarlijks beschikkend over 330 fr. Die kring beheert eene volksboekerij, die ruim 3,000 werken bevat en door ongeveer 200 lezers op de 50,000 Vlamingen, wordt bezocht. Gedurende het afgeloopen jaar werden 3,000 boekdeelen uitgeleend. Dank zij de edelmoedigheid van den heer Kinker, zoon van wijlen Prof. Kinker, stichter des krings, mag deze zonder vrees de toekomst tegemoet gaan. De bekomen uitslag mag bevredigend heeten, doch is nog ver van wat hij wezen moest, en meer zou er bereikt worden, kon de maatschappij over meer zedelijken steun en stoffelijke hulp beschikken.
Vereenigde Vlamingen. - Op een ander gebied, maar even | |
[pagina 10]
| |
verdienstelijk, treedt de kring ‘De Vereenigde Vlamingen’ hier bij elke gelegenheid op. Drie of vier Vlaamsche vertooningen worden jaarlijks gegeven, en lokken telkens eivolle zalen, waar men echter door de 9/10 Fransch of koeterwaalsch hoort spreken, maar geen Vlaamsch. Op de zittingen gaat het er al niet beter toe. Over weinige maanden werd de Guldensporenslag herdacht, en wel met een feestmaal (!?), waar een dertigtal leden aan deelnamen. Toen de beurt der liederen aanving, bleek het, dat niemand zelfs ‘de Vlaamsche Leeuw’ aanheffen kon, en nog grooter werd mijne verbazing, toen ik vernam dat... een Waalsche kluchtzanger, daartoe opzettelijk genoodigd, het gezelschap zou opvroolijken. Wat die man zong en voordroeg, wordt hier beter verzwegen. Pijnlijke oogenblikken bracht ik dien avond door; ik voelde in mij een diep medelijden voor onze arme taalbroeders, en aanhoudend spookten me Ledeganck's woorden voor den geest: ‘... die geen onheil ziet in laffe bastaardij
Is veil voor vlek en schande en rijp voor slavernij.’
Zijn hier vlekken aan te stippen, ook verdiensten dienen geprezen, en lof moet worden gebracht aan den ieverigen voorzitter, den heer Weysen, die sinds jaren noch moeite noch opoffering spaart om die schaar bijeen te houden, en geen gelegenheid laat voorbijgaan om de vijandige Walen eens duchtig de les te spellen. Die maatschappij is geroepen om de grootste diensten te bewijzen, doch daartoe zou ze moeten onafhankelijk gemaakt worden van sommige leden, die bang zijn van al wat naar vooruitgang streeft, en wier onthouding thans den ondergang van den kring zou voor gevolg hebben.
Onze Taal. - De Nederlandsche studenten aan de Luiker Hoogeschool hebben insgelijks hun eigen kring. | |
[pagina 11]
| |
Hier zal een uittreksel uit het verslag in het ‘Volksbelang’ verschenen, volstaan om den toestand te kenschetsen:
‘Terwijl er te Gent eene gansche schaar bevoegde leiders gevonden worden, die, door hunnen heilzamen invloed, de jongeren bezielen met heilige liefde voor de taal en 't nationaal karaker, zijn de Vlaamsche studenten hier overgelaten aan hunne eigen zwakke krachten, die bij gebrek aan geestdrift en overtuiging meestal uitdooven. Daarbij komt nog, dat de groote meerderheid der Vlaamsche studenten geboren Luxemburgers zijn, die in zich al het dorre, overschillige der provincie zelve schijnen opgenomen te hebben. Gelukkig dat er ook nog uitzonderingen te vinden zijn. Voor de meerderheid van hen echter, is de kring der Vlaamsche studenten geen midden, waarin ze eene gelegenheid zoeken om hunne taal te beoefenen, en zich de algemeene beschaafde omgangstaal eigen te maken; neen, ze voelen er niets of weinig voor, blijven halsstarrig in de enge grenzen van hun dialect en gebruiken bij voorkeur het Fransch, wanneer ze een of ander onderwerp in betrekking met hunne studiën dienen te bespreken. Ze houden er aan, dat de kring der Vlamingen, als zuiver gewestelijke kring beschouwd worde, eene plaats die ‘Onze Taal’ dan ook officieel inneemt onder de andere ‘Cercles régionaux’. Deze bestaan uit studenten, geboren in Namen, Henegouw, Luxemburg, enz. Zij hebben natuurlijk geen ander doel dan wekelijksche, gezellige bijeenkomsten te beleggen. Nochtans zijn er enkele studenten te vinden, Antwerpenaars, West-Vlamingen en bij uitzondering eenige Limburgers, die iets diepers gevoelen voor de taal en hare belangen... Zij vormen de kern van ‘Onze Taal’; ze gaan dan ook door voor gloeiende Flaminganten, en bitter genoeg is het vast te stellen, dat hunne aanwezigheid voldoende was om enkele leden van den kring te vervreemden. Ten slotte zij vermeld, dat we ongeveer 30 ingeschreven | |
[pagina 12]
| |
leden tellen van het Algem. Nederlandsch Verbond, waarvan er gemiddeld een vijftiental de zittingen getrouw bijwonen.
