Germania. Jaargang 6
(1903-1904)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 579]
| |||||||
[Nummer 10] | |||||||
Vlaanderen contra KollewijnGa naar voetnoot(1) omtrent Vereenvoudiging van Spelling.
| |||||||
[pagina 580]
| |||||||
geefs naar het Oud-Germaansch en het Angelsaksich terug te keeren. Van Hoogstraten's lijst werd door Adr. Kluijt en later door Weiland aangevuld en het is Weiland's werk, dat de Vries en te Winkel als grondslag hebben aangenomen. Vandaar de verregaande willekeur, die hunne regeling kenmerkt. Tegen de Vries en te Winkel's willekeur stelde Spreker het princiep dat de schrijftaal, ook wat de geslachten betreft, zich uitsluitend naar de gesproken taal, namelijk naar die der beschaafden, moet richten. En daar de beschaafde Hollander de geslachten niet meer voelt, moeten zij maar verdwijnen, zoodat het voortaan toegelaten zal worden van eene kat te zeggen ‘hij heeft gejongd’ en van eene hen ‘hij heeft een ei gelegd’Ga naar voetnoot(1). Aan de Vlamingen ontkende Spreker het recht om zich daartegen te verzetten en wel omdat er ten onzent geene beschaafde spreektaal bestaat. Wel wordt op school het Nederlandsch onderwezen, maar toch spreken de Vlamingen, met inbegrip der geletterden, niets anders dan dialect of hoogstens een dialect met eenigszins vernederlandschte vormen. Dat heeft Dr. Kollewijn uit zijnen duim niet gezogen: hij heeft het vernomen van eenen Vlaming, den heer Aug. Gittée, die in Taal en Letteren pontificeert en urbi et orbi verkondigt dat ‘slechts weinig Zuidnederlanders 't beschaafde Nederlandsch om zoo te zeggen volkomen zuiver spreken.’ Een der weinige uitverkorenen is natuurlijk de heer Gittée zelf, that goes without saying. Uit het feit dat de Vlamingen, teste Gittée, geene beschaafde spreektaal hebben, volgt, zei Dr. Kollewijn, dat zij er moeten van afzien eenigen invloed op de wording en de ontwikkeling van het beschaafd Nederlandsch uit te oefenen: er blijft hun niets anders over dan zich te beijveren om de taal te leeren spreken en schrijven zooals zij in het Noorden klinkt. | |||||||
[pagina 581]
| |||||||
Het is ons insgelijks verboden te doen opmerken dat wij nog het gevoel der geslachten bezitten. Want de gedienstige Aug. Gittée heeft aan Dr. Kollewijn een lijst medegedeeld van ± 500 woorden (op 50.000), die in de Vlaamsche tongvallen een ander geslacht hebben dan datgene door de Vries en te Winkel aangeduid. En dezelfde heer (vermoedelijk) heeft Lenteleven van Stijn Streuvels (die, zoo men weet, een soort van kunstmatig dialect schrijft) en Arm Vlaanderen van Teirlinck-Stijns geëxcerpeerd en vastgesteld dat men aldaar niet zelden aan het Vlaamsch geslacht de voorkeur geeft. Ten slotte heeft Dr. Kollewijn, evenals in het vlugschriftje, dat aan alle leden der Academie werd gezondenGa naar voetnoot(1), openhartig erkend dat hij er geen bezwaar in ziet dat, ten gevolge der vereenvoudigingsbeweging, een verschil in spreek- en schrijftaal tusschen Noord en Zuid ontsta, dewijl dat verschil toch niet grooter wezen zou dan degenen, die tegenwoordig bestaan.Ga naar voetnoot(2) Dr. Kollewijn zat neer onder welverdiende toejuichingen. Hij had gedurende omtrent een uur met groot gemak en aangrijpende klaarheid gesproken. Een heer, die mijne taal ‘een leelijk mengsel’ noemt van ‘Hollandsche luiheid en Vlaamsche platheid’ en dus niet weet of niet wil weten dat ik die mijne taal - zij moge leelijk zijn of mooi - in Holland en niet in Vlaanderen heb leeren spreken, een heer, zeg ik, heeft aan De Tijd geschreven dat ‘de taal van Dr. Kollewijn in alle opzichten kan dienen als model van beschaafd Nederlandsch.’ Dat wil ik gaarne beamen; maar of Dr. Kollewijn's taal, hoe sierlijk en zuiver | |||||||
[pagina 582]
| |||||||
