Germania. Jaargang 6
(1903-1904)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOorsprong en Bijzonderheden der belgische Grondwet
| |
[pagina 524]
| |
belangwekkend genoeg om de aandacht van rechtsgeleerden en vooral van Vlaamsche rechtsgeleerden te boeien. Twee gansch verschillende beweegredenen komen die zienswijze staven. Ten eerste, heeft de vraag eenige actualiteit teruggekregen, zekere anders weinig belangrijke gebeurtenissen hebben tot aardige polemiek aanleiding gegeven, waar van verschillende zijden werd beweerd, dat de Grondwet niet meer volgens haren waren geest werd toegepast, en zelfs, in tegendeel, dat men den waren zin ervan nooit had verstaan, - dit, met het oog op de zoo netelige vraag der perken van de koninklijke macht. Van eenen anderen kant is het te bemerken, dat de verklaarders der Grondwet in hunne geleerde boeken eene zonderlinge leemte hebben laten bestaan. Men vindt er niet den onmiddelijken oorsprong in waaraan de grondwettelijke bepalingen zijn ontleend. Bij vele schrijvers zijn alleen de betrekkingen uitgelegd waardoor onze Grondwet met de talrijke Constitutien, gedurende en na de groote Fransche Omwenteling opgemaakt, in verband kan gesteld worden. Andere schrijvers, door katholieke of door flamingantsche strekking geleid, hebben getracht te bewijzen, dat al de vrijzinnige begrippen van ons hedendaagsch openbaar recht in onze aloude keuren, in onze middeleeuwsche gewoonten zijn terug te vindenGa naar voetnoot(1). Beide zienswijzen zijn onvolledig en grootendeels ongegrond. De waarborgen der persoonlijke vrijheid en der burgerlijke rechten, de beperking der soevereine macht door gezworene overeenkomsten tusschen den Vorst en zijn onderdanen, de vertegenwoordiging der natie door beraadslagende vergaderingen, de vrije stemming der openbare lasten, de onafhankelijkheid der rechtbanken, waren in onze provincien geene nieuwigheden, geene van 't buitenland ingevoerde be- | |
[pagina 525]
| |
grippen, en het mag zelfs beweerd worden, dat de individueele vrijheid ten onzent nooit minder geëerbiedigd was dan onder de jakobijnsche of keizerlijke overheersching. Maar het is niet minder onloochenbaar dat zulke grondbegrippen als de gelijkheid vóór de wet en de soevereiniteit des volks aan onze voorouders onbekend bleven, zoowel als de hoogste van onze vrijheden: ik bedoel de vrijheid van meening en van geweten, de rechten van het menschelijk verstand. Uit meer dan eene oorkonde zijn onze hedendaagsche instellingen gesproten, en aloude overblijfsels der plaatselijke gewoonten zijn erin versmolten met nieuwere elementen, wel Fransch voor den vorm, maar inderdaad door de internationale beweging der ideeën geschapen, die tusschen de XIXe eeuwsche maatschappij en de vorige tijden eenen zoo diepen afgrond heeft gegraven. Die samensmelting dagteekent ook niet van 1830, - men vindt ze reeds verwezenlijkt in de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden, in 't jaar 1815 opgesteld. Dáár en niet elders, is de onmiddellijke oorsprong der Grondwet van 1830 te vinden, de grond waarop deze werd opgericht. Het is niet verwonderlijk dat de stichters van den belgischen Staat, die, in den grond, geene vernielende begrippen koesterden, van het onmiddellijk voorafgaand regiem veel behouden hebben. - Men kan alleen vreemd vinden dat de geleerde uitleggers onzer Constitutie die zonneklare waarneming niet gemaakt hebben. Maar deze min of meer officieuse schrijvers mochten een feit niet uitleggen, waardoor de noodzakelijkheid der omwenteling als zeer betwistbaar voorkwam. - Nu worden de gebeurtenissen van 't jaar dertig uit een gansch vrij oogpunt beschouwd, en zooveel vermaarde schrijversGa naar voetnoot(1) hebben het voorbeeld der strengste | |
[pagina 526]
| |
