Germania. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |||||
[Nummer 7] | |||||
Over twee antivlaamsche brieven toegeschreven aan Minister Rogier
|
1o | Een brief van lord Palmerston waarin te lezen staat: ‘les efforts de notre gouvernement doivent tendre à la destruction de la langue flamande pour préparer la fusion de la Belgique avec notre grande patrie la France’. |
2o | Een brief aan minister Raikem, van 1834, waarin Rogier houdt staan, ‘que l'unité de language était la base nécessaire d'un état solide et que le français devait être la langue de la Belgique. Le moyen d'obtenir l'unité serait le choix de candidats Wallons et Luxembourgeois pour les fonctions dans l'armée, l'administration et la magistrature. Les flamands seraient ainsi forcés d'apprendre le français.’ |
Hoe rijmen deze verklaringen met ons ontwerp van eene academie?
Desnoods zou men kunnen onderstellen dat bovengemelde onbekookteGa naar eindnoot1 uitlatingen vele jaren vroeger in een oogenblik van opgewondenheidGa naar eindnoot2 werden geschreven. Zoo oordeelt ook Prof. E. Diseailles, wanneer hij zegt (t. III, bl. 35 nota); ‘La lettre
à Palmerston a été écrite en pleine effervescence Orangiste: les dates ont leur importance.’ En verder, (t. III, bl. 220): ‘Rapprochant (ce discours) de certaine lettre où en pleine crise Orangiste Rogier disait à Palmerston ce que notre jeune nationalité pouvait avoir à redouter des tendances néerlandaises, ils (les Flamingants) ont eu le triste courage d'attaquer sa mémoire et de l'accuser, lui l'homme de 1830, d'avoir travaillé à la destruction de la langue flamande pour faciliter à la France la conquête de la Belgique!’ Maar zelfs indien er verzachtende omstandigheden bestaan, zijn la fusion de la Belgique avec notre grande patrie la France, toch leelijke woorden in den mond van een Belgischen Staatsman. Zeer terecht ook zou de de heer Coremans in de Kamerzitting van 28 Januari 1891 met minachting op het geval hebben gezinspeeldGa naar eindnoot3: ‘Depuis la publication de la vie de Lord Palmerston par H. Lytton Bulwer (Lord Dalling) l'on sait qu'elles étaient les destinées futures que rêvait l'honorable M. Rogier pour le jeune royaume de la Belgique.’
De twee uittreksels uit de brieven van Rogier zijn buitengewoon belangrijke stukken. Ook is het niet te verwonderen dat zij sedert lang de aandacht der Flaminganten hebben getrokken. Waar zijn de volledige brieven, waarvan wij hier slechts brokken hebben? Dit heeft menigeen gevraagd. Naar de brieven werd gezocht.... te vergeefs, en zoo kwam bij enkelen van lieverledeGa naar eindnoot4 het vermoeden op dat wij met valsche stukken te doen hebben.
In 1894 haalt Hamelius (Histoire du mouvement Flamand, bl. 67, nota 1) den brief aan Raikem aan en voegt erbij: ‘cette lettre est une pure invention’.
En nu, den brief aan Palmerston: de echtheid werd breedvoerig besproken in het Volksbelang van 1897 door personen die het oordeel van Hamelius over Raikem's brief niet schenen te kennen. Den 30 Januari 1897 nam het Volksbelaug een brief op van een correspondent, die Verax teekende, en die deed opmerken dat de beruchte verklaringen van Rogier niet voorkomen in het
aangehaalde boek the life of Henry John Temple, viscount Palmerston, with selections from his diaries and correspondence by the right hon. Sir Henry Lytton Bulwer (lord Dalling). London, 3 deelen, 1870-1872.
‘Wie brengt hier het ware licht der geschiedenis,’ zoo besloot de briefwisselaar.