ook, welsprekend mag heeten, dat blijft te bezien. Zijn debiet toch was zoo droog, zoo eentonig en kleurloos als het zijn kan. Het herinnerde mij aan de manier waarop sommige professoren dictaat houden en ik miste de kracht, den gloed, het leven, de rijkheid aan beelden en uitdrukkingen, die de taal van andere Noordnederlandsche redenaars, ah bij voorbeeld Dr. Kuyper en wijlen Dr. Schaepman, kenmerken. Mogelijk [z]al men opwerpen dat zoo iets van de wetenschappelijke waarde van een betoog niets wegneemt. Ik gun het. Maar toch bij eenen apostel zou een ietwat meesleepender toon niet onwelkom zijn. Mij werd nu het woord gegeven en ik begon met te verklaren dat ik mij met de historische inleiding van mijnen tegenstrever niet zou bezig houden. Ik was daar gekomen om de bezwaren der Vlamingen tegen de voorgenomen hervorming van spelling en spraakkunst uiteen te zetten en geenszins om over den oorsprong en de geschiedenis der geslachten te redetwisten, een punt trouwens, dat, onzes inziens, met de zaak zelve weinig of niets te maken heeft. Want, ik wees er op, Dr. Kollewijn's standpunt. is hetzelfde niet als het onze. Hij steunt uitsluitend op taalkundige en pedagogische postulata. Wij kennen geen ander criterium, geen ander richtsnoer dan het belang der Vlaamsche beweging. Voor dat levensbelang moet alles zwichten. Het doel der Vlaamsche beweging is de zedelijke en stoffelijke opbeuring van het Vlaamsche volk en dat doel kunnen wij alleen door middel van de moedertaal bereiken. Bijgevolg zullen wij niet dulden dat men ons dat middel onder voorwendsel van het te verbeteren, al was het maar tijdelijk, ontneme. Wat zou de houthakker zeggen, die eenen dikken boom bijna heeft geveld, indien ge hem voorsteldet zijn werk te staken en geduldig te wachten totdat men zijne bijl door een tot grootere volmaaktheid gebrachte gereedschap zal vervangen hebben? Welnu, wij Vlamingen, wij zijn bezig met den reuzenstam der verfransching | |||||||
[pagina 583]
| |||||||
door te zagen. Dat doen wij met onze taal zooals zij is. Men late ons de meer dan halfverrichte taak voltrekken: als de boom omverligt zullen wij gaarne onderzoeken of onze taal voor verbetering vatbaar is. Dit gezeid zijnde, heb ik de drie voorafgaandelijke vragen gesteld, welke de questie der Vereenvoudiging doet oprijzen,Ga naar voetnoot(1) te weten:
De eerste vraag beantwoordde ik beslist ontkennend. Men noemt het stelsel van de Vries en te Winkel onlegisch en willekeurig. Maar dat van Dr. Kollewijn gaat aan hetzelfde gebrek mank. Daarbei bestaat er geene enkele taal - buiten Esperanto en Volapük - of men kan zulk een verwijt er tegen richten. Bij voorbeeld, in het Duitsch, in het Engelsch en in het Fransch zijn spelling en spraakkunst of eene van beiden oneindig moeielijker dan in het Nederlandsch. Belet dat Duitschers, Engelschen en Franschen hunne taal behoorlijk aan te leeren? Men heeft daar ook vereenvoudiging willen invoeren, zal men zeggen. Ja, maar met welke gevolgen? In Amerika en in Duitschland eenige onbeduidende wijzigmgen in de spelling, die de taal zelve, de spraakkunst, onverlet laten: traveler in stede van traveller, labor in stede van labour; Rat in stede van Rath, Geheimnis in stede van Geheimniss enz. En in Frankrijk is de beruchte poging van Minis- | |||||||
[pagina 584]
| |||||||
ter Leygues om de regelen der particiepen af te schaffen, op een vermakelijk fiasco uitgeloopen: het verzet was zoo algemeen dat de nieuwe verordening zonder verwijl moest ingetrokken worden. Overigens, voor den geletterden Vlaming, die verplicht is zich het Fransch volkomen eigen te maken, is daarbij vergeleken de grammaticale studie van het Nederlandsch een echt kinderspel. Dat die studie noemenswaardige moeielijkheden oplevert zal hem niemand diets maken. 