Verder luidt het, dat ze zich zooveel mogelijk, bij openbare aangelegenheden, te Luik laten vertegenwoordigen. Hier voeg ik bij: niet genoeg! Enkele Exemplaren van Mac Leod's ‘Taal en Kennis’ zouden vele leden wel te pas komen. Zij vooral, die jonge krachten, moesten tot het volk gaan, en zich onder de leden der andere kringen mengen; hunne kennis verspreiden in dat midden, aan alle geestesleven vreemd, om het alzoo op te heffen uit den nacht der onwetendheid. Met spijt moeten we hier aanstippen, dat er niet genoeg samenwerking bestaat. Hier vooral moest er te meer eensgezindheid heerschen, daar het aantal strijders min talrijk is; om derwijze, sterk door eendracht, bestand te zijn tegen het dreigend gevaar der verdooving. Van de afdeeling van het Davidsfonds, kon ik tot mijn spijt niets vernemen.
Politieke kringen. - De drie overblijvende kringen staan onder de onmiddelijke voogdij van politieke korpsen en doen hoegenaamd niets tot behoud van stam en taal. Elk dier maatschappijen heeft echter haar weekblad, waarin - en dit geldt vooral voor het socialistisch blad - met taal en zinsbouw op ellendige wijze omgesprongen wordt. Het lezen dier bladen, ver van den lezer de schoonheid en rijkheid zijner taal te doen waarnemen, doet hem afkeerig het blad aan kant leggen, om zijn troost te zoeken in Fransche bladen, die, hoewel hij ze doorgaans niet begrijpt, toch zijn voorkeur krijgen.
a) Liberale. - De liberale vooruitstrevende kring wordt slechts in verkiezingstijd regelmatig bijeengeroepen, en in die oogenblikken heeft de Fransche pers van die kleur wel een zoet woordje over voor de Vlamingen; zij vergeet dan voor enkele dagen de leus der ‘Ligue Wallonne’: ‘Un Wallon vaut au moins un Flamand’. Immers, het stembriefje weegt even zwaar voor elkeen. | |
[pagina 13]
| |
b. Katholieke. - De katholieke Vlamingen hebben hier een eigen lokaal gebouwd. Jammer dat die plaats voor elkeen niet toegankelijk is. Het oprichten van een eigen tehuis, waar al de Vlamingen, zonder onderscheid van denkwijze, zouden kunnen samenkomen, is nu nog een droom die, waren wij degelijk ingericht, zich rasser zou verwezenlijken dan wij het thans veronderstellen. Hoeveel goeds zou het niet doen, bezaten we slechts een hoekje waar - in eigen midden - onze taal vrij en vrank zou mogen klinken; waar al degenen, die thans verlaten en hulpeloos rondzwerven, en aldus maar te dikwijls op het slechte pad komen, troost en bijstand zouden vinden; waar allen zouden kunnen komen om sterkte en kracht te putten tegen de dreigende verbastering. De tegenkanting en haat voor al wat Nederlandsch is, komt niet van de massa. In enkele gevallen toch liet ze zich meesleepen door de voorloopers der ‘Ligue Wallonne’ en overhalen tot betreurenswaarde daden. De groote menigte is onverschillig; slechts wanneer personlijke belangen tegenover die der Vlamingen worden gesteld, wordt de geijkte scheldnaam wel eens gebruikt. Ook de kinderen nemen heel graag uitdagende houdingen aan tegenover hunne Vlaamsche makkertjes. Men vraagt zich af, of die laakbare en gewilde handelwijze niet het gevolg is van een misbegrepen onderwijs. Dat gedurig krenken hunner reeds zoo geringe dosis eigenliefde brengt op het gemoed der Vlaamsche kinderen de noodlottigste gevolgen voort, en dat vooral moet aangezien worden als de bijzonderste oorzaak der verwaalsching. De groote schuld van dit alles wordt gedragen door de Fransche pers der stad, die de eigenlijke aanhitster is. Hare handelwijze is te goed bekend, opdat ik daar lang bij stilhoude. Een paar aanhalingen toch om aan te toonen, hoever ze het soms drijft. | |