kritiek gegeven, dat men ook niet aarzelen moet, om over de Grondwet zelve de volle waarheid te zeggen. De Grondwet van 1815 is nu weinig bekend. Het behoort niet hier deze lange, veel te uitvoerige wet uit te leggen. Maar alwie dezen tekst zal doorlezen, buiten allen partijgeest of ingenomenheid die zal moeten erkennen dat de Constitutie van 'tjaar dertig veel meer van hare voorgangster heeft behouden, dan de officieuse uitleggers het laten vermoeden. Het algemeene plan wordt, ondanks vele verkortingen, behouden; twee noemenswaarde wijzigingen alleen werden er aantoegebracht: de artikels, welke de burgerrechten bekrachtigen, zijn in één hoofdstuk vereenigd, en de bepalingen betreffende de Kamers, zijn vóór degene, aangaande den Koning, geplaatst. Die laatste verandering is niet zonder beteekenis. De gelijkenis blijkt reeds in het eerste artikel: beide Grondwetten beginnen met de optelling der provincien, iets dat aan de aloude Nederlandsche overleveringen herinnert, en in tegenststelling staat met het krachtige streven naar eenheid en centralisatie, kenmerk der gelijktijdige Fransche wetgeving. Wil men nu den grond der zaken inzien, dan blijkt het ook dat hetzelfde regeeringstelsel, door beide Grondwetten wordt bekrachtigd; in de latere wordt het alleen stelselmatiger uitgelegd. Een koningschap met beperkte macht, de wetgevende macht onder den Vorst en twee beraadslagende kamers verdeeld; de onafhankelijkheid der rechtbanken, de provinciale en gemeentelijke belangen door zelfstandige, gekozene lichamen beheerd, dat ideaal der vrijzinnige meening rond 1830 was reeds door de Grondwet van 1815 op eene zeer voldoende wijze verwezenlijkt. De breede opvatting van het openbaar recht, uit deze Wet blijkend | |
[pagina 527]
| |
is des te hooger te prijzen, daar zij dagteekent uit een tijd waar in eene blinde, woedende reactie gansch Europa beheerschte. Het moet ook niet verzwegen worden dat die Wet voor de Belgen niet eigenlijk vreemd was, uit Holland ingevoerd en opgedrongen: de commissie, met de voorbereiding ervan belast, bestond uit zooveel Belgen als Hollanders en zij heeft aan de Grondwet, in de noorderprovincien reeds van kracht zijnde, grondige wijzigingen toegebrachtGa naar voetnoot(1). Niet ten onrechte had de commissie in haar verslag beweerd: ‘dat de aangenomene grondregels met de institutien der Hollanders overeenkomstig en met die der Belgen geenszins in strijd waren,’. Zij voegde er niet bij dat de beste gedeelten der begrippen van de Fransche Omwenteling ook daarin bekrachtigd waren. Toen de mannen van 1830 nog een stap verder op de vrijzinnige baan wilden gaan, hebben zij niets anders gevonden dan de vrijheid van 't onderwijs en de vrijheid der godsdienstige gemeenten, welke onder de Fransche Republiek onbekend waren, en met haren geest niet overeen komen. En van de beroemde princiepen, welke men in het jaar 1789 beweert uitgevonden te hebben, hoeveel waren er niet, lange jaren te voren, in de Vereenigde Provincien erkend en toegepast? Waren deze niet het geboorteland der verdraagzaamheid in gewetenszaken? Heeft daar de eerste vrije pers niet bestaan? Als men de ongeloofbare bekrompenheid ziet der ‘notabelen’ die in 1815 de Grondwet verwierpen, omdat zij de vrijheid van geweten erkende, dan mag men niet betreuren dat de Hollandsche invloed de overhand heeft gekregen. Het was noodig om in onze provincien de moderne begrippen te laten aannemen, waarop onze hedendaagsche instellingen rusten. | |
[pagina 528]
| |