't Is alsof men aan eenen Alpinist, die de hoogste spitsen van Zwitserland heeft beklommen, kwam vragen of hij in den Haag den Vijverberg kan bestijgen. Waarom zouden Hollanders hetzelfde niet kunnen doen als hunne naburen? Waarom zouden zij voor een taak terugdeinzen, die dezen niet afschrikt? Zijn zij minder bekwaam dan anderen? Stellig niet! Is het dan misschien dat enkelen onder hen te lui zijn? Naar aanleiding van de tweede vraag wees ik op de geschiedenis van den Vlaamschen taalstrijd. Ik somde de ons welbekende redenen op, die ons nopen het verkrijgen en het streng handhaven der eenheid van taal, spelling en grammatiek als eene onmisbare vereischte voor het welslagen van dien strijd te beschouwen. Na 1830 waren er vier-en-dertig jaar noodig om de verbroken eenheid te herstellen en de twisten, die gedurende dien tijd de Vlamingen verdeelden, hebben de ontwikkeling en den voortgang van onze nationale beweging niet weinig belemmerd. Eindelijk in 1864 zijn wij erin geslaagd de eenheid van spelling en van spraakkunst te doen bekrachtigen en dit heeft ons toegelaten, niet alleen de geestesverwantschap met het Noorden te herstellen, maar in België de volle eenheid van taal tot stand te brengen. Want wat ook de heer Gittée moge zeggen, er bestaat wel degelijk in ons Vaderland eene algemeene beschaafde taal, die in alle scholen wordt onderwezen, door onze redenaars en tooneelspelers wordt gebezigd en dezelfde is, welke uit de pen van onze schrijvers vloeit. Wie het tegendeel | |||||||
[pagina 585]
| |||||||
beweert, verwart moedwillig tongval en accent. Indien wezenlijk alle Vlamingen dialect spraken, zoo zouden degenen uit eene streek die uit andere streken bezwaarlijk verstaan, net als een Luikerwaal het patois van eenen Henegouwer niet kan vatten. Dat dezelfde sprekers beurtelings in West-Vlaanderen, in Brabant, in Oost-Vlaanderen, in Limburg optreden en overal goed begrepen worden, bewijst dat zij zich niet van hun dialect, maar van de algemeene taal bedienen. Hetzelfde blijkt nog duidelijker op onze Landdagen waar Vlamingen uit alle hoeken des lands het woord voeren. Stellig klinkt het Belgisch-Nederlandsch niet zoo welluidend als het Hollandsch-Nederlandsch; stellig zou dikwijls de uitspraak der redenaars zuiverder kunnen wezen; stellig zijn er, die van onvoldoende taalstudie bewijzen geven en zich inzonderheid aan menig gallicisme schuldig maken. Maar wat zal dat? Wij bevinden ons hier voor een tijdelijk verschijnsel, het gevolg van het feit dat het onderwijs onzer taal vroeger zooveel te wensçhen overliet. Maar jaar uit jaar in - en vooral sedert 1883 - komt er verbetering. Op dat gebied gaan wij met reuzenschreden vooruit en men moet stekeblind zijn om zulks te loochenen. Overigens dergelijke verschillen in uitspraak, woordenkeus en zinbouw ontmoet men in alle landen. Wie daar aan twijfelt bezoeke eens de Kamer te Parijs, het Parlement van Londen of den Reichstag te Berlijn. Hij zal dadelijk gewaar worden dat de meeste leden, alhoewel zij dezelfde taal spreken, door hun accent hunnen oorsprong verraden. Eveneens in ons Parlement kan men aan de uitspraak der Franschsprekende redenaars gemakkelijk onderscheiden of zij van Gent of van Brussel, van Luik of van Doornik komen. Zal men daaruit besluiten dat er geene algemeene Fransche taal in België bestaat?Ga naar voetnoot(1) | |||||||
[pagina 586]
| |||||||