Den 6 Februari nam hetzelfde weekblad een brief op van J.V. (J. Vercoullie), waarin de schrijver mededeelde, dat hij ook naar de bron van Rogier's brief had gezocht: Hij had dien eerst aangetroffen in Bruxelles-revue (omstreeks 1887). In 1892 wist de opstellingsraadGa naar eindnoot5 niet meer wie eigenlijk het artikel had geschreven en verklaarde niet te weten waaruit de brief getrokken was. J.V. sloot met de gissing dat de bron wel zou kunnen wezen: Lord Palmerston, l'Angleterre et le continent par le comte de Ficquelmont, ancien ambassadeur à Constantiuople et à Saint-Petersbourg etc. (2 deelen, Parijs, 1852
Maar den 27 Februari kwam weer eene nieuwe brief van Verax inGa naar voetnoot(1): hij had het boek van Ficquelmont opgespoord en bevonden dat dit onafgewerkt was en op verre na niet tot 1830 ging.
‘Opnieuw’, schrijft hij, ‘moeten wij aldus de hoop opgeven het spoor te ontdekken van den beruchten brief van Rogier aan Lord Palmerston. Intusschen zou de waarheidsliefde ons moeten den plicht opleggen niet verder gebruik te maken van eenen tekst die ofwel valsch is ofwel zonder eenig wetenschappelijk bewijs in de pers werd geworpen in 1887 door het weekblad Bruxelles-Revue’.
Een wetenschappelijk onderzoek naar de bron van de verdachte brieven is dus niet overbodigGa naar eindnoot6. In de volgende bladzijden deelen wij de uitkomsten mede, tot welke wij na langdurige opzoekingen gekomen zijn.
* * *
In hetzelfde vlugschrift In Vlaenderen Vlaemsch (1860) dat wij reeds verscheiden malen hebben aangehaald, wordt over Rogier, onder andere bl. 2 gesproken in eene nota op de woorden verwaende staetsmannen. Schrijver teekent hierbij aan: ‘De représentant SigartGa naar voetnoot(1) en minister Rogier: Deze zegde dat indien de Vlaemsche kinderen door hunne onwetendheid in het fransch niet bekwaam waren om ambten te bekleeden, zij ten minste goed genoeg zijn om bij de Walen te gaan dienen en fransch te leeren.
Op welk gezegde van Rogier wordt hier gezinspeeld? Ik vermoed op de redevoering van 4 December 1847 over de ellende in Vlaanderen: ‘Il faut que les flamands aillent dans les contrées Wallonnes où ils peuvent trouver du soulagement; si les femmes et les filles Flamandes connaissaient la langue qui se parle dans les autres parties du pays, elles seraient beaucoup plus recherchées pour le service domestique à cause de leur renommée d'ordre et de propreté’Ga naar voetnoot(2). Rogier voegt hier ook bij dat de Walen daardoor Vlaamsch zouden leeren... en verzekert ten slotte ‘qu'il ne veut pas walloniser les Flandres’.
Over het bekleeden van ambten wordt hier echter niet gesproken en ik betwijfel ten zeerste dat Rogier ooit over dit laatste punt eene openbare verklaring zou hebben afgelegd in den zin, als bovenvermeld. Het bewijs leveren van mijne overtuiging is uit den aard der zaak onmogelijk.
Maar ik wil van de aangehaaldeGa naar eindnoot7 plaats uit In Vlaenderen Vlaemsch slechts gebruik maken om te doen uitkomen dat de
schrijver van het vlugschrift (vermoedelijk Vleeschouwer), in 1860 de beruchte brieven van Rogier aan Raikem en aan Palmerston niet kende; anders had hij deze hier wel te pas gebracht en deze gelegenheid te baat genomen om minister Rogier eens ferm door de goot te halenGa naar eindnoot8.
Wat de verklaring betreft die In Vlaenderen Vlaemsch den minister in den mond legt, ik vermoed geenszins dat de woorden van Roeier met kwade trouwGa naar eindnoot9 verdraaid zijn. Maar de redevoering van 4 December 1847 was toen dertien jaar geleden uitgesproken: de schrijver had de juiste woorden niet onder de oogen en heeft heel zeker uit zijn geheugenGa naar eindnoot10 aangehaald.