[pagina 14]
| |
In den loop van verleden jaar werd er eene tentoonstelling van schoone kunsten geopend. Naar aanleiding hiervan verscheen het volgende in de ‘Express’, onder den titel: ‘Manoeuvres flamingantes’. ‘On ne se doute guère, en Wallonie, des manoeuvres incessantes entreprises par les flamingants. Notre Salon de peinture, qui vient de se fermer, a eu un très grand succès de visiteurs et d'exposants. Cependant, les organisateurs avaient remarqué l'abstention quasi complète des peintres flamands. Pourquoi? Tout simplement parce que depuis des mois, dès l'annonce de l'organisation du Salon, les flamingants s'étaient mis en campagne pour empêcher les artistes des Flandres d'envoyer leurs oeuvres ici. De bonne source, nous tenons même qu'ils entreprirent quelques démarches à Paris. ‘Et maintenant la raison? affaiblir notre Exposition et arguer que notre ville - éclatante injustice du Gouvernement, - ne peut entrer dans le cycle triennal ou quaternal’. -
Die ‘abstention quasi complète des peintres flamands’, doet lachen, wanneer men het lijstje naziet der doeken, wier aankoop werd voorgesteld. Zeven van de tien begunstigde schilders zijn...Vlamingen. Slaan we den catalogus der tentoonstelling open, dan krioelt het van...Vlamingen, en wie anders maakte den bijval van het Salon uit? Want wat Wallonië instuurde, zag er maar povertjes uit. Maar wat te zeggen van een orgaan der pers, dat zijnen invloed gebruiken durft om, tegen beter weten in de ‘Flamins’, in een ongunstig daglicht te stellen! La Meuse moest in de laatste dagen ook weer eens laten hooren, dat ze nog op de hoogte harer taak was. Zoo schreef ze:
- ‘A Gand, à Anvers et à Bruxelles, le mouvement flamingant est conduit par quelques professeurs ambitieux, ne con- | |
[pagina 15]
| |
naissant guère le Français et qui cherchent à créer des postes destinés exclusivement aux flamingants.’ -
En met geestdrift neemt ze het ordeel over van het officiëel (!?) blad met den langen naam:
- ‘Le parti flamingant se compose d'une poignée d'agitateurs, que leur naissance obscure au fond des fermes, et une éducation tardive ont rendus incapables d'apprendre le français.’ -
Die bladen durven ook wel eens tegen de belangen van de hier ter plaatse gevestigde Vlaamsche handelaars opkomen, en pogingen aanwenden om die huizen te doen boycotten. Hiervan een staaltje; een pluksel uit l' ‘Ame Wallonne’:
- ‘Luik wordt bepaald geflammingantiseert. In de Capitainestraat kan men een aanplakbrief lezen in schoon en zuiver Vlaamsch, die een zeep (un zeep quelconque) aanbeveelt. Zelfs geen Fransche vertaling er nevens! ‘Ik ken eenige Walen, die zich wel wachten, ooit bedoelde zeep (le zeep en question) te koopen!’
