Germania. Jaargang 6
(1903-1904)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAfrikaanse gedigteGa naar voetnoot(*)
| |||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||
over de uitgestrektheid zijner landerijen; over den rijkdom van den grond en zoo veel meer. En toch, - trots al dat geschrijf, al dat uitgeven van dikke en dunne boeken, door bekwame en minder bekwame personen, meen ik: dat nog menigeen, die van die boeken las, maar een vaag beeld bezit van het leven en streven der Zuid-Afrikaners. Geen wonder. Met welk gevoel van rechtvaardigheid de schrijver zijn boek ook afgewerkt hebbe, toch zal dit immer de persoonlijke neiging van deze, in mindere of meerdere mate, verraden. Dit kan nu eenmaal niet anders. Wie dus weten wil, wat een volk denkt, wat het gevoelt en hoe het handelt, hoeft - dunkt mij - enkel den liederenschat van dat volk te raadplegen en zijn blik zal doordringen tot in het hart van het volk. Overigens: het volkslied toch is de spiegel van het hart des volks? Dit blijkt vast uit de ‘Zestig uitgesogte Afrikaanse Gedigte’ waarvan Staats-President F.W. Reitz in 1897 een tweede uitgave in 't licht zond. Of sedertdien nog een uitgave verscheen, weet ik niet. Maar dat die gedichten in Vlaanderen door velen gekend zijn, betwijfel ik; temeer, daar zij vóór den oorlog verschenen en wij ons toen nog zóó weinig ophielden bij zaken van Zuid-Afrikaanschen aard. Ik meen dan ook, dat het thans niet ongepast is, de aandacht der Boerenvrienden op voornoemde verzameling te vestigen. Gewis hadden wij gaarne nog meer gedichten in den bundel van F.W. Reitz zien opgenomen en zou het aangenaam geweest zijn, bij menig roerend vers dat daarin staat, ook den naam van den Dichter - misschien van den Dichter en Oorlogsheld - te vinden en den datum waarop het gedicht geschreven werd. Dit neemt echter niets weg van de verscheidenheid en de | |||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||
waarlijk fijne keuze die den Afrikaanschen Gedichtenbundel kenmerken. Zoo heeft de verzamelaar de gedichten ingedeeld in:
Met een lied, waarin den lezer medegedeeld wordt waar de Zuid-Afrikaanders wonen, welke taal zij spreken, hoe zij over de wetten, het recht en zoo meer denken, worden de gedichten ingeleid: Een ider nasie het sijn Land,
Ons woon op Afrikaanse strand.
Ver ons is daar geen beter grond
Op al die wij'e wêreldrond.
Trots is ons om die naam de dra
Van hinders van Suid Afrika.
Een ider nasie het sijn Taal,
Ons praat van Kaap tot in Transvaal,
Wat almal maklik kan verstaan,
Wat gaat die ander tale ons aan?
Ons praat so's Pa en Oupapa,
Die Landstaal van Suid Afrika.
Een ider nasie het zijn Wet.
Wat goed gebied en kwaad belet;
En elk sijn wet is na sijn aard,
En gaat met sijn natuur gepaard:
So volg ons oek die sede na,
Wat thuis hoort in Suid Afrika.
Een ider nasie het sijn Reg.
Al is hij nog so swak en sleg.
Daar is een Oog wat alles merk;
Hij set die onreg paal en perk.
Hij kijk oek ons verdrukkers na,
En waak oek ver Suid-Afrika.
Een ider nasie het sijn Tijd
Om op te groei en af te slijt,
En so's ons liewe Heer dit doet,
So is het altijd wijs en goed.
Daar kom een dag ver ons oek ja;
Vertrou op God, Suid-Afrika!
Want al die nasies het één God,
Hij re'el ider volk sijn lot,
Hij het ver ieder volk sijn taal,
Sijn Land, sijn Reg, sijn Tijd bepaal,
Wie dit verag sal sijn straf dra;
O God beskerm Suid-Afrika!
Men kan gerust zeggen, dat dit gedicht de kiem bevat van al degene die daarop volgen. Het is hier als bij het tooneelstuk, waar het tweede en de volgende bedrijven de ontwikkeling zijn van wat in het eerste bedrijf ligt opgesloten. | |||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||
Een vast betrouwen op God straalt bijna overal door in de gedichten der 1o, 3o, 5o en 6o indeeling van Reitz' verzameling. In het lied der eerste indeeling: ‘Alles sal reg kom’, leeren wij in staatkundig opzicht, het streven van onze Zuidafrikaansche broeders kennen: Elk een is hier een demokraat;
Hier is gên een aristokraat
In onze kleine Vrije Staat,.