Rogier, wij mogen het niet vergeten, was sedert 1857 weer minister, en vertegenwoordigerGa naar eindnoot11 van Antwerpen: en hevig bevochtenGa naar eindnoot12 in beide betrekkingenGa naar eindnoot13. Pas in het ministerie had hij geweigerd het verslag der Grievencommissie (ingesteld in 1856) te laten verschijnen en had het later noodzakelijk gevonden dit verslagGa naar eindnoot14 met een tegen-verslag te doen uitgeven, om er alle kracht, zoo mogelijk, aan te ontnemen. De Flaminganten waren op den minister erg verbitterd. En omtrent 1860 zien wij nu voor het eerst de Vlaamschgezinden zich aaneensluiten om op den kiesstrijdGa naar eindnoot15 hunnen invloed te doen gelden. In 1861 werd het Vlaemsch Verbond gesticht. En ten gevolge van de Vlaamsche propaganda die toen gemaakt werd, viel Rogier in 1863 bij de Kamerveren zegepraaldenGa naar eindnoot16 de mannen van de meeting-partij.
Rogier liet zich een paar maanden later te Doornik herkiezen. kiezing
In 1864 was er eene kamerontbinding, daar minister Rogier van oordeel was dat de meerderheid, waarover hij in de Kamer beschikte, onvoldoende was: de liberalen kwamen versterkt uit den kiesstrijd, maar Antwerpen bleef hun steeds vijandig.
De herhaalde zegepralen van de meeting te Antwerpen staken een hart onder den riem bij de Flaminganten; Antwerpen had
het voorbeeld gegeven... de rest van het vlaamsche land moest volgen!
In 1865 komt de eerste Vlaamsche landdag bijeen om de Flaminganten der verschillende Vlaamsche gouwen toe te laten gezamenlijk de Vlaamsche belangen te bespreken.
Het Vlaemsch Verbond had ook te Gent eene afdeeling, weldra twee, van welke eene (met Dr. Snellaert en Mr. K. Van Acker aan het hoofd) zeer ondersteund werd door de Beurzen courant, die om zoo te zeggen haar orgaan was.
In het nr van donderdag 22 Maart 1866, lees ik: ‘Aanstaanden maandag om 8 ure 's avonds zal de heer F. Gerard, geschiedschrijver en archivist ter stede, aan de leden van het Vlaemsch verbond te Gent eene conferentie geven over de Vlaemsche taalrechten gedurende de middeleeuwen. De conferentie zal plaats hebben in de bovenzaal der herberg den Hazenwind, op de Koornmarkt alhier.’
Den 29 Maart schrijft het zelfde blad: ‘Frans Gerard, geschiedkundige te Gent, had eergister avond (dus 26 Maart) een talrijk publiek uitgeloktGa naar eindnoot17 alhoewel de aankondiging door geen ander blad dezer stad dan het onze was gedaan geworden.’
Een zeer uitvoerig verslag (zoo niet de tekst zelve van Gerard) werd nu in de nrs van 30 Maart en 31 Maart opgenomen. En in nr van 31 Maart lezen wij:
‘Ten jare 1834, dus niet lang na het uitroepen onzer grondwet, en ter gelegenheid der herinrichting van het rechterlijke bestuurGa naar eindnoot18, schreef de heer Rogier, thans onze minister van justitie, den heer Raikem eenen brief, waarin hij beweertGa naar eindnoot19 dat de eerste grondslagen van een goed Staatsbestuur op eenheid van taal der bevolking moeten worden gevestigd en dat het van zelve spreekt dat de eenige taal der Belgen, de fransche zijn moet.