De klandizie van 50,000 Vlamingen, te Luik en in de omstreken gevestigd, zal daar wel tegen opwegen. Mijns dunkens moet er tegen die aanvallen opgekomen worden. Zeer waarschijnlijk ben ik het hierin niet eens met velen doch die dagelijks herhaalde blijken van willekeur stellen ons volk en zijne leiders in een slecht daglicht bij de Waalsche bevolking, die zich daardoor valsche denkbeelden vormt, welke niet zonder gevaar zijn voor onze stamgenooten. De macht, waarover wij feitelijk beschikken om daartegen op te komen, is evenwel niet gezagwekkend genoeg, niet toereikend tot het verwezenlijken van dat doel. De Walen, om allerlei redenen, hebben met de Nederlandsche bevolking af te rekenen: maar hunne bladen, overtuigd zijnde dat we in dit oogenblik niets tegen hen vermogen, zetten hunnen strijd ongehinderd en straffeloos voort. Vreesde die pers welverdiende terechtwijzing, of moest ze ver- | |
[pagina 16]
| |
onderstellen, dat hare loensche handelwijze haar stoffelijke schade zou kunnen berokkenen, dan voorzeker zou ze ras van houding veranderen en die oneerlijke wijze van handelen daarlaten. De inrichting, die ik gaarne tot stand zag brengen, kon hiertoe haar invloed gebruiken, tot het beantwoorden en weerleggen der aanvallen, 't zij bij monde der pers, 't zij door aanplakbrieven of andere propagandamiddelen.
De Boekerijen bewijzen onschatbare diensten, doch zooals we het hooger aanmerkten, worden ze niet genoeg bezocht. Om meer uitslagen te bekomen, dienden er in grooter aantal te bestaan, en ook in de omliggende gemeenten als St-Nicolaas, Jemeppe, Tilleur ingericht te worden. Men hoeft daartoe niet van den aanvang af over volledige verzamelingen te beschikken. Een paar honderd boekdeelen, met zorg gekozen, zouden in den beginne voldoen. Ten einde de lezers den weg naar de boekerij te leeren kennen en ze aan te lokken, ware het wenschelijk van tijd tot tijd lezingen te houden uit aantrekkelijke werken, soms een pittige voordracht over een of ander boek of schrijver, om ze aldus allengs te doen beseffen, wat een genoegen ze zouden vinden door het in aanraking komen met onze beste novellisten en schrijvers. Men beginne met het eenvoudigste, om langzamerhand den weg voor te bereiden tot hoogere ontwikkeling. Eenige voordrachtgevers zou men ter plaatse vinden, hoewel niet in voldoend aantal, en ongetwijfeld zouden onze sprekers uit den Vlaamschen lande er niet tegen opzien soms een Zondag op te offeren, om mede te helpen aan de verheffing hunner taalbroeders. Dr Mac Leod en Dr M. Sabbe verklaarden zich reeds bereid tot het geven van leergangen voor hooger volksonderwijs. Doch daar stuiten wij reeds op hinderpalen. Te vergeefs zoekt men in Luik een dertigtal Vlamingen, die of in staat, of bereid zijn, dergelijke lessen te volgen. | |
[pagina 17]
| |
Op de leiders der politieke korpsen mogen we niet rekenen. Zij loopen in het gareel hunner partij, en trachten enkel hunne Vlaamschgezindheid (?) te gebruiken als een werktuig, dat de belangen dier partij moet bevorderen. Te Doornik slaagde de proef. Men neme echter in acht dat daar, dank zij het onvermoeide en aanhoudende streven van leeraar Omer Wattez, sinds jaren eene belangrijke kern bestaat, die thans vatbaar is voor hoogere cultuur; - iets wat men in Luik te vergeefs zou zoeken. Hier diende begonnen met ‘causerieën’ over de eenvoudigste onderwerpen; voordrachten en lezingen zoo aantrekkelijk mogelijk voorgesteld - om dan trapsgewijze vooruit te gaan en het volk tot meer ontwikkeling voor te bereiden. Doch tot niets kunnen we komen, zoolang we aan onze eigene krachten overgelaten worden. Van elders verwachten wij hulp. Wanneer machtige instellingen ons zullen bijstaan, en wij zullen beseffen, dat we in tijd van nood steeds steun kunnen vinden, dan alleen zal er middel zijn een praktischen uitslag te bereiken. Men vergete niet, dat we hier een gansch buitengewonen toestand voorhebben, die dan ook bijzondere maatregelen noodig maakt. Thans kan een kring, die het verwezenlijken van een uitgebreid plan op zich zou nemen, zonder hulp niet bestaan, daar op weinige uitzonderingen na de te Luik verblijvende Nederlanders tot de arbeidersklasse behooren, en we van hen dus geen stoffelijken bijstand mogen vergen. De te vormen inrichting moet, van haar ontstaan af, zich vrij kunnen bewegen en vooruitgaan, zonder zich om tegenkanting te bekreunen, die zelfs aan onze zijde niet zal ontbreken, daar het groote aantal slechts met wantrouwen alle nieuwigheid aanzien. In den loop der eerste jaren zullen er geldelijke opofferingen noodig zijn, wil men de proef doen gelukken. Mislukt deze, dan worde er geen tweede meer gewaagd. Kunnen wij in ons eigen land niet, wat de ‘Alliance française’ | |
[pagina 18]
| |
en ‘Alldeutsch Verband’ in alle landen met zooveel uitslag vermogen?