Ons kleine en dappre Vrije staat -
Die kern van vrije Afrika -
Van onafhanklik Afrika,
Van Afrika met eije vlag,
Van Afrika, nie meer verag,
Nie meer beskender en onteer,
(Want klein en swak en arm nie meer).
Nee: Afrika een magtig land,
Begrens deur 'n Afrikaanse strand,
Gesterk deur Vrijheids broederhand,
So'n Afrika kom eens tot stand;
Dan kom die lang verwagte dag,
Dan wapper daar ons eije vlag
Langs strand en kus van Afrika,
Van Grootrivier tot Tugela.
Ons natie met sijn eije vlag
Ontstaat toch seker nog een dag;
Wat raak dit ons met Holland dan;
Wat gaat ons Engeland dan an?
Suid Afrika alleen 's ons land,
Hier stig ons dan een broederband.
Met Afrikaanders werk ik saam,
Is Hollans of is Brits sijn naam,
Is Frans of Duits sijn afkomst ook,
Dit is gên saak om o'er te spook.
Europa's volk kan tuis regeer,
Die Republiek sal ons hier eer;
Ons wil gên konings o'er ons meer!
Dit sal ons ver ons kinders leer.
Ja net nou kom die blijde dag,
Dan waai die Afrikaanse vlag.
Eén Republiek is Afrika
Van Grootrivier tot Tugela.
Een Anglo-Hollans natie vrij,
Een Afrikaanse broedren rij
Bewaak, beskut ons dierbaar strand;
Dan bloei, dan groei ons Vaderland.
Laat lords en konings heen dan sheer;
Ons hou die Republiek in eer,
Ons wil gên konings o'er ons meer!
Dit sal ons ver ons kinders leer.
Wat praat jul' van confedereer?
Confederatie is een strik;
Carnarvon het hom self verklik,
Toen hij Transvaal het ingepak;
Die kat is nou mos uit die sak.
Wat praat jul' van confedereer?
Ons hou regvaardigheid in eer;
Geê eers terug gestole land,
En kom dan vra ons broederhand,
Mar lords en konings heen dan skeer;
Ons hou die Republiek in eer,
Ons hou regvaardigheid in eer.
Ons wil gên konings o'er ons meer!
Dit sal ons ver ons hinders leer.
Sè kompelimente ver Jan Brand,
Die groote staatsman van ons land;
‘Lank mog hij leve’ dis die wens
Van hier die Afrikaander mens.
Moest de schrijver van dit lied thans hetzelfde onderwerp aanvatten, hij zou ongetwijfeld een milderen toon aanslaan | |||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||
tegenover Holland en 't zou hem wellicht niet onverschillig zijn ‘is Hollands of is Brits’ den naam van dengene met wien hij zou in aanraking komen. Wat wel tot nadenken aanzet in dit gedicht, is de verbitterde toon dien de schrijver aanslaat als hij aan Koningen denkt: Ons wil gên Konings o'er ons meer! Het vers is in gedicht telkens in andere letter gedrukt. Het godsvertrouwen van het Transvaalsche volk blijkt nog duidelijker uit het ander lied der 1o indeeling; de titel is: Als dit so moet kom? en dat als motto draagt: ‘Maar ik zie op eene Hoogere Hand boven ons, en indien Engeland zoo sterk was dat het mij tot stof kon vermorzelen, dan zou ik, met Hare Hulp, liever vermorzeld worden dan mijne vrijheid op te geven’ (onderteekend: P.J. Joubert. - Te Kleinfontein, 19 Maart 1879.) Het is natuurlijk, dat een volk welk zulke woorden hoort, in bezieling voor zijn grond zingt: Ons hijs nou weer ons vaders vlag;
Verpletter ons deur julle krag,
Verniel, vertrap ons arme land,
Bring julle dwinglandij tot stand,
Verbreek verskeur ons Vrijheidsband;
Haal neer nou weer ons vadersvlag:
Vermorsel ons deur julle mag; -
Die Reg sal altijd lewend blij;
Die Hemel sal regvêrdig blij.
Ons gaat nou ver die nakroos strij.
Heel Afrika wort eens nog vrij,
En dus sal ons o'erwinnaars blij.
Dus hijs ons dan die vadersvlag,
En sterwe ver ons land van dag.