‘Ten einde die eenheid te bekomen, denkt de schrijver het noodzakelijk dat al de ambten, zoo in de rechterlijke als burger-
lijke besturenGa naar eindnoot20 en ook in het leger, aan de Walen en Luxemburgers worden toevertrouwd, opdat op die wijze de Vlamingen tijdelijk verstoken van de voordeelen aan die plaatsen gehecht, gedwongen worden de fransche taal aan te leeren en men aldus allengsGa naar eindnoot21 het germaansch element in Belgie vernietige.’
Ziedaar de eerste maal dat de brief aan Raikem opgeworpen wordt!
Maar wie is die Frans Gerard? Van enkele Gentenaars is hij nog gekend; de meeste hebben zijn bestaan heelemaal vergeten. Gerard, die door de Courant ‘geschiedschrijver en archivist ter stede’ werd genoemd, was schrijver van een werk, getiteld: Histoire de la seigneurie de Leeuwerghem, alsmede van een paar andere, zonder naam in druk gegeven genealogieën; eigenlijk was hij een genealogist, die zich tegen bezoldiging ter beschikkingGa naar eindnoot22 der personen stelde, die den stamboom van hunne familie wilden opmaken. Hij had in dien zin veel gewerkt voor de familie d'Hane van Steenhuize, alsook voor den hoogleeraar C.-P. Serrure, en bood later zijne diensten aan den heer baron de Maere-Limnander aan. Vader van een talrijk gezin, verkeerde hij in een toestand die dicht aan armoede grensde. Hij stierf vergeten van schier iedereen, onvermogend, zooals hij geleefd had.
Het is waarschijnlijk te wijten aan het gering aanzien, hetwelk Gerard genoot, dat de brief aan Raikem onopgemerkt bleef. De tweede Vlaamsche landdag kwam den 22 April 1866 te Gent bijeen. Men twistte hevig tusschen Vlaamschgezinden, die wilden meegaan en anderen die van geen onzijdigheid wilden weten, maar over den brief aan Raikem, dit zóó merkwaardig stuk, werd met geen enkel woord gereptGa naar eindnoot23.
Zoo duurt het tot den 6den Mei 1866. Op dezen datum gaf L. Vleeschouwer in het Studentengenootschap Met Tijd en Vlijt te Loven eene voordracht over Vaderlandsliefde en Moeder-
taalGa naar voetnoot(1) De brief aan Raikem werd ditmaal niet vergeten en men vermoedt welken indruk dit schrijven op de Vlaamschgezinde Lovensche studenten zal teweeggebracht hebben!
Vleeschouwer's voordracht werd gedrukt en rondgezonden als bijvoegsel op Reinaert de Vos aan alle abonnenten van dit weekblad.
Den 11 Juli 1866 was er weer kamerverkiezing te Antwerpen: de Vlaamschgezinden, die het pamphlet gelezen hadden, zullen zich zeker niet geneigd gevoeld hebben om voor de candidaten te stemmen, die Rogier's ondersteuning genoten.
De brief aan Raikem werd natuurlijk sedertdien heel dikwijls herhaald en vertaald: De weinig verspreide Beurzen-courant werd vergeten, maar Vleeschouwer's voordracht, die in menige Vlaamschgezinde bibliotheek voorhanden was, verfrischte het geheugen van wie Rogier's brief mocht uit het oog verliezen.
Laten wij thans den tekst van F. Gerard critisch behandelen, alsof wij met eene oorkonde uit de middeneeuwen te doen hadden.