Het Algemeen Nederlandsch Verbond schijnt mij aangewezen om de leiding dier beweging op zich te nemen. Zijne algemeene grondslagen en die van Groep B. geven ons het middel aan de hand om hier een nieuwe groep te stichten. Groep, die gansch het Walenland zou omvatten; en die, gezien de omstandigheden, een gansch afzonderlijke inrichting zou vergen. Elk Nederlander, die in Wallonië verblijft, zal, zonder twijfel, het met met mij eens zijn, om in te zien, dat de verwezenlijking van dit voorstel dringend is; en tot hen vooral richt ik een warmen oproep, opdat ze onze pogingen steunen.
Propaganda. - Credo van den Vlaming. - Een propagandamiddel dat, jammer genoeg met eenige uitgaven zou gepaard gaan, is het verspreiden in alle Vlaamsche huisgezinnen der ‘Verklaring van de rechten van den Vlaming’ die te Antwerpen op 10 Februari 1889 door den Volksraad aangenomen werden, - doch gewijzigd met inachtneming van het midden en de personen, voor welke ze bestemd zijn.
Bladen en Vlugschriften. - Nog een ander en doeltreffender middel: - Nederlandsche bladen bezitten we niet, tenzij een paar politieke weekbladen, die beter vergeten worden. Om in die leemte te voorzien, ware het wenschelijk, dat er een bureel tot stand kwame, waar elkeen de gelezen bladen en tijdschriften, die thans in de scheurmand terecht komen, zou heen-sturen, en die van daar onder de Vlamingen zouden verspreid worden. Dit te verkrijgen ware reeds veel gewonnen, en een eerste stap, die de volgende zou vergemakkelijken. Met duizenden bladen gaan elken dag verloren, die hier zooveel nut zouden stichten. Duizenden vlugschriften en strooibrieven liggen onder stof bedolven in de lokalen onzer kringen. | |
[pagina 19]
| |
Welnu, stuurt ze ons, wij zullen ze aan den man brengen. Opdat dadelijk de hand aan 't werk kunne geslagen worden, verzoek ik u allen de bladen en andere schriften, waarover ge beschikt, voorloopig aan mijn adres te sturen, in afwachting, dat een comiteit tot stand kome.
Het hoofdkenmerk der Nederlanders is het zelfstandig, eigen, nationale denken, het voortbrengen van gedachten, en vooral het besef hunner eigenwaarde. Voor hem, die nog die kenmerken bezit, is het niet te vreezen dat hij, door zijn verblijf in het land der Walen, die eigenschappen zou kwijt geraken. Zeden, gebruiken, gedachten der inboorlingen mogen ons weleens in schijn aanlokken, fier staan we tegenover hen in het bewustzijn onzer waardigheid. We roemen op een verleden van grootheid en macht, dat tot nu toe ongeëvenaard bleef. Dat verleden wijst ons den weg voor de toekomst; en hoewel ver van de dierbare geboorteplek, volgen we met innige voldoening elken stap, die ons volk, langzaam doch beslissend, vooruit brengt op de baan, die het weer tot roem en luister voeren zal. Wij voelen het diep, en wenschen dat al onze stambroeders het dra met ons beseffen. Een tweede Fransch - Vlaanderen wordt er binnen de grenzen niet gekweekt! De hardnekkigheid, waarmede we sinds eeuwen onze zelfstandigheid verdedigen, heeft ons geleerd, dat wanneer we willen wat is recht, wij winnen wat wij willen! |
|