De verwantschap tusschen beide Grondwetten bestaat niet alleen in die algemeene strekking, in die voorname grondregels, welke ook in andere Constitutiën zijn terug te vinden. Eene nauwkeurige doorlezing laat blijken dat in onze Grondwet vele bepalingen der vorige met geringe, soms den vorm alleen aanrakende, veranderingen zijn overgenomen, al zij het ook niet letterlijk. Zulks is het geval voor de bepalingen beide Kamers te gelijk betreffendGa naar voetnoot(1); ook voor degene aangaande den Koning (hoewel het Congres voor doel had de koninklijke macht te verminderen), zijne eedaflegging vóór de Kamers, de voogdij over den minderjarigen Koning, en het regentschapGa naar voetnoot(1). De talrijke maatregelen, genomen om de onafhankelijkheid der rechterlijke macht te beschermen: afschaffing van alle buitengewone gerechten, onafstelbaarheid der rechters, benoeming door den Koning onder voorgestelde kandidaten; al deze beschikkingen, in onze leergangen van openbaar recht zoo dikwijls aangewezen en geprezen als eigenaardige verdiensten der Belgische Grondwet, komen, met geringe wijzigingen ook, uit de Nederlandsche GrondwetGa naar voetnoot(2). Het hoofdstuk der financien, dat zoo zeer aan het harte ligt van alle ware Belgen, draagt evenzoo teekens van Nederlandschen oorsprong; de twee hoofdbepalingen ervan: geene belasting ten bate der Staatskas zonder eene wet, geen voorrecht in zake belastingen, zijn eenvoudig uit de Wet 1815 over genomenGa naar voetnoot(3). Zelfs onder de beruchte bepalingen, die onze grondwettelijke vrijheden bekrachtigen, treffen wij zulke ontleeningen aan: de Wet van 1815 bevatte namelijk in het hoofdstuk des Gerechts eene reeks algemeene bepalingen, tot bescherming van de indi- | |
[pagina 529]
| |
vidueele vrijheid, van de woonstede, van het eigendom, welke wij bijna letterlijk in de Belgische Grondwet weervindenGa naar voetnoot(a). Het recht van petitie wordt ook in de zelfde wijze erkend en geregeldGa naar voetnoot(b). Er komen gevallen voor, waar de oude formule grooter waarborg gaf dan de huidige. Voorbeelden ervan zijn gemakkelijk te vinden. Onlangs heeft men in de advokatenwereld veel geklaagd, dat de motiveering der vonnissen door de correctionneele rechtbanken op eene bespottelijke wijze werd toegepast; de klagers vermoedden zeker niet, dat hun desideratum voldaan werd door de oude Nederlandsche Grondwet, die zegde (art. 172). ‘In alle crimineele vonnissen, moet de misdaad worden uitgedrukt en omschreven met aanhaling van de artikels der wet, waarop de uitspraak is gegrond’. Ander voorbeeld: artikel 128 der huidige Grondwet, vaststellende dat ‘leder vreemdeling, die zich op het grondgebied van België bevindt, heeft aanspraak op de bescherming van personen en goederen’ is in alle klassieke uitleggingen der Grondwet aangehaald en hooggeprezen, als een denkbeeld der Belgische gastvrijheid en der edelmoedige gevoelens van de Congresleden. Welnu, die bepaling stond letterlijk in art. 4 der vorige Grondwet, en nog zonder de beperking ‘buiten de door de wet uitgezonderde gevallen’, eene uitzondering welke onze wetten over de uitdrijving der vreemdelingen zoo breed toegepast hebben, dat zij de regel feitelijk verijdelen. Bovenstaande waarnemingen en beschouwingen zullen voor iederen bevoegden, en door vooroordeelen niet verblinden beoordeelaar, het bewijs leveren dat de onmiddellijke oorsprong onzer hedendaagsche Staatsinrichting niet elders is te vinden dan in de instellingen van het vorig Koninkrijk der Nederlanden. | |
[pagina 530]
| |