Jul is o'erwinnaars deur jul krag,
Maar tog, die nakroos sal ons eer;
Hul hijs die Vrijheidsvaandel weer,
Nooit haalt die dwinglandij dit neer,
Die vrijheid leef onsterflik weer;
.......
........
en verder: Die Vrijheids altaar eis ons bloed;
Ons gé dit met 'n blij gemoed.
Ons vaders het hulle bloed gegee
Op Natals strand daar langs die see,
Op Boomplaas slagveld.- Trane en wet,
Trane en bloed en sugte en wee,
Maak heilig onse Vadersvlag;
Dus hijs ons dit dan weer van dag.
Ons kan ons vaders nie onteer
Soo vraag ons dan hul erfpand weer.
........
........
| |||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||
‘Vermorsel’ ons dan as jul wil;
Jul het die mag. Die dode is stil.
Maak van ons land een woestenij,
So het jul Natal ook gekrij;
Maar merk en let tog op Sijn spraak,
Gedenk an Isandhlwanas wraak.
Ons wil weer vrij,
Daar blij ons bij;
En aan ons sij
Sal God self strij.
Welke geduchtige vijand voor Engeland een volk is, dat zóó denkt, dat zóó voelt, ligt voor de hand. Zóóveel nog bevat deze bundel gedichten dat wij gaarne zouden meêdeelen! Doch wij leveren hier geen bespreking van deze verzen, uit een of ander oogpunt beschouwd; wij willen enkel voor de Boerenvrienden in het bijzonder en voor de Vlamingen in 't algemeen, wijzen op een boek, dat wij in handen van oud en jong wilden zien, omdat het ons meêleven laat met hen, die ons zóó verwant zijn en van wie wij, vóór hun laatsten lijdensstrijd, nauwelijks iets hoorden. Uit hooger aangegeven indeeling dezer gedichten blijkt, dat ook het luimige een plaats heeft bekomen en dat de Boeren ‘geestig’ zijn kunnen, is daar ten duidelijkste bewezen. Willen wij nagaan hoe het er bij den jonggehuwden Boer toegaat, als hem zijn eerste kind ter wereld komt? Het liedje: ‘Mijn vroutjie het 'n seun gekrij’ als voorbeeld: Ek is so blij, ek is so blij,
Mijn vroutjie het 'n seun gekrij,
Hij lijk precies nes ek:
Hij het mijn oge, mond en neus,
En is een dikke vette reus,
Ek is so in mijn skik.
Mijn pa is blij, mijn ma is blij,
Mijn vrous familjie oek daarbij,
Hul krij nie klaar met kijk;
Von 's morrens vroe tot 's avons laat
Hoor ek maar hoe die mense praat,
Dat hij so na mij lijk.
Partij keer huil hij wa owa!
En trek sijn lippies nes sijn ma,
Mar anders is hij soet;
Die skapie is so reg gesond,
Hij kijk so slim die kamer rond,
En sing en slaap so goed.
Johannes, zal ons hem laat doop,
Sijn jurkie is al lank gekoop,
Mijn nuw manel is klaar;
Oom Jannie sal ons peetoom maak,
Want anders is die Ou geraak,
Zijn ‘pitjies’ in gevaar.
| |||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||
'n Dokter, en 'n Predikant
Is allernoodigst in ons lant,
Maar oek 'n advokaat;
Of hij nou een van drie sal wees
Dit sal jul 'later oek wel lees,
Eers sien hoe hij kan praat.
Nou, lesers van ‘Die Patriot’Ga naar voetnoot(1)
Een enkel woordjie nog tot slot,
Dan eindig ek mijn taak:
Ek wens jul' seuntjes mooi en vris,
Maar, dat jul' oek so dankbaar is
As ‘Jan wat versies maak’.
De derde indeeling omvat vooral zangen op verschillende gevechten of de dood van oversten; zoo: ‘An die nagedachtenis van Badenhorst, gevalle in die oorlog met Sekoekoeni, den 28n Juni 1876’, een lied waarin op roerende wijze het vertrek van Badenhorst en zijn sneuvelen verhaald worden. Verder: ‘Die Slag te Bronkers Spruit’ (20 December 1880); ‘Die Slag van Lange Nek (21 Januari 1881), waarvan het 6e gedeelte zoo schoon luidt: Roem, Griekenland en Rome, roem
Jul Helde onversaagd,
Wat strijdend ver hul Vaderland
Hul lewe het gewaag.
Roem, Britte op Lord Wellington!
Romein, roem Coesars naam!
Roem, Fransman, jou Napoleon!
Ons hoef ons nie te skaam.