1. | Uit hetgeen wij hierboven zegden, volgt dat de tekst der Beurzen-courant van 31ste Maart 1866 alleen in aanmerking komt, waar men over den brief aan Raikem spreekt. |
2. | Uit dien tekst blijkt zonneklaar dat F. Gerard den brief van Rogier niet onder de oogen had, toen hij den 26 Maart zijne voordracht hield. Er dient opgemerkt dat Rogier nooit Vlaamsch heeft geschreven, de oorspronkelijke brief aan den Luikerwaal Raikem kon niet anders dan Fransch zijn. Nu indien Gerard den Franschen tekst bezeten had, dan zou hij er ons zeker op vergastGa naar eindnoot24 hebben. Er dient ook opgemerkt dat de brief geene dagteekening draagt. Gerard zegt eenvoudig ten jare 1834. Of zou soms de oorspronkelijke brief zonder datum zijn? |
3. | Het blijkt dus dat Gerard, ofwel uit zijn geheugen een brief aanhaalt, dien hij vroeger heeft gelezen - ofwel, met kwade trouw, het stuk uitvindt. Dit laatste schijnt de hypothese te zijn van Hamelius, wanneer hij spreekt over eene ‘pure invention’: met andere woorden dan is Gerard falsaris.
Om na te gaan hoe Gerard te werk is getogen, moet eerst en vooral onze aandacht op den inhoud van het stuk worden gevestigd. |
4. | Voor wien op de hoogte is van de toestanden na het jaar 30, is het zeker dat de datum 1834 van Gerard eene vergissing is - misschien zelfs eene drukfoutGa naar eindnoot25 van de Beurzen-courant. |
Inderdaad Gerard zegt dat de brief werd geschreven ‘ter gelegenheid der herinrichting van het rechterlijk bestuur,’ (lees liever de rechterlijke macht). Hiermede wordt bedoeld la loi sur l'organisation judiciaire of loi organique de l'ordre judiciaire van den 4 Augustus 1832. (Pasinomie, 3me série, t. II, bl. 465). Door deze wet werd de rechterlijke macht, zoo als zij door de Hollanders ten onzent was ingericht, heelemaal gewijzigd. Raikem, die een rapport over de wet in 1831 had uitgebracht, was minister van het rechtswezen, toen zij in Augustus 1832 werd afgekondigd.
Maar den 23 October 1832 viel het ministerie, waarin Raikem zetelde; de liberalen kwamen aan het roer: Lebeau werd minister van het rechtswezen, met Rogier als collega voor binnenlandsche zaken.
Den 15 November 1832 werd Raikem tot voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers gekozen en den 12 November 1843 werd hij tot dezen post voor de vierde maal herkozen.
Nu, het valt in 't oog dat ten jare 1834 de benoemingen in de magistratuur door Lebeau werden gedaan, niet door Raikem, Rogier kan in 34 eenen brief aan zijn collega Lebeau geschreven hebben om eene benoeming voor te staan, of af te keurenGa naar eindnoot26. Maar dat hij eenen brief, als bovengemelden, aan den voorzitter van de
Kamer, aan den katholiek Raikem zijn tegenstrever, zal gezonden hebben in dat jaar - dit is heelemaal onaannemelijk.
Bovendien Gerard zegt over Raikem, den ‘toenmaligen minister,’ Dit slaat op 34 niet. De woorden ‘ter gelegenheid van de herinrichting's wet’ slaan evenmin op 34, want dan had het moeten luiden ‘naar aanleiding van de wet van 1832’.
Om alle deze redenen moet het jaartal 1834 worden verworpen. Blijft dus alleen 1832. Kan Rogier in 32 aan minister Raikem geschreven hebben dat er slechts ééne taal in België mag bestaan en dat de minister uitsluitend Walen en Luxemburgers mag benoemen?
Dit alles luidt zeer onwaarschijnlijk; maar er is meer! Wanneer men den tekst van de Beurzen-courant aandachtig leest, begint men te twijfelen waar de brief van Rogier eindelijk eindigt.
Na rijpe overweging ben ik tot de overtuiging gekomen dat volgens Gerard's mededeeling, Rogier een brief schreef ‘waarin hij beweert dat de eerste grondslagen van een goed staatsbestuur op eenheid van taal berusten... en dat de eenige taal der Belgen de Fransche zijn moet’.