Wat men nu vraagt is dat wij de met zooveel moeite verkregen uitslagen zouden prijsgeven, den spellingsoorlog herbeginnen en daaraan gedurende een niet te bepalen getal jaren onze beste strijdkrachten verbeuzelen; want ditmaal geldt het niet als vroeger een kleine wijziging der spelling, maar het onderste boven keeren der taal zelve door de afschaffing van naamvallen en geslachten en het spreekt van zelf dat zulk eene omwenteling op eenen hardnekkigen tegestand zou stuiten. Van den anderen kant is het geliefkoosd argument der Franschgezinden alhier sedert 1830 altijd hetzelfde geweest als hetgeen thans door den heer Aug. Gittée en na hem door Dr. Kollewijn wordt vooruitgezet, namelijk dat er in België geene algemeene Vlaamsche of Nederlandsche taal bestaat, maar alleen eene verzameling van wijduiteenloopende Vlaamsche tongvallen. En dat argument werd gedurig tegen ons ingeroepen, telkens wij den eisch stelden dat onze taal in de school, in het bestuur, voor het gerecht, enz, op denzelfden voet als het Fransch zou behandeld worden. Beginnen wij nu weer onder malkander over spelling en spraakkunst te harrewarren, zoo zullen wij nog gauwer dan voorheen afgescheept worden indien wij nieuwe rechtsherstellingen durven vragen, bij voorbeeld de zoo noodige vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. Men zal ons beleefd doen opmerken dat onze taal nog niet vast staat, dat wij het noch over spelling noch over spraakkunst eens zijn en dus bezwaarlijk kunnen verwachten dat eene taal, die nog in den embryonischen staat verkeert, tot voertuig der wetenschap zal worden verheven.Ga naar voetnoot(1) | |||||||
[pagina 587]
| |||||||
Om die reden en vele anderen, die gebrek aan tijd mij niet toeliet te ontwikkelen, besloot ik dus dat het heil der Vlaamsche | |||||||
[pagina 588]
| |||||||
beweging in de tegenwoordige omstandigheden het behoud van het statu quo, dat is van de regeling van de Vries en te Winkel, gebiedend vereischt. De derde vraag kon ik, gezien het ver gevorderd uur, maar eventjes aanroeren. De eigenlijke spellingsregelen van Dr. Kollewijn liet ik, onder alle voorbehouding, onbesproken en bepaalde mij erbij staande te houden dat het gevoel der naamvallen en geslachten in Vlaamsch-België, zoowel bij de beschaafden als bij het volk, blijft voortleven. Ik loochende niet dat voor een zeker getal woorden, eene kleine minderheid trouwens, het Vlaamsche geslacht hetzelfde niet is als dat van de Vries en te Winkel's Woordenlijst, aangezien er in Vlaanderen eene onbetwistbare strekking bestaat om alles mannelijk te maken, terwijl Hollanders eerder vervrouwelijken. Maar is dit eene reden om de geslachten feitelijk totaal af te schaffen? Aan iemand, die aan kiespijn lijdt, den kop af te houwen, is zeker een probaat geneesmiddel. Maar ware het niet beter den zieken tand trachten te heelen? Zijn er misgrepen in de Woordenlijst geslopen, dat men deze herzie en zuivere; daartegen zal niemand protest aanteekenen. Ik voegde erbij, terwijl ik mijn gezegde door eenige passende voorbeelden staafde, dat de invoering der Kollewijnsche regelen voor Vlaanderen geene vereenvoudiging zou wezen, daar zij met ons taaleigen veel minder strooken dan die van de Vries en te Winkel en van onzentwege bij het aanleeren ervan meer inspanning en bijgevolg meer tijd zouden vergen. Ik meende nog de aandacht mijner toehoorders op het feit te moeten vestigen dat de Kollewijnisten eene tactiek hebben aange- | |||||||
[pagina 589]
| |||||||
nomen, die mij minder prijzenswaardig schijnt. Aan de Vlamingen roepen zij toe dat geheel Holland met hen is, terwijl feitelijk hoogstens 5 t.h. van hetgeen er benoorden den Moerdijk in druk verschijnt in de nieuwe spelling wordt geschrevenGa naar voetnoot(1). En aan onze Noorderbroeders drukt men op het hart dat het Kollewijnisme Vlaanderen onweerstaanbaar meesleept. Die laatste bewering is eene tastbare verdraaiing der waarheid. In Vlaamsche-België is er wezenlijk niemand, die behoefte heeft aan Vereenvoudiging. De zaak zelve wordt door de meesten met spottende onverschilligheid aanzien en wordt algemeen als een vervelend en nietsbeduidend schoolmeestersgekibbel beschouwd: men haalt de schouders op, maar allengs begint men zich boos te maken, daar men gewaar wordt hoe het krakeel voor de Vlaamsche beweging slechte gevolgen zou kunnen hebben. Slechts één Vlaamsche schrijver van