Het zou nochthans onredelijk zijn te willen loochenen, dat benevens deze grondige gelijkenissen ook belangrijke verschillen bestaan tusschen de Grondwet van 1815 en die van 1830. Om de nieuwigheden, in de latere ingevoerd, te kunnen beoordeelen, is het noodig den geestes toestand in den tijd onzer Omwenteling, en vooral de heerschende strekkingen in het Nationaal Congres in acht te nemen. De volledige geschiedenis van dien tijd is nog niet geschreven. De verhalen der tijdgenooten zijn noodzakelijk partijdig, de later geschrevene boeken dragen een te blijkbaar officieelen tempel, de oorspronkelijke documenten zijn zeldzaam, de beraadslagingen zelven van het Congres zijn op eene gansch onvoldoende wijze opgeteekend geworden. Nochthans is dit tijdperk genoegzaam bekend om met zekerheid eenige waarnemingen te mogen maken, waardoor veel over den toenmaligen geest kan geleerd worden. Eene zeer aardige en beteekenisvolle eigenaardigheid der Belgische beweging van 1830 is de jeugdige onderdom der leidende mannen. Niet alleen in het Voorloopig Bewind zag men jonge hoofdmannen der opstandelingen van September, maar ook in de commissie, die de Grondwet opstelde, ook in het Congres zelve hadden de meest actieve, de meest invloedrijke leden den ouderdom niet bereikt, waarop de loopbaan der staatslieden gewoonlijk begint. Nothomb, de beste vertegenwoordiger der ‘unioniste’ meening, was alleen vijf en twintig jaar oud, en niemand heeft de theoretische zienswijzen, waardoor het opmaken onzer Grondwet beheerscht werd, vollediger uitgelegd. De oudere leden van het Congres, die in de Staten-Generaal of in de Vergaderingen der Fransche regiemen hadden gezeteld, hebben een minder deel aan de beraadslagingen genomen; ter uitzondering van Beyts, aan wien verscheidene artikels zijn te | |
[pagina 531]
| |
danken. - Onze Grondwet bevat dus de toepassing van de politieke denkbeelden der geleerde jeugd van dien tijd. Het is misschien hier niet ongepast te bemerken dat het overwicht des jongsten geslachts verstaanbaar wordt, als men nagaat, hoe arm de Belgen van 1815 in bevoegde en geleerde mannen warenGa naar voetnoot(1). Het was in de hoogescholen, door willem I gesticht, dat de leiders der scheuring hunne opvoeding hadden gekregen. Zulk een weldaad kon alleen met de grootste ondankbaarheid betaald worden! Eene andere, nog merkwaardiger eigenaardigheid van dien tijd was de neiging dier jonge mannen voor de gematigde meeningen. De republikeinsche leer werd op het Congres verdedigd door eenige der oudste leden, als de heeren Seron, Pierson, enz. aan de geheugenissen der Fransche Omwenteling trouw gebleven, terwijl hunne jongere collegas aan de politiek van het evenwicht, van het ‘juste-milieu’ de voorkeur gaven. Men heeft in die beroemde vergadering vele buitensporige redevoeringen uitgesproken, maar de stemmingen lieten bijna altijd de redelijkste oplossingen zegepralen. Men zou de leus des dichters Houwaerts ‘Houdt middel mate’ op de achtbare Congresleden kunnen toepassen - waren ook die heeren aan alle Vlaamsche leuzen zoo vijandig niet geweest. Dit wonderbaar verschijnsel van jonge, geestdriftige mannen, na eene geweldige omwenteling stelselmatig naar de bezadigdheid trachtend, is waarschijnlijk éénig in de geschiedenis. De uitlegging ervan moet in de gesteldheid der gemoederen rond 'tjaar 30 gezocht worden. Toen heerschte in de beschaafde standen de doctrinaire geest. Eene uitgebreide beschrijving van dien geest zou hier niet te pas komen: men kan hem kortbon- | |
[pagina 532]
| |
dig bepalen als eene diepe overtuiging van de alvermogende kracht eener rationeele wetgeving, gepaard met een groot vertrouwen in de individueele vrijheid. Die leer heeft klaarblijkelijk de voornaamste redevoeringen op het Congres ingegeven; haar invloed had de beruchte Union voorbereid, deze samenwerking der Liberalen en der Katholieken, die de omwenteling mogelijk maakte, en waarvan het ontstaan mogelijk was, omdat aan beide zijden de overtuiging bestond, dat eenige formulen genoegzaam waren om aan de eeuwenlange ijverzucht van Kerk en Staat een einde te stellen. De verklaringen van Nothomb daarover zijn beteekenisvol. De geest van 1830, aan afgetrokkene begrippen en theoretische zienswijzen verkleefd, heeft een