Dan volgt in de Beurzen-courant een alinea en komen, naar mijne gissing, de bedenkingen of commentaren van Gerard over Rogier's brief: ‘Ten einde die eenheid te bekomen, denkt de schrijver het noodzakelijk uitsluitend Walen en Luxemburgers te benoemen...’, eene critiek van Gerard op de benoemingen van Rogier - ik voeg erbij een welverdiende critiek, daar het klaar is dat Rogier niet genoeg heeft gelet op de kennis der Vlaamsche taal, wanneer hij beambten voor het Vlaamsche land koosGa naar eindnoot27. Maar Gerard gaat verder: hij verdenkt Rogier van al die benoemingen stelselmatigGa naar eindnoot28 te doen ten einde het Germaansch element in België uint te roeien!
Dat Rogier van die uitroeiing heeft gedroomd, dat mag wel. Maar dat hij zoo onnoozel zou zijn geweest om over die uit-
roeiing zwart op wit met een politieken tegenstrever te handelen, dit zal zeker geloochend worden door alle degenen, die Rogier van nabij kenden.
De eerste paragraaph van de Beurzen-courant is reeds kras genoeg; maar van nabij bekekenGa naar eindnoot29, behelstGa naar eindnoot30 dit gedeelte van den zoogezegden brief niets anders dan eene herhaling van het berucht besluit van 16 November 1830, door Rogier onderteekend, waarbij verkondigd werd dat er geene Vlaamsche taal bestond, enkel tongvallenGa naar eindnoot31 die van dorp tot dorp verschilden, zoo dat het onmogelijk zou zijn een officieelen tekst der wetten in het Vlaamsch uit te geven en dienvolgens het Fransch tot officieële taal van België werd uitgeroepen.
Dat Gerard te kwader trouw zou gehandeld hebben, kan ik moeilijk aannemen. Een falsaris gaat zoo onbehendig niet te werk. Beide, Rogier (gestorven 27 Mei 1885) en Raikem (gestorven 1 Januari 1875) leefden nog: men zou dus maar al te licht de falsificatie aan den dag gebracht hebben.
Wij mogen dus nog steeds de hoopGa naar eindnoot32 koesterenGa naar eindnoot33 dat de brief aan Raikem ergens wordt opgedieptGa naar eindnoot34. Niet in de bespreking der Kamers over de wetGa naar eindnoot35, noch in memories van toelichtingGa naar eindnoot36, noch in de rapporten - daar heb ik te vergeefs gezocht - misschien in het een of ander artikel van de pers. Want (de Moniteur belge erkent het zelf), die wet werd hevig door de pers aangevallen, onder anderen in den Courier Belge van 29 Augustus 1832 - geen wonder ook, want al de orangistische magistraten en alle Vlaamschsprekende rechters werden door de wet achteruitgesteld, ten voordeele van Walen of verfranschte Vlamingen, die onze taal hoegenaamdGa naar eindnoot37 niet kenden. Een gelukkig toeval alleen zou hier den oorsprong van Rogier's schrijven kunnen ophelderen; want een stelselmatig doorbladeren van alle dagbladen, pamphletten en redevoeringen om er een brief in te vinden, zou gelijk staan met het zoeken naar eene naald in eenen hooiopperGa naar eindnoot38.
Intusschen bewijst nog een ander feit dat wij gelijk hebben het jaartal 1834 voor den brief te verwerpen.
De heer Coremans heeft het geval van minister Raikem in de Kamerzitting van 28 Januari 1891Ga naar voetnoot(1) besproken. Hij ook stelt de heele zaak vóór het jaar 1834, en ziehier hoe hij den brief uitlegt;
‘In 1831 stelde de minister van justicie Raikem een wetsontwerp op, houdende inrichting van het rechtswezen, afgekeken van de inrichting welke hier vóór 1830 bestond: eene Vlaamsche magistratuur in het Vlaamsche land; een Fransche in de franschsprekende gewesten’.
‘Had men dat wezenlijk liberaal ontwerp, dat gansch in overeensteming was met 's lands geschiedkundige overleveringen en met den geest der grondwet, aangenomen en wettigGa naar eindnoot39 bekrachtigd, zoo had men nooit in rechtzaken ten opzichte van het taalgebruik een griefGa naar eindnoot40 vernomen’.