naam - Pol de Mont - gebruikt de Kollewijnsche spelling, namelijk in zijn esthetisch tijdschrift Kunst in Leven, dat zich tot een beperkt publiek van fijne kunstkenners wendt en overigens gedeeltelijk in 't Fransch is. opgesteldGa naar voetnoot(2). Maar Pol de Mont, wiens dichterlijke begaafdheid een ieder bewondert, heeft op taalgebied blijken gegeven van eene echt poëtische wispelturigheid, die zeer zeker zijn gezag niet vermeerdert. Heden verdedigt hij de Kollewijnspelling, die de kloof tusschen Nederlandsch en Duitsch onvermijdelijk zou verdiepen; vroeger was hij er op uit om die kloof te dempen en toonde zich een warm voorstander van Dr. Hansen's ‘Aldietsche’ spelling, eene overigens mislukte poging om Nederlandsch | |||||||
[pagina 590]
| |||||||
en Platduitsch te versmelten of althans zeer dicht bij elkander te brengen. De overige Vlaamsche vereenvoudigers, die uiterst dungezaaid blijven en schier allen tot het onderwijzend personeel behooren, hebben het niet verder gebracht dan platonische betuigingen. Al wat zij uitgeven verschijnt in de woordenboekspelling. Zelfs hun aanvoerder, Prof. Vercoullie, die het Tijdschrijt van het Willemsfonds leidt, zorgt er voor dat niets in dat maandblad worde opgenomen tenzij stukken in de geijkte spelling van de Vries en te Winkel geschreven, ook met inbegrip van de Noordnederlandsche kroniek, welke nochtans door eenen ijverigen Kollewijnist uit Holland, den heer C. van Son, wordt geleverd. Hoe komt dat? 't Is heel eenvoudig: de leden van het Willemsfonds zouden er feestelijk voor bedanken een tijdschrift in een voor hen ongenietbare taal opgesteld te ontvangen. En inschrijvers wenscht men niet te verliezen. Kortom, behoudens de voormelde uitzondering, verschijnt er in België volstrekt niets in de vereenvoudigde spelling: geen dag- of weekblad, geen tijdschrift, geen boek, ja geene brochure. Is dat geen afdoend bewijs van de alhier heerschende stemming? Overigens, ook buiten de leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, is ten onzent bijna iedereen tegen het Kollewijnisme. Dat geldt zoowel oudere schrijvers als Julius de Geyter, Max Rooses, Virginie Loveling, Paul Fredericq en de pas ontslapene Julius Vuylsteke en Hilda Ram, als de jongere groep waarvan Stijn Streuvels en de opstellers van Vlaanderen de voornaamste vertegenwoordigers zijn. De strekking van deze laatsten is zelfs bepaald particularistisch en allerminst van hen is het te verwachten dat zij zich naar Dr. Kollewijn's fiat zullen schikken en de zoogenaamde ‘beschaafde Hollandsche spreektaal’ als norma en model aannemen en slaafs naäpen. Men heeft veel ophef gemaakt van een adres in October 1. 1. | |||||||
[pagina 591]
| |||||||
aan onze ministers gezonden door 62 Vlaamsche taalkundigen, te weten 8 hoogleeraars of docenten aan eene universiteit, 6 doctoren in de Germaansche philologie en 48 leeraars aan colleges, atheneums, middelbare scholen en zelfs nijverheidsscholen. Dat adres, waaraan de Belgische Regeering geen het minste gevolg heeft gegeven, drukte den wensch uit dat ‘in de officiëele prijskampen en examens het aanwenden door de kandidaten van de regels der Vereenvoudigde schrijftaal... niet als fout zal aangemerkt worden.’ En men voegde erbij: ‘Zodoende zal Belgie in dezen handelen zoals de Nederlandse Regering,’ die onlangs bij monde van Dr. A. Kuyper, Minister-President, verklaard had dat zij zich in zake van spelling onzijdig zou gedragen. Maar sindsdien is het gebleken dat men den zin van Dr. Kuyper's verklaring behendig verdraaid had om te gelijk de onderteekenaars en de Belgische Regeering te misleiden. In de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft immers de geachte staatsman, naar aanleiding van eene zeer verstandige redevoering van den heer van der Does de Wildubois, burgemeester van 's-Hertogenbosch, er op gedrukt dat hij ‘ten onrechte in de Tweede Kamer de Kollewijnsche beweging gemotiveerd had door een onderstelde zucht in Vlaanderen om in die richting zich te begeven.’ Wie hem met het bestaan van die ‘onderstelde zucht’ bekend had gemaakt kan men wel gissen. Maar dank aan zijn bezoek te Gent was thans de heer Minister beter ingelicht: ‘In aanraking komende, zei hij verder, met het lichaam, dat daar (in België) het lot van de taal leidt, de Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde, heb ik gemerkt, dat op zeer geringe uitzonderingen na de tegenstand bij die Academie tegen de dusgenaamde vereenvoudiging van de spelling nog sterker is dan hier in ons land. Men achtte dat, vooral met het oog op Vlaanderen, bij het zeer groote aantal dialecten, dat daar bijna elke stad en elk dorp er op nahoudt, een loslaten van de eenheid, | |||||||
[pagina 592]
| |||||||
waartoe men gekomen was, voor de Vlaamsche beweging metterdaad verderfelijk zou zijn.’ Gij zult U overigens herinneren, geachte Heeren en Medeleden, dat bij zijn voormeld bezeek aan de Academie, Dr. Kuyper ons uitgelegd heeft dat de ‘onzijdigheid’ der Nederlandsche Regeering geenszins beteekent dat beide spellingen voortaan dezelfde rechten zullen genieten. In alle openbare scholen moet bij voortduring de spelling van de Vrils en te Winkel onderwezen worden en bij examens moet het bewijs geleverd worden dat men ze kent. Maar desverkiezende mag de onderwijzer bovendien zijne leerlingen ook met de Kollewijnsche regelen bekend maken; eveneens op het examen mag de candidaat vragen om ook over die regelen ondervraagd te worden. De woordenboek-spelling is dus in Noord-Nederland overal een verplichtend hoofdvak, de Kollewijn-spelling in zekere plaatsen een facultatief bijvak. Dat is geheel iets anders dan hetgeen er in het adres der 62 werd bevestigd en gevraagd. Maar wat wilt ge? Spijts alle pogingen blijft het geestesverkeer tusschen Noord en Zuid alles behalve druk. Met de toestanden bij den buurman zijn verreweg de meesten heel weinig vertrouwd. Hollandsche bladen worden in Vlaanderen zoo goed als niet gelezen; en Hollanders zien alleen de Fransche gazetten van Brussel, die hen over Vlaamsche aangelegenheden in het geheel niet of zeer verkeerd inlichten. Geen wonder dat minder nauwgezette menschen daarvan misbruik maken, in beide landen het publiek om den tuin leiden en hem appels voor citroenen verkoopen. Maar laat ons tot mijne voordracht terugkeeren. Hoe zeer het mij tegen de borst stuitte voor een Hollandsch publiek van onze plaatselijke twistjes te moeten gewagen, kon ik toch niet nalaten mijne toehoorders op de hoogte te stellen van zekere dingen, die alhier le secret de Polichinelle zijn. Ik deed hun opmerken dat er onder de 62 onderteekenaars van het adres | |||||||
[pagina 593]
| |||||||
eenige heeren waren, die op de Koninklijke Vlaamsche Academie om politieke of persoonlijke redenen zoodanig zijn gebeten dat zij al wat wij doen stelselmatig moeten afkeuren. De Academie heeft zich tegen de vereenvoudiging verklaard. Dat volstond. Oogenblikkelijk zijn zij als vurige aanhangers van de Kollewijnsche leer in de bres gesprongen. Anderen behooren tot het ras dier lauwe Vlamingen, naar wier smaak de Vlaamsche beweging veel te snel vooruitgaat, zoodat zij gedurig naar de rem grijpen om den wagen in zijnen gang te vertragen. Heden is het vervlaamsching der Gentsche-Hoogeschool, die zij ad calendas wenschen uit te stellen: gauw dus den spellingsoorlog aangevuurd! Het zal de droge haring zijn waarmede men de honden van het spoor van den vos afwendt. Velen nog zijn oudleerlingen van Prof. Vercoullie en hebben zich door hem laten bepraten: Panurge's schapen! Jurare in verba magistri! Eindelijk zijn er enkelen, die bij mijn weten geenszins het Kollewijnisme aankleven