Ons wijs bedaard op Piet Joubert,
Wat met 'n kleine mag
Die Britse leger het verslaan,
In Lange Nek sijn slag.
Roem, Sparta, jou die duisend man,
Wat in Thermopylé,
Tien duisend Perse het gestuit -
Hul leve het gege.
Bouw daar ver hul 'n eresuil.
Wat euwe lank nog staat;
Waar hul, getrouw an Sparta 's wet,
Hul lewe het gelaat.
Ons roem die Tagtig Boere daar,
Met Greijling steeds vooraan,
Wat teun die Duisend Britte pal,
Op Lang Nek het gestaan.
Ons roem die Tagtig Boere daar,
Ver Bom nog Dolk versaagd,
Wat heel die Britse Legermag,
Van Lang Nek het verjaagd.
.......
.......
Roem, Afrika, jou Helde nou!
Ons skaam ons nou nie meer!
Die Brit sal ons voortaan moet vrees,
Lang Nek het hom geleer.
En ver die Veertien wat daar rus
Bouw daar 'n suil ter eer,
En breng ons nageslag daarbij
Ons dapperheid te leer.
.......
.......
| |||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||
Ook wordt in deze indeeling ‘Die Slag bij Skuinshoogte (Ingogo)’ bezongen; ook de slag van Majubaberg (Spitskop) op Zondag 27 Februarie 1881; met een lied: ‘Die Vrijheidskrijg’ eindigt deze groep: En word ons regte weer bedreig
Dan sal uit hulle grafte uit stijg
Die helde van die Vrijheidskrijg;
Hul roepstem sal ons land deurskal:
‘Die wat getrou an Vrijheid val
Die leef in eeuwige glorie al:
Ons het gestrij -
Reg an ons sij -
Die strijd 's verbij,
Ons land is vrij’.
In afdeeling IV staat een eigenaardig gedicht: ‘Die wintmaker Engelsman’. Eindelijk in beide laatste indeelingen nog eenige gedichten vol waarheidsliefde, gehechtheid aan taal en godsdienst. In het gedicht ‘Vooruitgang’, waarmede Reitz' zijn verzameling sluit, wordt ons de verengelsching geschetst en al het ongelukkige dat ze voor de Boeren na zich sleept. Het is treffend, hoe de toestanden, op dàt gebied, ginder en hier (met de verfransching) overeenstemmen. Hoor maar hoe de Dichter aanheft: ‘Engels! Engels! alles Engels! Engels wat jij siet en hoor,
In ons skole, in ons kerke, word ons moedertaal vermoor
Ag hóe word ons volk verbaster, daartoe werk ons leeraars saam,
Hollans nog in sekere skole: is bedrog, 'n blote naam!
Wie hom nie lat anglisere word geskolde en gesmaad.
Tot in Vrijstaat en Transvaal al, overal dieselfde kwaad.
‘Dis Vooruitgang!’ roep de skreeuwers, ‘dis beskawing wat nou kom!’
Die wat dit nie wil gelowe, die is ouderwets en dom,
.............
.............
Daarom is die anexasie in hul oog 'n segen, ja,
En getuig van Englands liefde ver die deel van Afrika!
En wat Afrikaans of Hollans praat en as sijn taal begeer,
Die is dwaas, 'n arme sukkel, vreeslik dom en ongeleer!
En as hij van reg durf prate, word eenvoudig dit geseg:
‘Jou remoer en oproermaker, weet gij dan nie: ‘Mag is Reg!’
| |||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||
Hoeven wij nïet slechts hier Engelsch door Fransch te vervangen, om onze eigen toestanden beschreven te zien? Ik meen genoeg aangehaald te hebben, ter staving van wat ik hooger zegde: dat uit de liederen van een volk zijn denken, voelen en handelen best wordt opgemaakt en dat hier, met het oog op onze Zuid-Afrikaansche taalbroeders, uit de Zestig uitgesogte Afrikaanse Gedigte van F.W. Reitz klaar bewezen wordt. Fijnheid van vormen, uiterst moderne woordenkoppelingen zoeke men in den aangehaalden bundel niet. Wat daarin staat, is eenvoudig, klaar, gemoedelijk; het is tintelend van vaderlandsliefde en geschreven met een zucht naar vrijheid en een betrouwen op God die voor ons, Europeërs, het Transvaalsche volk, in meer dan één opzicht, als een toonbeeld opdringen. Daarom leze men en herleze men deze verzameling Afrikaansche liederen en gedichten. |
|