‘Raikem's voorloopig ontwerp werd den heer Ch. Rogier ter inzage overgelegd. Deze kende geen woord Nederlandsch, was doordrongen van den slechten centralisatiegeest welke heerschte in het land zijner herkomst... Als oud-lid van het voorloopig Bewind, beschikte de heer Rogier in dien tijd.... over eenen invloed en gezagGa naar eindnoot41 die onbetwist waren. Hij verwierp Raikem's voorloopig ontwerp en liet dien achtbaren minister van justicie weten, dat er voortaan in België nog slechts een taal meer moest bestaan, de Fransche, de taal van den achtbaren heer Rogier, dat het Germaansche ras in België moest uitgeroeid worden en dat men, om dat doel te bereiken, gedurende vele jaren, slechts aan de Walen en aan de Ardenner Walen openbare ambten moest toevertrouwen!’
‘Dat was het geheim en al te weinig bekend plan van den achtbaren heer Rogier’.
Men ziet het: de heer Coremans heeft den brief aan Raikem
als echt beschouwd. Trouwens, hij was voor 1891 door geen mensch nog in twijfel getrokken, maar de wijze waarop het eerste plan van Raikem wordt verklaard, is toch zeker eene bloote gissingGa naar eindnoot42 van den Vlaamschen leider om Rogier's brief uit te leggen, want de officieele oorkonden spreken dit tegen.
- eindnoot5
- Schriftleitung.
- voetnoot(1)
- Het artikel werd niet aangeduid in de beknopte opgave aan het hoofd van het Volksbelang.
- eindnoot6
- überflüssig.
- voetnoot(1)
- In December 1846 beleedigde Sigart, Waalsche afgevaardigde, in volle Kamer de Vlamingen met deze vraag: La race flamande serait-elle d'une nature inférieure, comme les races africaine ou américaine?’ Een storm van verontwaardiging barstte toen in Vlaanderen los. Th. van Rijswijck en Pr. van Duyse schreven een politiek refrein, Ledeganck een gedicht. getiteld: De Vlaming heeft geen tael (uitg. 1856. bl. 153) cf. Willem Rogghé, Gedenkschriften.
- voetnoot(2)
- E. Discailles, Ch. Rogier, t. III, bl. 219.
- eindnoot7
- citirt.
- eindnoot8
- beschimpfen.
- eindnoot9
- unehrlich.
- eindnoot10
- Gedächtnis.
- eindnoot11
- Vertreter
- eindnoot12
- bekämpft.
- eindnoot13
- Aemter.
- eindnoot14
- Bericht.
- eindnoot15
- Wahlkampf.
- eindnoot16
- siegten.
- voetnoot(1)
- Over deze voordracht zie Annuaire de l'Université catholique de Louuain, 1867, bl. 94. De andere redenaars van het jaar waren Fr. Schollaert met een voordracht over Körner, en Jottrand, lid van het Nationaal Congres van 1830.
- eindnoot24
- beschenkt.
- eindnoot25
- Druckfehler.
- eindnoot26
- rügen.
- eindnoot27
- wählte.
- eindnoot28
- absichtlich.
- eindnoot29
- besehen.
- eindnoot30
- enthält.
- eindnoot31
- Mundarten.
- eindnoot32
- Hoffnüng.
- eindnoot33
- hegen.
- eindnoot34
- hervorgeholt.
- eindnoot35
- Gesetz.
- eindnoot36
- Beweggründe.
- eindnoot37
- durchaus.
- eindnoot38
- Heuschober.
- voetnoot(1)
- Zie Taalstrijd hier en elders, t. VIII, 279.
- eindnoot39
- gesetzlich.
- eindnoot40
- Beschwerde.
- eindnoot41
- Autorität.
- eindnoot42
- Vermuthung.