zichtbare verwantschap met den geest der Fransche Omwenteling, den klassieken geest. Dank de werken van Taine en van andere schrijvers nu wel bekend; en biedt integendeel groote verschillen aan met de positieve strekking onzer tijdgenooten. Onze grootvaders waren nog niet, door het stijgend overwicht der stoffelijke belangen, en door de onderrichtingen der historische school, skeptiek geworden nopens de politieke stelsels. Misschien is onze hedendaagsche onverschilligheid in vele zaken verdienstelijk, zij bewaart ons voor vele misleidingen, en dient vooral om de omwentelingen te voorkomen. Maar de diepe overtuigingen van eertijds, en de ernstige bestudeering der staatsrechtelijke vragen, waren zeker gunstiger voorwaarden voor het opmaken eener Grondwet. Niettegenstaande hun verstandelijke verwantschap, bestond er toch een zeer groote afstand tusschen de mannen van 89 en die van 1830. De eerste waren overtuigd dat zij den plicht en de macht bezaten, het geluk van het menschdom door een algeheele hervorming der Maatschappij te scheppen; de latere, door de ervarenheid reeds rijper geworden, stelden zich alleen den politieken voor doel Staat op wetenschappelijke gronden in te richten. Men droomde | |
[pagina 533]
| |
niet meer van de Rechten des Menschen, maar men geloofde het noodig, eene verklaring van de rechten der Belgen samen te stellen. De leidende macht was van de philosofen op de rechtsgeleerden overgegaan; - nu behoort zij aan de kooplieden. De invloedrijkste mannen van onze omwenteling behooren inderdaad tot het beroep der juristen, en bijzonder der advokaten. Zij waren in de moeilijke kennis van het publiek recht merkwaardig geleerd. De oppositie, om Koning Willems regeering te bestrijden, had de theorie der parlementaire regeering in hare meest afgetrokkene en subtiele begrippen nagespeurdGa naar voetnoot(1). In de beraadslagingen van het Congres, vinden wij de uitslagen van deze bestudeeringen. Daar bestaat zonder twijfel het ware kenmerk dezes tijds. Men zou onze Omwenteling van 't jaar 30 kunnen bestempelen eene omwenteling van doctoren in de rechten. Die zienswijze, hoe paradoxaal zij ook mag schijnen, wordt geheel door het gedrag der leiders der beweging bekrachtigd. Zij hebben eene wonderschoone Grondwet op het papier gesteld, maar in het beheer der openbare zaken is hunne volstrekte onervarenheid gebleken: in het bestuur, in de financiën, heerschten onmacht en wanorde. Van de militaire zaken is er zelfs niet te sprekenGa naar voetnoot(2). De matigheid van de Congresleden, waaraan hierboven werd hulde gebracht, wordt dus door den geest der tijden uitgelegd. Maar het moet ook uit het oog niet verloren worden, dat die vergadering uitsluitelijk uit mannen van den middenstand, of van de hoogere klassen, bestond. Niemand is er als vertegenwoordiger der lagere bevolking opgetreden, zelfs niemand van de uiterste linkerzijde. Integendeel, was het Defacqz die het mini- | |
[pagina 534]
| |
mum van den kiescijns in de Grondwet liet bepalen. De Robaulx beschouwde het aDemeen stemrecht als een onmogelijk iets. Seron wilde, boven den cijns, nog bekwaamheidsvoorwaarden bij de kiezers. Demokraten in den huidigen trant waren er niet. En inderdaad kon niemand de gedachten van het volk vertegenwoordigen. In de diepste onwentendheid verzonken, had het volk geene gedachten. Van de omwenteling heeft het zeker niets verstaan, niets erin gezien dan eene gelegenheid om te plunderen. - En het moet hier opgemerkt worden, dat juist deze toestand het verstaanbaar maakt, hoe de Vlaamsche provincien de scheuring der Nederlanden niet hebben tegengegaan: de Vlaamschsprekende volksmassa werd voor niets gerekend, en de burgerij was, ten minste door de taal, geheel verfranscht. (Voorzetting volgt) |
|