en toch geteekend hebben uit overdreven liefde voor wetenschappelijk fair play. Wat er van zij, men heeft zich maanden lang de beenen afgeloopen om in gansch België een zestigtal Kollewijnisten te ontdekken. Zonder de minste moeite zouden wij desnoods tienmaal zooveel hoogleeraars, leeraars en doctoren kunnen vinden, welke die verdachte nieuwigheid bepaald veroordelen.Ga naar voetnoot(1) Dat wil niet zeggen dat wij de mogelijkheid eener hervorming onvoorwaardelijk verwerpen. Onze bezwaren immers zijn vooral van opportunistischen aard. De poging, die men heden waagt, komt vijftig jaar te vroeg of vijftig jaar te laat. Een halve eeuw geleden zou het niet meer moeite gekost hebben een ander spel- | |||||||
[pagina 594]
| |||||||
lingstelsel dan dat van de Vries en te Winkel te doen aannemen. En gemakkelijk kan men beseffen dat later, bij gunstiger omstandigheden, het doenlijk zal blijken aan spelling en spraakkunst de noodig bevonden wijzigingen toe te brengen. Maar in dit laatste geval zal de hervorming geleidelijk en niet in eens geschieden. Het zal een evolutie zijn, geene revolutie, geene staatsgreep. De verbeteringen zullen ingevoerd worden, niet door eene ukaze uitgaande van eene kleine synode van onverantwoordelijke Hollandsche taalkundigen, maar door de spraakmakende gemeente zelve, dat is door de schrijvers van Noord en Zuid en ook, binnen zekere palen, door het beschaafd publiek, daar zij met dezes wenschen en behoeften natuurlijk rekenschap zullen moeten houden In zijne repliek, die niet zeer lang was, verweet mij Dr. Kollewijn dat ik onophoudend van spelling had gesproken, terwijl hij het enkel met taal op had. Hij herhaalde in 't kort zijne voornaamste argumenten, deed opmerken dat indien de Vlamingen zich de moeite moeten getroosten Fransch te leeren, dit eene reden te meer is om hun de studie van het Nederlandsch te vergemakkelijken en hij trachtte te bewijzen dat zijn stelsel veel minder dan dat van de Vries en te Winkel met het Vlaamsche taaleigen in strijd is. Tot staving van zijn gezegde wees hij op een vlugschrift waarin wijlen Emmanuel van Driessche veertig jaren geleden de woordenboek-spelling beknibbelde. Op het voornaamste gedeelte mijner bewijsvoering, namelijk op hetgeen ik van de gevaren gezeid had, die eene wijziging van spelling en spraakkunst voor de Vlaamsche beweging zou opleveren, antwoordde hij geene letter. Mijn wederantwoord was nog korter. Ik herinnerde dat van Driessche, wien het speet geen lid der Taalcommissie te zijn, zijn misnoegen had lucht gegeven door aan die commissie vooral te verwijten dat zij aan de Hollanders te veel toegaf! Overigens | |||||||
[pagina 595]
| |||||||
was van Driessche, die ik later te Elsene persoonlijk heb gekend, spoedig tot betere gevoelens gekomen: tot aan zijnen dood onderwees hij, als professor, de woordenboek-spelling en bezigde ze als schrijver. Verder verklaarde ik dat onze bezwaren vooralsnog onoverkomelijk waren en dat wij onze stelling moesten blijven handhaven zoolang er in de omstandigheden geen radicale omkeer plaats greep. Met een hartelijk woord van den voorzitter werd de zitting gesloten en zoo eindigde die heuglijke gedachtenwisseling. Of zij vruchten zal afwerpen? Het ware voorbarig hieromtrent gissingen te wagen. In elk geval van belang is het dat men voor de eerste maal Vlaanderen's standpunt in tegenwoordigheid van een verlicht Hollandsch publiek heeft mogen uiteenzetten en rechtvaardigen. Oefening kweekt kennis, die ons de gelegenheid daartoe gunde, heeft zekerlijk recht op onzen oprechten dank. En misschien mogen wij de hoop koesteren dat de toehoorders, die zoo aandachtig naar mijne bewijsvoering luisterden en mij herhaaldelijk door hunne welwillende toejuichingen aanmoedigden, over hetgeen ik de eer had hun te zeggen ernstig zullen nadenken. |
|